| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
H. Küng, Structuren van de Kerk. - Paul Brand, Hilversum, Antwerpen, 1962, 357 blz., gec. f 16,90 en B. Fr. 265.
In dit werk geeft de bekende theoloog een zeer doorwrocht en technisch overzicht (men vergelijke b.v. de noten) over de voornaamste problemen, die door het bijeenroepen van het concilie aan de orde zijn gesteld. Uitgaande van de stelling dat de Kerk zelf een door God bijeengeroepen concilie is (17-22), werkt K. uit hoe het oecumenisch concilie het door mensen bijeengeroepen concilie is, welks taak geen andere kan zijn dan alleen maar, doch tegelijk werkelijk representatie te zijn van de Kerk (23-34). Dit stelt allerlei problemen, en wel allereerst dit, dat een concilie niet automatisch een ideale representatie hoeft te zijn, maar de opdracht daartoe moet verwezenlijken: dit wordt toegelicht aan de vier kenmerken van de Kerk (35-74). Het onderzoek der apostoliciteit voert vanzelf tot de speciale problemen rond het ambt in de Kerk, waarover K. uitvoerig schrijft: over leken en concilie (75-104), welk probleem dan deze vraag oproept: wordt de Kerk alleen op grond van het algemeen priesterschap in het concilie gerepresenteerd? Is er een representatie die daarboven uitstijgt? Deze vragen worden beantwoord in enkele hoofdstukken over Kerk, concilie en ambten (105-207), Petrusambt in Kerk en concilie (207-309) en onfeilbaarheid (311-356). Schr. zegt in het slotwoord, dat hij zijn werk vooral als een poging ziet om als theoloog een bijdrage te leveren op de knellende vragen, die de huidige situatie der Kerk stelt. Met dit boek heeft Schr. een grote dienst bewezen: veel verspreide literatuur over de behandelde onderwerpen is hier in duidelijke overzichten bijeen gebracht. Een enkele vraag: is het wel juist, het bijeenroepen der Kerk door God zo sterk te onderscheiden van het door mensen bijeenroepen van het concilie (zie blz. 27, alwaar God in het eerste geval causa pricipalis, in het tweede geval causa prima genoemd wordt)? We beluisteren hierin een theologie over de Kerk, die ook elders in het boek terugkeert (zie blz. 327, alwaar met instemming Tromp
wordt aangehaald over het verschil tussen openbaring en leergezag) en waarin de werking van de H. Geest op zulke beslissende momenten als concilie en leergezag té extrinsiek wordt gezien, waarin het juridisch aspect van de Kerk niet genoeg als pneumatisch recht wordt gezien. Met deze vraag willen we echter niet in het minst afdoen aan de grote waarde van dit boek, zowel voor de vaktheoloog als de ontwikkelde gelovigen. Wel vragen we ons af, of het vertalen van dit soort werken (de vertaling van Wagemans loopt goed) wel nodig is: voor al degenen die de door K. behandelde problemen kunnen verwerken, mag de kennis van de Duitse taal - zeker hier in Nederland - veilig worden verondersteld. Het is niet gewenst, dat dergelijke werken voor allerlei mensen bereikbaar zijn, die er wat oppervlakkig in bladeren, enkele formules onthouden, en dan K. allerlei dingen laten zeggen, die hij nooit beweerd heeft. Van dit soort ‘theologie’ mogen we bevrijd worden en blijven!
J. Mulders
| |
De Belijdenissen van Aurelius Augustinus vertaald door Gerard Wijdeveld. - De Fontein, Utrecht, 1963, 495 pp., f 15,-
Wij bezitten van de beroemde Confessiones nu wel de standaard-vertaling. Niemand was voor dit uiterst moeilijke werk zo geclassificeerd als Gerard Wijdeveld die tegelijkertijd én classicus én litterator én geroutineerd vertaler is. Als proeve geef ik een passage die tegelijk laat zien, dat de Belijdenissen nog heel wat meer geven dan een bekeringsverhaal, de beroemde passage over de Tijd (blz. 357): ‘Wat is dus de tijd? Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet. Nochtans zeg ik zonder aarzelen dat ik dit weet: indien er niets voorbij zou gaan, zou er geen verleden tijd, indien er niets op komst zou zijn, zou er geen toekomstige tijd, indien er niets zou zijn, zou er geen tegenwoordige tijd zijn. Maar die twee tijden, de verleden en de toekomstige tijd: hoe zijn ze dan eigenlijk, indien enerzijds de verleden tijd er niet meer, anderzijds de toekomstige tijd er nog niet is? En wat de tegenwoordige tijd betreft: indien hij steeds tegenwoordig zou zijn en niet tot het verleden over zou gaan, zou hij geen tijd meer zijn, maar eeuwigheid. Indien dus de tegenwoordige tijd daardoor tijd wordt, dat hij tot het verleden overgaat, hoe zeggen we dan ook van hem nog dat hij is, hij, wiens zijn veroorzaakt wordt doordat hij niet meer zal zijn, zodat wij alleen maar naar waarheid kunnen zeggen dat hij tijd is, omdat hij neigt naar niet- | |
| |
zijn?’ Een interessante inleiding en dertig bladzijden aantekeningen vergemakkelijken het om in de sfeer en tot begrip te komen. Fontein gaf aan deze aparte uitgave een voornaam uiterlijk. Het zou praktisch geweest zijn als op iedere pagina, in plaats van het nutteloze bladzijdecijfer, het nummer van het boek en de paragraaf gestaan had.
Cl. Beukers
| |
Het Nieuwe Testament met commentaar. I: Het Evangelie volgens Matteüs. - Patmos, Antwerpen, 1963, 485 pp., voorintekenprijs: 11 delen: F 2.950, later: F 3.500.
Na de commentaar op het evangelie volgens Marcus, enkele maanden geleden, verschijnt nu de Matteüs-commentaar van het Regensburger Neues Testament. In het woord vooraf schrijft Mgr. Heuschen, hulpbisschop van Luik: ‘het succes van de vertalingen van dit prachtig werk bewijst dat de auteurs er in geslaagd zijn het publiek te overtuigen... Er verschijnt niet elke dag een werk dat op zo'n aangepaste en gevatte wijze een leemte aanvult en zo verrijkend en stimulerend zal inwerken op alwie, langs deze weg, contact zoekt met het woord van God.’ In de inleiding geeft J. Schmid een beknopte, maar zeer heldere status quaestionis van de synoptische kwestie. Deel na deel wordt de evangelietekst bondig besproken, vooral wat samenstelling en inhoud betreft. Naargelang zij in de tekst verschijnen, worden meer belangrijke kwesties langer besproken in afzonderlijke uitweidingen: eigen aard en historische geloofwaardigheid van het kindheidsevangelie, evangelie en wereld, begrip en inhoud der openbaring volgens de synoptische overlevering, de loongedachte in het Jodendom en in de leer van Christus, de historiciteit van Jezus' opstanding. Een paar uitweidingen verdienen te worden aangestipt om hun actueel belang: het theologisch probleem van de bergrede en de echtheid, historiciteit en zin van de primaatbelofte met hetgeen gezegd wordt over de gestalte van Petrus in het N.T. Zonder aan polemiek te doen en verloren te lopen in minder belangrijke zaken weet J. Schmid steeds op serene wijze het essentiële naar voren te brengen.
R. D'hondt
| |
Naastenpad, Th.J.M., Het scharlaken snoer, Getijdendiensten in de landstaal. - Paul Brand, Hilversum, 1961, 228 pp., f 8,90.
Een van de terreinen, waar de Kerk zich, volgens het woord van Joannes XXIII, heel bijzonder moet verjongen en bij de dag zijn, is zeker de eredienst. En deze verjonging moet mede langs de weg van een moedig en verantwoord zoeken worden nagestreefd. Het werk van schr. is zulk een poging. Het is bedoeld als ‘verkenning in het land van melk en honing, als een bevechten van een taal om aldus voor Gods aangezicht te treden’ (7). De diensten zijn een neerslag van bijeenkomsten, waar door Bijbellezing, gebeden en gezangen gezocht werd naar ‘een weer ernstig nemen van het heilig dienstwerk’ (8). Het boek wil alleen maar suggestie zijn, bron van inspiratie. Men vindt er diensten in, die aansluiten bij verschillende Zondagen, andere die bij bepaalde gelegenheden werden gehouden. De diensten vertonen de volgende struktuur: schuldbelijdenis, kleine litanie, zang, Schriftlezing, zang, Schriftlezing, overweging, gezang, gebed, slotzang. Schr. verstaat de kunst, de grote bijbelse beelden in al hun kracht te laten functioneren, zodat als vanzelf het gebed en de lofzang opwelt. De overwegingen zijn wel erg lang uitgevallen, maar dit is een gevolg van het op schrift stellen, zoals schr. meedeelt (9). Dat niet iedereen overal zich voelt aangesproken, ligt bij dit soort experimenten voor de hand. Schr. zegt zelf, dat ‘dit boek niet voor iedereen geschreven is’ (8). Maar het belangrijkste lijkt ons, dat hier tenminste iets goeds wordt geboden, dat inspiratie kan bieden bij het zoeken der vernieuwing van de liturgie in de landstaal.
J. Mulders
| |
Guitton, J., L'Eglise et les laïcs. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 200 pp., ing. F. 120.
Het meest opvallend in dit werk van een leek voor leken is wel dat het geschreven is in voortdurende dialoog met een kardinaal, met de Newman van de Rambler-periode. Kern van Guittons overwegingen is het beroemde artikel On consulting the faithful in matters of faith, dat vertaald en in extenso gecommentarieerd wordt. Hieruit wordt dan inspiratie geput voor het huidige Heilsmoment. Verscheidene passages horen tot de beste kerkelijke literatuur van onze tijd. Twee opmerkingen nochtans over plaatsen waar wij de auteur niet kunnen volgen: waarom op p. 142 zeggen dat de leek niet hoort tot de ‘communauté ecclésiale’ en enkel tot de ‘communauté temporelle’? En waarom is het profetisme tegenwoordig het specifieke charisma van de leken?
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Goebel O.F.M. Cap., B., Langs zeven treden naar het altaar, vert. door J. Verstraeten. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1963, 230 pp., f 10,-.
Zoals de S. in zijn ‘Ten Geleide’ van dit boekje aangeeft, willen de beschouwingen over de vier lagere en de drie hogere wijdingen, die dit werkje bevat, een bescheiden hulp voor de priester zijn om de hem geschonken wijdingen dieper te beleven. Ze zijn de vrucht van de vele retraites die de S. gedurende tal van jaren aan aspirant-wijdelingen uit de diocesane en ordesgeestelijkheid in Münster-Westfalen gaf. Zoals de stofomslag ruiterlijk bekent, is het boekje niet sprankelend geschreven, maar toch kan degene, die zich op de wijdingen voorbereidt of de reeds gevormde priester, deze meditaties, die gebaseerd zijn op de wijdingsgebeden, met vrucht gebruiken.
P. Grootens
| |
Ratzinger, J., De christelijke broederlijkheid. - Uitg. P. Brand N.V., Hilversum-Antwerpen, 1963, 82 pp., f 4,90.
Tegen de achtergrond van een knappe analyse van historische gegevens over het begrip ‘broederschap’ (klassiek -griekse, schriftuurlijke, hellenistische, patristische, rationalistische en marxistische opvattingen) wordt een poging gedaan tot theologisch-thematische synthese van het authentiek-christelijke begrip in deze. Deze zeer serieuze poging van een veelbelovend theoloog lijkt uitermate belangrijk, waar deze en dergelijke begrippen momenteel in een sterk verdunde vorm als fundament van het christenleven geplaatst worden. De vertaling uit het Duits lijkt niet altijd vlekkeloos (maar is dan ook bijzonder moeilijk).
S. Trooster
| |
F. Hofmans, F., Inleiding tot de lezing van het Evangelie. II: Ontstaan, groei en gestalte van de vier evangeliën. - Patmos. Antwerpen, 1963, 240 pp., ing. F 120, geb. F 150.
Dit boek is het tweede van de trilogie, die F Hofmans wil schrijven over de 4 evangeliën. Het richt zich tot de leerlingen van het Technisch Onderwijs (reeks Vita-T). Leraren, die nog niet vertrouwd zijn met de meer dynamische kijk op het ontstaan van de evangeliën, krijgen hier een waardevol boek ter hand. De S. is er in geslaagd op een bevattelijke, boeiende manier de dorre gegevens van de literaire en de historische kritiek te verwerken. Zij moeten bewijzen dat de evangeliën, die een vijftigtal jaren na de dood van Christus geschreven zijn, toch teruggaan op de oorspronkelijke boodschap van de historische Christus. Hij doet het op een eenvoudige manier door hun ontstaan uit de mondelinge traditie vanaf de apostelen te reconstrueren. Hiervoor put hij zijn gegevens uit de evangeliën zelf (voor de traditiegegevens verwijst hij naar zijn eerste deel). Zo dwingt hij de lezer de evangeliën in handen te nemen en door het oplossen van de opgaven op het einde van ieder hoofdstuk, zelf de argumentatie na te gaan. Door dat onderzoek stelt men vast dat de evangeliën nogal sterk historisch, sociaal en psychologisch gebonden zijn en men stelt spontaan de vraag naar de waarde van de goddelijke boodschap. Hierop krijgt men dan een antwoord door een korte uitweiding over de inspiratie of ‘Schriftgenade’ zoals de S. het liever uitdrukt. Meteen is dit reeds een aankondigen van het derde deel: De inhoud van de goddelijke Boodschap. Storende zetfouten zijn jammer genoeg nogal talrijk.
I. Reynaert
| |
Bouyer, Louis, De troon van de Wijsheid - Essay over de zin van de Mariaverering. - Spaarnestad, Haarlem, 1963, 237 pp., f 10,50.
Bij zijn bijbelse oriëntatie laat Bouyer zich vooral inspireren door de patristische allegorese rond Maria als het bruidelijk-gelovige oerbeeld van de Kerk, grond van haar vruchtbaarheid. Een meer door tekstkritiek geleide confrontatie van de Kindsheidsverhalen met het Oude Testament zou de diepte en overtuigingskracht dezer theologie ten goede zijn gekomen.
W. Boelens
| |
Knuvelder, Louis, Maria in levenshouding en opvoeding met een ‘Ten Geleide’ van Dr. J. de Vreese S.J. - Pax, Den Haag, 1963, 135 pp., f 3,50.
Het onderwerp, dat de S. zich voor dit boek gekozen heeft, werkt hij in de volgende hoofdstukken uit: 1. Wie is zij? 2. Maria als opvoedster. 3. Deugden nog voor deze tijd? 4. Mannelijke Mariaverering. 5. Katholiek feminisme en meisjesopvoeding. 6. Opvoeding naar Maria en verder. 7. Kansen en mogelijkheden. Het is, wat de inleider zegt, een bezinning op Maria. En dat wil zeggen ‘een bezinning langs het hele front op onze eigen levenshouding en gevolglijk op onze houding ten opzichte van de opvoeding’. Het boekje is met grote liefde tot Maria en ook met kennis van een uitgebreide literatuur geschreven. Maar ik geloof, dat de S. zijn doel voorbijschiet, wanneer hij voortdurend in polemiek treedt met een tijd, die naar hij
| |
| |
meent, Maria uit de katholieke heiligen-galerij doet verdwijnen. Het ‘betreurenswaardig’ is dan ook in een of andere vorm niet van de lucht. Mijns inziens had hij veel beter gedaan, zijn vele goede ideeën zonder meer weer te geven, zonder voortdurend in een duel met de lezer te treden. Duelleren werkt nu eenmaal nooit verzoenend. Het drukken in hoofdletters van de geciteerde schrijvers is typografisch gezien niet erg fraai.
P. Grootens
| |
Chase, Mary Ellen, The psalms for the common reader. - Michael Joseph Ltd., London (imp. Meulenhoff & Co., Amsterdam), 1963, 208 pp., f 12,20.
Schrijfster heeft in dit boek haar beide kwaliteiten, van romanschrijfster en deskundige in exegese, gebruikt om een boek te geven dat van de ene kant de lezer niet belast met een wetenschappelijk apparaat, maar van de andere kant volledig verantwoord is. Zowel over oorsprong en auteurschap, over de verschillende genres als over de poëtische structuur, de gedachte-inhoud en de motieven die telkens terugkeren, weet zij op prettige wijze dingen te zeggen die zeer geschikt zijn om, zoals zij zelf zegt, ‘op vragen te antwoorden, verwarring weg te nemen, te brengen tot een lezen van de psalmen met meer begrip en vooral met meer genoegen’. Zij slaagt hier uitstekend in. Aan het eind van haar uiteenzettingen geeft ze specimina van verschillende soorten psalmen en, wat zij zelf heel belangrijk vindt voor het verstaan van de psalmen, een beknopte geschiedenis van Israel. Voor hen die weer eens fris de psalmen willen benaderen, een genoegelijk maar tegelijk ook een degelijk boek.
G.J. Adriaansen
| |
Blair, H.A., A Stranger in the House. The astonishing Gospel - Darton, Longman & Todd, London, 1963, 152 pp., 18 s.
Men verbaast zich wel enigszins, dat deze Anglicaan, die elf jaar ‘D.C.’ (zo iets als onze vroegere Indische ‘resident’) is geweest in het noordelijke deel van de Goudkust, een dergelijk boek schrijft. Misschien hangt met deze weinig literaire loopbaan samen, dat de compositie niet de sterkste kant van het boek is. Het bevat twee zeer ongelijke delen met titels, ‘the first Man’ en ‘the new Humanity’, die de inhoud niet al te duidelijk weergeven. Waar de S. zich op het terrein van de exegese, waarin hij zelf bekent geen vakman te zijn (p. 81), beweegt, is hij niet op zijn best: zo over de genealogieën, de Wijzen, de ster en kribbe - die overigens in de Schrift bij de Wijzen niet vermeld wordt -, hoe origineel zijn kijk ook menigmaal moge zijn. Zijn kracht ligt in zijn eigen reflecties op de H. Schrift. Al moge hij die soms met te veel gefilosofeer, vooral à la Jung, mengen, al blijft hij ook wel eens omtrent de essentie van het Christendom al te vaag, dit neemt niet weg, dat een lezer met onderscheid hier veel raak geziene waardevolle opmerkingen kan lezen, die zijn kijk op het Evangelie verdiepen en verrijken.
L. Rood
| |
Blondel, Maurice, Geschichte und Dogma - Mit Einführungen von J.B. Metz und R. Marlé (Vert. door A. Schlette). - Grünewald-Verlag, Mainz, 1963, XXI - 100 pp., ingen. D.M. 7.50.
Blondel gaf zijn Histoire et Dogme uit in 1904, aan het begin van de modernistische strijd. Het is een antwoord aan de historicistisch-denkende Loisy, maar eveneens aan zijn monolytisch-dogmatiserende tegenstanders. Het suggestieve boekje bevat een actuele waarde, daar de ‘modernistische spanningen’ momenteel verhevigd teruggekeerd zijn in de existentialistische theologie. Blondel's visie op de traditie als een spanning tussen continuiteit en discontinuïteit, tussen geloofsleven en geloofsdenken, blijft richtingwijzend.
W. Boelens
| |
Sheen, Fulton, en Karsh, Y., These are the Sacraments. - The World's Work, Tadworth, 1963, 159 pp., 35 s.
Negen kleuren-foto's en tweeendertig in zwart en wit verklaren de hoge prijs van dit boek. De tekst werd geschreven door Bisschop Sheen, en zij is helder, enigszins apologetisch en theologisch niet al te diep. De foto's zijn duidelijk het werk van een vakman, hetgeen echter geen garantie biedt voor de goede smaak; hier en daar zijn ze niet vrij van vals devotionalisme en sentimentaliteit. Op het terrein van het uiteenzetten en het uitbeelden der sacramenten haalt deze uitgave het peil niet van hetgeen in West Europa verschenen is.
W. Peters
| |
Romaniuk, C., Les chemins de l'exégèse du Nouveau Testament. - X. Mappus, Le Puy-Lyon, 1963, 70 pp., ing. NF 3,70.
Dit boekje zal welkom zijn bij studenten in de theologie en in de H. Schrift: het bevat bibliografische gegevens en een aantal nuttige wenken voor een eerste creatieve arbeid op het gebied van de exegese van het NT.
J. De Gendt
| |
| |
| |
Latourelle, R., Théologie de la révélation (Studia 15). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 512 pp., F 330.
In tegenstelling met de gereformeerde theologie, die aan de theologie van de openbaring een centrale plaats toekent, hield de katholieke theologie van de laatste eeuw zich haast uitsluitend bezig met het apologetisch bewijzen van de mogelijkheid en de feitelijkheid van een goddelijke openbaring. Voor zover de dogmatiek van het openbaringsbegrip daarbij te pas kwam, werd dit eerder vanuit theologische begrippelijkheid dan van uit de bijbelse gegevens ontwikkeld. Nog in een zeer recent tractaat van een grootmeester als Congar (La foi et la théologie) vindt men deze werkwijze terug. De oorspronkelijkheid en grote verdienste van Latourelle's werk ligt dan ook hierin: dat hij, als eerste, een volledig van uit de positieve bijbelgegevens beluisterd openbaringsbegrip opbouwt, het in zijn evolutie binnen de kerkelijke traditie volgt, van daaruit de zin van de leerstellige uitspraken zoekt te vatten en eerst dan, steeds in voeling blijvend met het positieve gegeven, zich aan een theologische uitbouw van het begrip en aan een confrontatie met verwante begrippen en geloofsgegevens waagt. Bij de theologische uitbouw valt het accent op het interpersoonlijk getuigenis- en ontmoetingskarakter van Gods spreken, waarin de notionele formuleringen eerst hun eigenlijke betekenis en draagwijdte vinden. Bij de confrontatie van dit openbaringsbegrip met aanverwante gegevens ware wellicht een korte beschouwing over de verhouding van openbaring en theologisch denken welkom geweest. Een rijk en voldragen werk, dat een ware leemte op meer dan bevredigende wijze vult.
L. Monden
| |
Renard, A.C., Prêtres diocésains aujourd'hui. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 286 pp., ing. F 105.
Met deze verzameling priesterconferenties, gedeeltelijk reeds in tijdschriften gepubliceerd, wil de bisschop van Versailles zijn medewerkers oriënteren zowel voor hun eigen geestelijk leven als voor hun pastorale activiteit (o.m. de pastorale d'ensemble, p. 180 vlg.). In nuchtere taal geschreven en gevoed door een degelijk en helder theologisch denken zijn deze bladzijden uitstekende lectuur voor moderne zielzorgers. Sommige beschouwingen lijken wat eenzijdig, zo b.v. p. 59, waar het priesterschap ál te uitsluitend op het celebreren der Mis wordt afgestemd (en de woord-verkondiging?) of p. 147, waar een toch wel te blind geloof in de waarde der tridentijnse klein-seminaries (12-18 j.) wordt beleden.
J. Kerkhofs
| |
Kriech, K., Wesentliche Volksmission heute. - Herder, Wien, 1963, 122 pp.
De bezinning op de volksmissies in een ideologisch steeds meer gemengde wereld neemt overal toe, vooral onder invloed van J. Motte in Frankrijk en V. Schurr in Duitsland. Met dit goed gedocumenteerde overzicht van de vroegere vormen der volksmissie en van de huidige problematiek wordt door de auteur, Capucijn en oud-aalmoezenier der Zwitserse Wacht, in een echte leemte voorzien. Zoals in alle recente studies gaat de hoofdaandacht naar de streekmissie en haar gecompliceerde organisatie.
J. Kerkhofs
| |
Missionarische Kirche. Missionarische Seelsorge, herausg. von K. Rudolf. - Herder, Wien, 1963, 180 pp.
Het thema van het jaarlijkse kerstcongres voor zielzorgers te Wenen typeert de huidige pastorale bekommernis van de Kerk: de beslotenheid binnen de eigen kring der vrome kerkgangers verlaten en resoluut het gesprek aangaan met de grote groep kerkvervreemden en buitenkerkelijken. Na een (toch wel te abstract blijvende) beschrijving van de kerkelijke toestand in Oostenrijk worden perspectieven voor concreet optreden belicht. Hierbij treden twee inzichten op de voorgrond: grotere samenwerking met de leken en intensievere zorg om alle groepsparticularisme te overbruggen in een eenheids-pastoraal.
J. Kerkhofs
| |
Garrone, Mgr., Les psaumes, prière pour aujourd'hui. - Ed. Tardy, Bourges, 1963, 413 pp., geb. NF. 15.
Kunnen wij, christenen, de psalmen bidden? Mgr. Garrone, aartsbisschop van Toulouse, presenteert ons de psalmen volgens de geritmeerde vertaling van de abdij van En Calcat. Een korte inleiding over de eigen aard van het psalmgebed, over Jezus en de psalmen, de Kerk en de psalmen. Dan volgen de psalmen elkaar op: telkens kort ingeleid, soms onderbroken door een paar regels toelichting, met op het einde een christelijk perspectief, een verwijzing naar een of andere tekst uit het N.T., een discrete toepassing op het leven. Gedrukt op missaalpapier en in een handig zakformaat uitgegeven, stemt het als vanzelf tot rustig gebed.
J.-M. Tison
| |
| |
| |
Munuscula Mediaevalia, 1: Vriendschap. Gedachten van Aelred van Rievaulx. 2: Priesterschap. Gedachten van Jan van Ruusbroec. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 24 pp., F 30 (ieder).
Deze twee kleine, luxueus uitgegeven bundeltjes middeleeuwse spiritualiteit zijn geschikt zowel voor meditaties als voor verjaarsgeschenkje onder oude vrienden. Andere kleinoden over huwelijk, gastvrijheid, inkeer zijn aangekondigd.
J. Kerkhofs
| |
Endrody, L., In het licht van de goede Meester, De dienaar Gods Ad. Petit S.J., vert. E.P. Goll. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 143 pp., platen, F 50.
Dit nieuwe boek over de Gentse volksjongen, die (mag men zeggen) de stichter werd van het retraitewerk in België, en in een geur van heiligheid overleed, is eerder een schets dan een biografie. Een schets waarbij elke schaduw zorgvuldig wordt vermeden, die misschien des te zuiverder de geloofs- en levenssfeer van de Dienaar Gods aangeeft. Ze is zeer weldoend; ook voor meer ontwikkelden.
Em. Janssen
| |
Tillard, J.-M., o.p., C'est lui qui nous a aimés (Vie et Prière). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 117 pp., F 54.
Dit boekje is een zorgvuldig afgewogen verhandeling - verhandeling en overweging en gebed tegelijk - over de liefde van God in zijn schepping, in zijn menswording en verlossing, in zijn Kerk. Schepping, menswording, verlossing, Kerk, het is één doorlopend mysterie. Eén werk van liefde, één vormende en bijvormende openbaring van de Drieëne God die Liefde is, die zichzelf uitwerkt en meedeelt.
Em. Janssen
| |
Bible et Terre-Sainte, jg. 1961-1962. - Ed. du Centurion, Paris, 1962, 9 nrs., geill., abonn. F. 150.
De nummers 41 tot 49 van het tijdschrift ‘Bible et Terre Sainte’ werden tot een album ingebonden. Het tijdschrift wil allereerst informeren over recente opgravingen in de landen van de Bijbel. Zo in deze afleveringen over Cesarea, Bethlehem, Sichem, Bethel, de Dode Zee, de kerken van de Apocalyps. Vooral bekende Joodse archeologen komen aan het woord. Bovendien zijn een aantal studies gewijd aan historische problemen i.v.m. de Bijbel, of aan bijbeltheologische onderwerpen. De platen zijn vaak onuitgegeven en steeds met zorg uitgekozen.
J.-M. Tison
| |
Thils, G., Christelijke heiligheid, vert. M. Constanza. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1963, XVI-744 pp., geb. F. 240.
Aan de oorspronkelijke uitgave van dit werk werd bij het verschijnen een uitvoerige bespreking gewijd (cf. ‘Sainteté chrétienne’, in Streven, 1959, p. 280). De nederlandse vertaling van dit ‘Kort Begrip van de ascetische theologie’ werd verzorgd door Zr. M. Costanza, die zich voor dergelijke opdrachten in ons taalgebied zeer verdienstelijk maakte. Een wens, in onze vorige kritiek geuit, is gedeeltelijk in vervulling gegaan: de bibliografie werd flink bijgewerkt met titels uit de eigen geestelijke literatuur. Een uitgebreid namenregister en een trefwoordenlijst verhogen ten zeerste de bruikbaarheid van dit nieuwe handboek.
J. Vanneste
| |
Wijsbegeerte
Bollnow, Otto Friedrich, Mensch und Raum. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1963, 310 pp.
Al vele jaren worden we overstroomd met wijsgerige geschriften over de mens als tijdelijk en labiel wezen. De bekende schrijver van Neue Geborgenheit. Das Problem einer Überwindung des Existentialismus (19602) was wel een van de meest geschikte personen om ons een boek te schenken over de stabiliteit en de dynamiek van de ruimte. Zijn werk is niet uitsluitend, zelfs niet primair natuurfilosofisch of mathematisch ingesteld. Met voorbeelden uit de meest uiteenlopende wetenschappen, maar ook uit literaire en andere kunst, weet hij zijn boeiend, knap opgebouwd betoog te illustreren. Dit alles in een sprankelende, duidelijke taal die elke wetenschappelijk gevormde lezer kan volgen. Binnen iedere faculteit zullen zeer veel secties hun voordeel kunnen doen met een werk als dit. Speciaal in het begin was ons niet altijd duidelijk, of zijn ruimte-opvatting zich genoeg distancieerde van het idealisme (18-23); over een zichtbaar sacraal middelpunt (123) en misschien vooral over finaliteit zouden we anders willen denken. Daar staan zoveel diepe en waardevolle gedachten tegenover, dat we een wijde lezerskring de lectuur van harte aanraden. Bollnow weet ons intellectueel en esthetisch genot te verschaffen.
P. den Ottolander
| |
| |
| |
Ebner, Ferdinand, Schriften I. Fragmente. Aufsätze. Aphorismen. Zu einer Pneumatologie des Wortes. - Kösel, München, 1963, 1087 pp., geb. D.M. 60.
De Oostenrijkse denker Ferdinand Ebner, gestorven in 1931, is ook nu nog actueel. Wie de historische en systematische achtergronden van het huidige personalisme wil bestuderen, mag hem niet overslaan. De individualistische ‘Ich-Einsamkeit’ wilde hij doorbreken met zijn ‘Ich-Du-Verhältnis’. Niet alleen de terminologie, maar ook de gedachtengang heeft overeenkomsten met die van de joodse wijsgeer Martin Buber. In het eerste deel van zijn Schriften vinden we, naast het bekende werk Das Wort und die geistigen Realitäten, o.a. aforismen, dagboekaantekeningen, taalfilosofische en christologische bespiegelingen, - het ikgij-schema werkt Ebner herhaaldelijk aldus uit: om onszelf te worden, moeten wij tot de ander spreken, en niet over de ander of over het andere. Krachtens deze exclusieve intersubjectiviteit, interpersoonlijkheid, moet hij dan wel afwijzend staan tegenover metafysica, theologie, wereldbeschouwing, kortom tegenover elke objectivering. Uiteraard ontkomt hij er daarbij zijns ondanks niet aan, over dit alles voortdurend te theoretiseren. Iedere kenner van de huidige continentaal-Europese wijsbegeerte weet, hoe invloedrijk deze gedachten zijn, ook buiten vakkringen. Ondanks de grote bezwaren die we vanuit de rede en vanuit het geloof menen te moeten koesteren tegen veel van zijn beschouwingen, trof het ons vaak, hoe ernstig Ebner ernaar heeft gestreefd, als christen te filosoferen. Deze dundruk-uitgave zal iedere vakfilosoof welkom zijn. We vinden hier werken bijeen die al een veertig jaar geleden veel schone en minder schone consequenties trokken uit een mentaliteit die we in onze omgeving dagelijks ontmoeten.
P. den Ottolander
| |
Sociologie
Klein, Dr. M.O.L., Statusonderscheidingen: wijze waarop sociale niveau-verschillen worden vastgesteld. - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1963, 134 pp., f 12,50.
Dit is een studie, gebaseerd op een sociologische onderzoek en een overvloedige literatuur, over het verschijnsel der sociale gelaagdheid. Het wordt niet alleen geanalyseerd zoals het door de mensen beleefd wordt, maar men vindt hier ook de aanzetten voor het zoeken naar een objectieve verklaring. De schrijfster legt hierbij de nadruk op de methodologische problemen waarvoor de onderzoeker komt te staan wegens het feit dat hij zelf ook subject van sociaal leven is en derhalve ook een positie inneemt in het status-systeem. Er staan interessante dingen in dit werkje, maar de schrijfster, die de neiging toont geen enkel probleem onvermeld te laten, laat de lezer nogal eens een keer op het punt staan waar de zaken juist belangwekkend beginnen te worden. Het geheel maakt enigszins de indruk van een studie die vóór alles methodisch model-werk wil zijn.
H. Hoefnagels
| |
McCormack, Arthur, The population explosion and world hunger. - Faith and Facts Books, Burns & Oates, London, 1963, 158 pp.
Een eenvoudige en duidelijke uiteenzetting van de voornaamste problemen der ontwikkelingslanden en van de ontwikkelingshulp, in het bijzonder betreffende de bevolkingsexplosie en de honger. Doordat de auteur deze bijzondere problemen terecht plaatst in de context van de gehele ontwikkelingsproblematiek, komt hij tot een evenwichtige probleemstelling en een realistische beschrijving van de complexiteit der afzonderlijke problemen. Een bijzondere nadruk legt de auteur op de prioriteit der agrarische problemen. Het geheel is bedoeld als informatie van een breed publiek aangaande dit centrale wereldprobleem van de tweede helft van onze 20ste eeuw en als bijdrage tot de bewustwording van onze urgente verplichtingen t.o.v. de ontwikkelingslanden.
A. van Leeuwen
| |
Haegendoren, Dr. M. Van en Roels, Drs. R., Ontmoeting en gesprek. (Verhandelingen van het tijdschrift Volksopvoeding 4). - S.M. Ontwikkeling, Antwerpen, 1963, 142 pp., 12 ill.
Scherp is de diagnose der verzuiling in ons land, moedig het pleidooi voor een volwaardig-pluralistische ontmoeting, zoals dit in het eerste deel door Dr. Van Haegendoren wordt uitgesproken met het oog op de uitbouw van de Stichting-Lodewijk de Raet. Overzichtelijk en klaar worden in het tweede deel door Drs. Roels de voornaamste regels geschetst van het groepsgesprek als middel ter ontmoeting. Pittig zijn de karikaturen van Pil die de mogelijke tekorten der gesprekspartners aan de kaak stelen.
F. Cuvelier
| |
| |
| |
Leclercq, J., Introduction â la sociologie. 3e éd. - Nauwelaerts, Leuven, 1963, 292 pp., ing. F 150.
Deze nieuwe uitgave van het klassieke handboek voor de christelijk georiënteerde sociologen in de Latijnse landen komt op enkele details na geheel overeen met de vorige. Het is wel jammer dat de bibliografie heel erg verouderd is.
Démocratie aujourd'hui (Bibl. de Recherche sociale). - Action Populaire, Spes., Paris, 1963, 188 pp., ing. NF 12.
Dit verzamelwerk bevat een aantal opnieuw bewerkte studies, in 1960-62 verschenen in de Revue de l'Action Populaire (Parijs). Op genuanceerde wijze wordt door een groep specialisten (Antoine, Bloch-Lainé, Bourricaud, Burdeau, Calvez, Jeannière, Lavau en Quermonne) het veelzinnige begrip democratie ontleed. De poging, die hier gedaan wordt om het fenomeen der democratie als historisch gegroeide, en dus betrekkelijke, maar in wezen ideale vorm van staatsstructuur te belichten, hoort tot de beste vernieuwende studies der laatste jaren. Vooral de beschouwingen over de spanning tussen persoonlijk gezag en toenemende rationalisering der beslissingen en over de economische democratie zijn inspirerend voor politici en burgers die hun staatsvorm enigszins reflex willen beleven.
J. Kerkhofs
| |
Handbuch der Sozialerziehung, herausg. von E. Bornemann und G. v. Mann-Tiechler. Bd. 1: Grundlegung der Sozialerziehung. - Herder, Freiburg, 1963, XV-467 pp.
De sociale vervlechting neemt voortdurend toe in alle levensdomeinen. Dringend wordt overal uitgezien naar een verbetering van de sociale en algemeen staatsburgerlijke vorming, ook buiten het eigenlijke onderwijs. Deze eerste band van een driedelig werk, in ruime samenwerking geschreven, helpt voorzien in een grote leemte. Na een filosofische inleiding volgt een klare beschrijving van de huidige cultuursociologische situatie, waarin de opvoeding vorm moet krijgen. Tenslotte wordt de specifieke functie van de sociale opvoeding duidelijk omschreven. Een aanhangsel biedt een lijst van studie- en vormingscentra in het Duitse taalgebied (o.m. met het oog op ontwikkelingshulp). De beide volgende delen zullen praktische onderwerpen behandelen als jeugdwerk, volwassenenvorming, adoptie, jeugdbescherming, enz.
J. Kerkhofs
| |
Pedagogie
Gebhardt, Gusti, Wenn man erwachsen ist. Gespräche mit jungen Menschen. - Knecht, Frankfurt/M., 1963, 214 pp., geb. DM. 8.80.
Een twintigtal gesprekken die de schrijfster, psychologe en leidster van een consultatiebureau in een Duitse grootstad, met jonge mensen van 16 tot 20 jaar hield, worden hier weergegeven als hulp voor andere jongeren die in soortgelijke crisis-situaties hun levensvragen moeten oplossen. Levendig en vlot geschreven. Hartelijke en begrijpende sfeer. Jonge mensen zullen zeker aangesproken worden door dit proza. Geregeld duiken orinele en psychologisch-verantwoorde tips op voor het benaderen van zulke crisissen, die ook de opvoeder tot nadenken stemmen en inspiratie bezorgen.
A. Cauwelier
| |
Grande, Luke, Twaalf deugden van een goed opvoeder, vert. Br. F. Martens. - Lannoo, Tielt, 1963, 192 pp., F. 75.
Het is jammer dat Lannoo dit Amerikaanse werkje in vertaling op de markt brengt, nu wij er eerder op uit zouden moeten zijn de pedagogische literatuur te zuiveren van al wat niet streeft naar verdieping en grondige positieve her-denking. Dit werkje is een aaneenrijgen van gemeenplaatsen, in een sfeer van vrome oppervlakkigheid; een geforceerde poging om over een opgelegd onderwerp een boekje in mekaar te haspelen, door iemand die originaliteit en systematische denkkracht mist. Ongetwijfeld zou de grote pedagoog die Jean-Baptiste de la Salle was, weinig opgetogen zijn indien hij deze ‘aanpassing’ in handen zou krijgen van hetgeen hijzelf onder dezelfde titel in de achttiende eeuw neerschreef. De degelijkheid van dat historisch document staat helemaal niet borg voor de vrome pietpraat van deze Amerikaanse deugdenspiegel.
A. Cauwelier
| |
Erlinghagen, Karl, Grundfragen katholischer Erziehung (Reihe: Das pädagogische Gespräch - Aktuelle Veröffentlichungen des Willmann-Instituts München/Wien). - Herder, Freiburg-Basel-Wien, 1963, 108 pp., DM. 5.80.
De titel kan misleidend zijn indien de lezer in dit werkje een exhaustief en volledig overzicht zou zoeken van de katholieke opvoedingsleer. Schr. behandelt
| |
| |
slechts die pedagogische basisproblemen die ter sprake komen in de encycliek van Pius XI ‘Divini Illius Magistri’. Daar de laatste pausen herhaaldelijk uitdrukkelijk hebben verklaard dat de principes van deze encycliek hun geldigheid blijven bewaren, is het zinvol een kritische exegese te schrijven van deze belangrijke tekst. In deze poging is Erlinghagen in grote mate geslaagd. Zeer genuanceerd maakt hij onderscheid tussen de tijdsgebonden elementen van de encycliek en de blijvende principes; steeds tracht hij de uitspraken te begrijpen vanuit de context en in verband met de posities der tegenstanders; hij toont precies aan vanuit welk standpunt en met welke beperkingen bepaalde kwesties werden bekeken. Verder signaleert hij op verschillende plaatsen meerdere hedendaagse problemen die door de encycliek wel terloops worden aangeraakt, doch niet expliciet noch grondig behandeld werden en aldus een verdere bezinning verdienen. Waardevol tenslotte is de genuanceerde stellingname van het eerste hoofdstuk waarin Erlinghagen uiteenzet welk gezag zo'n ‘niet-onfeilbare’ pauselijke encycliek heeft.
A. Cauwelier
| |
Wetenschappen
Teilhard de Chardin, Pierre, Het voorspel 1914-1916, 135 pp.
Teilhard de Chardin, Pierre, De plaats van de mens in de natuur, 128 pp.
Lepp, Ignace, Teilhard de Chardin en het christendom in de moderne wereld, 189 pp. - Drie deeltjes van de Bibliotheek Teilhard de Chardin, resp. 1, 6 en 10. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1963.
Drie nieuwe aanwinsten van de serie die de werken van en over T. voor het nederlandse publiek toegankelijk wil maken. Deel 1 bevat de helft van Teilhards oorlogsbrieven, die hier en daar verkort worden weergegeven. Doel is niet het verschaffen van wetenschappelijke documentatie, maar licht te werpen op de groei van Teilhards ideeën. - Deel 6 vertoont in aard en opbouw veel verwantschap met het bekende Verschijnsel Mens van dezelfde auteur, maar de uitwerking van de stof heeft hier vaak een meer technisch-wetenschappelijk karakter. De oorspronkelijke franse titel luidt: ‘Le groupe zoologique humain’ (1956). - Deel 10 is van de hand van de psycholoog Lepp, een bekeerling, die zich dank zij de geschriften van T. in de kring van zijn nieuwe geloofsgenoten beter is gaan thuis voelen. Naast een biografische schets en algemene oriëntering in de gedachtenwereld van Teilhard bevat dit werk een aantal religieuze overwegingen over de situatie van de christen in de moderne wereld, uiteraard geheel in teilhardiaanse geest. Het enthousiasme van de auteur siert zijn persoonlijk getuigenis, maar een kritische beoordeling moet men in dit boek niet zoeken.
H. van der Lee
| |
Lovell, Bernard and Joyce, Discovering the Universe. - E. Benn Ltd., London, 1963, 136 pp., 25 s.
Prof. Bernard Lovell is directeur van de radiotelescoop in Jodrell Bank, Engeland. Aanleiding tot het schrijven van dit boek waren de vele vragen door duizenden bezoekers van de telescoop aan hem gesteld. Tezamen met zijn vrouw is hij er in geslaagd de antwoorden op deze vragen in een boek te verwerken, dat populair is gehouden, maar dan in de beste betekenis van dit woord. De proeven van Amerikaanse en Russische zijde ondernomen om met aardsatellieten de dampkring van de aarde te verkennen, worden uitvoerig besproken; ook die van de raketten naar de maan en de planeten. In de laatste twee hoofdstukken wordt de structuur van de melkweg verklaard en de nieuwste theorieën over het ontstaan van het heelal behandeld. Een groot aantal fraaie foto's en vele tekeningen illustreren de tekst.
L. Sweerts
| |
Baldin, A.M. e.a., Kinematik der Kernreaktionen. - Akademie-Verlag, Berlin, 1963, 260 pp., geb. D.M. 52.-. Vertaald uit het Russisch.
Ofschoon dit boek weinig oorspronkelijks te bieden heeft, is het als naslagwerk zeer verdienstelijk. Met name in een vak als kernfysica, dat zich zo ontzaggelijk snel ontwikkelt, moet men in de praktijk zijn gegevens uit allerlei (dikwijls ingebonden) tijdschriften bijeenzoeken. Als men dan bedenkt dat een kwartaal-band van de Physical Review meer dan 1000 pagina's telt, zal het duidelijk zijn, dat het verzamelen van gegevens vaak zeer onaangenaam is. Het onderhavige boek geeft op de eerste plaats de theorie zoals men die in de handboeken kan vinden, uitgaande van de relativistische mechanica en opklimmend tot de quantenmechanische theorie van de S-matrix. De
| |
| |
theorie wordt verder uitgewerkt met nieuwere bijdragen uit de tijdschriften. T.a.v. de tijd-inversie worden enkele correcties aangebracht op gangbare opvattingen. Tenslotte worden in twee aanhangsels eerst 20 pagina's met grafieken van hoekverdelingen en energieën gegeven, en vervolgens 70 pagina's met Clebsch-Gordan- en vooral Racah-coëfficiënten. Deze twee aanhangsels hebben niet de pretentie de gebruikelijke omvangrijke tabellen-boeken te vervangen, maar maken het mogelijk om dikwijls in eerste instantie met dit werk alleen te volstaan. Het nadeel, dat het oorspronkelijke manuscript al 6 jaar geleden werd voltooid, wordt door de auteurs zelf reeds vermeld in het voorwoord; in meerdere of mindere mate geldt dit echter voor ieder boek over deze materie.
P. van Breemen
| |
Beuerlein, Dr. med. Ingrid, Die künstliche Samenübertragung beim Menschen im angloamerikanischen Bereich (Beiträge zur Sexualforschung, 29. Heft). - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1963, 63 pp., DM. 14.
Zonder stelling te nemen doet de auteur mededeling betreffende haar onderzoek van de toepassing van de kunstmatige inseminatie (homoloog en heteroloog) in Engeland en Amerika. Zo beschrijft zij o.m. de indicatiestelling, de methodiek, de juridische aspecten alsook de ethische en religieuze implicaties. De omvangrijke literatuurlijst geeft studies aan die in het ten onzent bekende werk van Schellen (nog) niet werden vermeld. Als zakelijke oriëntering is het onderhavige geschrift stellig waardevol.
J.J.C. Marlet
| |
Sommerfeld, A., Elektrodynamik. - Akademische Verlagsgesellschaft Geest en Portig K.-G., Leipzig, 19613, 345 pp., D.M. 17.-.
Dit boek vormt het derde deel van een zesdelig leerboek van de theoretische physica. De eerste druk van dit deel verscheen in 1948; na de dood van Sommerfeld in 1951 werden de herdrukken verzorgd door Bopp en Meixner. De titel Elektrodynamik is in zoverre misleidend, dat er ook een 50 blz. aan elektrostatica en magnetostatica zijn gewijd. De inhoud komt eigenlijk vrij nauwkeurig overeen met die van de normale leerboeken der elektriciteitsleer (bijv. het bekende boek van Panofsky en Phillips). De hoofdstukken uit de speciale relativiteitsleer, die men gewoonlijk in die leerboeken vindt, worden eveneens in dit deel van Sommerfelds werk behandeld. Aan het eind van het boek staan nog een 30-tal opgaven, voorzien van wat schr. bescheiden noemt een ‘Anleitung zur Lösung’, maar wat in feite bijna een volledige oplossing is. Als eenhedenstelsel wordt het thans meestal gebruikte Giorgi-stelsel gekozen; van deze keuze wordt uitvoerig rekenschap gegeven. De reden van deze uitvoerigheid zal wel zijn, dat Sommerfeld de verwarring rond de verschillende eenhedenstelsels persoonlijk heeft meebeleefd; voor onze generatie wordt dit gelukkig steeds meer een onderwerp van historische interesse. Het boek begint met een kort geschiedkundig overzicht, dat treft door zijn persoonlijke toon: Sommerfeld (geboren 1868) is nauw betrokken geweest bij de uitbouw van de theorie, zoals die hier gegeven wordt en heeft zelf ook belangrijke bijdragen geleverd. Daarnaast stond Sommerfeld bekend om zijn grote didactische gaven; hiervan vormt ook dit boek een overtuigend bewijs.
P. v. Breemen
| |
Hahn, Prof. Dr. Otto, Vom Radiothor zur Uranspaltung. - Eine wissenschaftliche Selbstbiographie. - Friedr. Vieweg & Sohn, Braunschweig, 1962, 202 pp., D.M. 22.50.
De meer dan 80-jarige Nobelprijs-winnaar Otto Hahn geeft in deze autobiografie op de eerste plaats een eenvoudig overzicht van zijn wetenschappelijk werk. Vanaf 1904 heeft schr. zich beziggehouden met onderzoekingen over radioactiviteit, die nog slechts kort tevoren was ontdekt. Dit boek van Hahn is dus in zeker opzicht tegelijk een geschiedenis van de research op dit gebied. Heel mooi blijkt, hoe dé grote ontdekking, waardoor Hahn wereldberoemd is geworden, nl. de splijting van de uraankern (dec. 1938), de bekroning is geweest van tientallen jaren nauwgezet en weinig spectaculair onderzoek naar de eigenschappen van radioactieve stoffen. Meer dan 30 jaar heeft Hahn met Lise Meitner samengewerkt; enkele maanden vóór de ontdekking van de kernsplijting vluchtte Lise Meitner als gedeeltelijk niet-arische Oostenrijkse naar Zweden, zodat de beslissende publikatie op naam staat van Otto Hahn en Fritz Strassemann. In een aanhangsel is deze publikatie, samen met nog twee andere, overgedrukt. Behalve een relaas van zijn wetenschappelijk werk geeft Hahn een enkele maal ook wat meer persoonlijke herinneringen weer, die treffen door hun simpele eenvoud.
P. van Breemen
| |
| |
| |
Literatuur
Beening, Th.J., Het landschap in de Nederlandse letterkunde van de renaissance. - Centrale Drukkerij N.V., Nijmegen, 1963, 476 pp., geïll.
Over het landschap in de schilder- en tekenkunst bestaan er heel wat meer publicaties dan over het landschap in de letterkunde. Dit is feitelijk enigszins vreemd. Waarom heeft men niet vaker dit onderwerp tot object van studie gemaakt? Het landschap is zeker niet minder door dichters bezongen en door proza-schrijvers verheerlijkt dan door schilders uitgebeeld. Weliswaar bestaan er fragmentarische studiën over de landschapsverbeelding bij een of andere dichter; zo heeft men b.v. wel bestudeerd de betekenis van het landschap voor de kunst en in de literatuur van de romantiek. Maar het was dan steeds een onderdeel van een algemene studie over het onderwerp. Beening heeft er nu een dissertatie over geschreven, die zeer belangrijk is. Prof. Brom heeft eens gezegd, dat een proefschrift geen meesterwerk behoeft te zijn, maar onze jonge doctor heeft er in ieder geval een voortreffelijk proefstuk van gemaakt. Hij beperkt zich tot de kunst van de renaissance, en deze beperking was noodzakelijk, gezien de omvang van zijn stof. Hij begint zijn studie met een interessante beschouwing over de groots opgezette uitwerking van het thema. Alle dichters, de grote schrijvers en de dichters van het tweede en derde plan, voorzover deze laatsten althans waren te achterhalen, worden besproken. Jan van der Noot opent de reeks, terwijl de sympathieke, misschien te lang onderschatte, Hubert Poot de stoet afsluit. Lange aanhalingen uit het werk van de kunstenaars maken het volgen van het betoog gemakkelijk, terwijl dit ook een goede gelegenheid is om met gedichten kennis te maken, die anders moeilijk te bereiken zijn. Een dergelijke studie zou ook voor andere perioden van de literatuurgeschiedenis wenselijk zijn. Beening heeft op uitstekende wijze laten zien hoe men dit boeiend en wetenschappelijk verantwoord kan doen.
C. de Groot
| |
Belcampo, Luchtspiegelingen. - Kosmos, Amsterdam, 1963, 416 pp., f 5,90.
Onder bovenstaande titel zijn alle verhalen, vroeger verschenen in de bundels: Verhalen, Nieuwe verhalen, Sprongen in de branding, Liefde's verbijstering en Tussen hemel en afgrond, in één band tezamen gebracht en voor de prijs van f 5,90 de lezer aangeboden. Er is blijkbaar grote vraag naar Belcampo's verhalen; getuige wederom deze uitgave. Men kan Belcampo's verhalen bewonderen of niet, toegegeven zal moeten worden dat deze auteur over een zeer vlotte pen beschikt; zijn schrijftrant is een uiterst levendige. Een aanbeveling voor deze veelgelezen schrijver lijkt me wel overbodig.
Joh. Heesterbeek
| |
De Bock, Eugeen, Verkenningen in de achttiende eeuw. - De Sikkel, Antwerpen, 1963, 167 pp., 140 F.
Zonder dadelijk opzienbarende nieuwigheden te onthullen, doorkruist S. de 18e eeuw met de frisse bedoeling, aan te tonen dat ze cultureel niet zo arm en leeg was als wordt volgehouden. Tegen het grondige werk van Dr. Smeyers afgemeten, lijkt S.'s prestatie wel overbodig, al blijft de belangstelling voor het ons onbekende en toch zo recente verleden altijd gezond. De titel bekent trouwens dat een volledige inventaris niet langer het werk kan zijn van één man. Jammer nochtans dat compositie en taal niet altijd vrij blijven van willekeur of fouten.
C. Tindemans
| |
Gronon, Rose, De ballade van dona Maria de Alava. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1963, 241 pp., F 135 (leden F 85).
In de drukkende winter van 1962-1963 denkt de dichterlijk romancière Rose Gronon aan haar Spaanse zomerreis terug, en schrijft deze ‘ballade...’. Het is geheel verdichtsel; de Koningen en Infanten Don Jayme, Don Pedro, Don Enrique zijn nergens thuis te brengen; af en toe duikt het koningshof van de zestiende eeuw even op. Maria de Mava, de eerste maîtresse van de nu stervende koning, wordt bij hem geroepen. Maar hij sterft niet; in zijn plaats sterven twee getrouwen die zij de dood had doen vluchten... Binnen dat brede thema vindt geheel het leven van Maria de Alava zijn plaats: onmenselijke avonturen, die haar in de dood voeren zonder dat ze mag sterven; een poging om de dood te beheersen terwijl hij zich niet beheersen laat. De auteur noemt haar boek ‘een ballade, een liedje, een vertelsel’. In geen enkel genre hoort het thuis; het is een bezweren van boze dromen en eenzaamheid, een (niet geheel doorgezette) confrontatie met de dood. Literair onderstelt het een rijke menselijkheid, een buitengewoon stijlvermogen, een
| |
| |
overvloedig scheppende verbeelding; voor een breed uitgeschreven roman mist het de vaste structuur, de scherpe intrige en de nuchtere karakters; als soberder gehouden novelle ware het een meesterwerk.
Em. Janssen
| |
Greene, Graham, A Sense of Reality. - Heinemann, London, 1963, 140 pp., 15 s.
Van de vier hier bijeengebrachte korte verhalen vertoont A visit to Morin duidelijke verwantschap met Greene's romans: hij worstelt opnieuw met het probleem van het geloven, en meent in de distinctie belief-faith de oplossing gevonden te hebben. Zoals verwacht kan worden is het verhaal prachtig verteld, maar wat betreft het ter hand genomen probleem mist het overtuigingskracht. Dream of a strange land zouden we een goed voorbeeld willen noemen van het korte verhaal, precies en zonder franje en puntig. De twee overige verhalen (Under the garden, en A Discovery in the woods) doen heel sterk denken aan de kinderverhalen van C.S. Lewis, en bijgevolg aan Alice in Wonderland. Greene heeft zich altijd geïnteresseerd voor de wereld van het kind, hetgeen op bizondere wijze tot uiting kwam in zijn drie kinderboeken The little fire engine, The little horse bus en The little steamroller. Zoekt de oud wordende, vermoeide schrijver de rust en de vrede in het sprookje?
W. Peters
| |
West, Anthony C., The Ferret Fancier. - Macgibbon and Kee, London, 1963, 256 pp., 21 s.
Anthony West is een getalenteerd schrijver, zoals uit deze roman blijkt. De personen worden scherp getekend, het decor van het Ierse dorp goed gesuggereerd. Het ambitieuze thema betreft de geestelijke groei van 'n jongen in de puberteit en de jaren daarna, maar schr. is te ambitieus geweest. Hij kan het thema in alle diepte en in zijn vele vertakkingen niet aan, en het gevolg is dat geestelijke groei beperkt gaat worden tot de sexuele factor in het groeiproces. De roman deed ons menigmaal denken aan Lady Chatterley's Lover, niet om de inhoud of om de vorm, maar enkel vanwege het gewonnen proces van enkele jaren terug. Voor West betekent dit dat het licht op groen is komen te staan, en dat allerlei grove woorden en de vuile praat van pubers nu zonder risico's hun plaats kunnen vinden in het boek. Het komt de roman allesbehalve ten goede.
W. Peters
| |
O'Brien, Kate, Presentation Parlour. - Heinemann, London, 1963, 138 pp., 21 s.
Kate O'Brien, nu een vrouw op jaren, zoals zij zelf zegt, geeft ons schetsjes van vijf tantes: done con amore, om haar geheugen wat op te frissen en zichzelf wat vertier te geven. Aan het einde van het boekje meent zij dat niemand tenzij zij zelf iets zal geven om ‘their short and simple annals’. Waar wij slechts aan toe te voegen hebben: and how wrong she is! De spreekkamer met de vijf tantes biedt veel meer dan een ontmoeting met brilliant geschetste karakters; er komen zoveel andere personen in en uit gelopen, en te zamen met de tantes doen zij ons een stuk Iers gezinsleven smaken zoals we in geen ander boek, biographie of roman, tegenkwamen. Hierbij komt dat het mooi geschreven is, zodat het geheel een verkwikkend werkje is geworden, vol menselijkheid en vol milde wijsheid.
W. Peters
| |
Karl Valentin's gesammelte Werke. - Piper Verlag, München, 19632, 431 pp., DM 14.80.
Hachelijk mag het wel lijken de verzamelde grappigheden van de befaamde Münchener cabaretier en volkskunstenaar als volwaardige teksten aan te bieden. Met de overdrijving als werkprincipe en een barokke taaldrift als instrument, heeft hij echter een unieke verzameling satirisch-sociaal-kritische dialoogjes geschreven, realistisch opgevat, alle min of meer surrealistisch uitgewerkt. Niet allemaal doen deze onlogisch-logische onzin-bedrijven het nog, maar het nuttige doordenken van cliché's en het onderstebovenhalen van maatschappelijke begrippen tonen ook nu nog hoe wijs deze metafysische clown is geweest. Zo is dan zijn invloed op het moderne Duitse theater (vooral B. Brecht) gemakkelijk te begrijpen.
C. Tindemans
| |
Stresau, Hermann, Thornton Wilder, 95 pp. - Seyppel, Joachim, T.S. Elliot, 95 pp. - Colloquium Verlag, Berlin, 1963, DM 5.50.
Prettig uitgegeven en voorbeeldig geredigeerd, brengen deze vlotte monografietjes (uit de reeks ‘Köpfe des XX. Jahrhunderts’) meer dan vulgarisatie; ze gaan intensief in op problematiek, levensvisie, toneelwerking, randactiviteit en betekenis voor tijd en literatuur, terwijl ze daarnaast voldoende loslippige informatie leveren om ook de vlugge zoeker te boeien.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Barker, Dudley, John Galsworthy. The Man of Principles. - Heinemann, London, 1963, 240 pp., 30 s.
Deze biografie van de Engelse Nobelprijswinnaar bevat niet veel meer dan een bijna-geromanceerd defilé van feiten en data. Het is S.'s stelling dat Galsworthy's sociale gezindheid alleen te danken is aan de liaison met zijn toekomstige vrouw, waarna hij tot de vertrouwde Victoriaanse milieus terugkeerde. De thematiek wordt nauwelijks gevolgd of ontleed en ook de dramatische activiteit van de destijds internationaal gespeelde auteur wordt al te vlug weggewuifd.
C. Tindemans
| |
West, Morris, The Shoes of the Fisherman. - Heinemann, London, 1963, 302 pp., 21 s.
West, Morris, In de schoenen van de visser. - H. Nelissen, Bilthoven, 1963, 330 pp., f 13.90.
We vragen ons na lezing af of men Morris West werkelijk een dienst bewezen heeft door zijn The Devil's Advocate bovenmate te prijzen, meer vanwege het behandelde thema, dan vanwege de wijze waarop dit geschiedde. Zijn romans verschijnen nu regelmatig, met dezelfde goede en dezelfde erg zwakke kanten. Hij weet een boek te componeren, en hij heeft een goede neus voor wat de lezers zal aanspreken; zijn keuze is deze keer wel uitzonderlijk gelukkig geweest: de dood van Paus Joannes met het daarop volgende conclaaf maken de roman actueel. Actueel is het boek ook omdat sporen van het softenon-proces er in verwerkt zijn, en een der hoofdfiguren is niemand anders dan Teilhard de Chardin, die hier de naam draagt van Jean Télémond. De zwakke kanten betreffen op de eerste plaats de personen zelf: het type verdringt het karakter. Vervolgens heeft Morris een verschrikkelijk slecht oor, en iedere conversatie roept de ervaring op van de griffel waarmede op een lei wordt gekrast. Nergens komt dit in deze roman duidelijker tot uiting dan in de onmogelijke en onverteerbare gesprekken gevoerd tussen de Jezuïeten-generaal en de paleontoloog. Onechtheid typeert tenslotte ook zowel de methode om een dagboek van de Paus als schakel te gebruiken bij de compositie van het boek, als inhoud en toon van dit dagboek. Men vergeet totaal dat het gaat om een dagboek, zo zeer is Morris aan het woord met zijn ideeën over wat er vandaag aan de Kerk ontbreekt. En dat is wel het zwakste in dit boek dat toch hoopvol begint. Hij raakt een aantal reële problemen aan maar verliest zich in eindeloos gepraat en slaagt er niet in, de romanpersonen een positieve bijdrage tot oplossing te laten geven. Men is aan het einde evenver als aan het begin.
W. Peters
| |
Wilpert, Gero von, e.a., Lexikon der Weltliteratur. - Kröner-Verlag, Stuttgart, 1963, 1471 pp., geb. DM. 64.
Een lexicon der wereldletterkunde uitgeven is een hachelijke onderneming. De wereld is namelijk niet voor iedereen even groot. Des te aangenamer is dan het contact met een wetenschappelijke publikatie als deze, die eerlijk poogt supranationaal te zijn. Dit blijkt zowel uit de selectie der hoofdwoorden en hun behandeling als uit de titelopgave (in de oorspronkelijke taal) en de literatuur (niet een Duitse, maar een internationale selectie). Al wordt begrijpelijkerwijze de Duitse letterkunde uitvoerig behandeld, men is er tot op zeer grote hoogte in geslaagd elk het zijne te geven. Na de publikatie van zijn uitstekend Sachwörterbuch der Literatur, dat reeds een derde uitgave kende, was de hoofdredacteur dat als het ware aan zichzelf verplicht. De ongeveer vijftig medewerkers bieden even soliede garanties. Bij de keuze van de hoofdwoorden (± 9000) heeft men zich streng gehouden aan de begrippen auteur en werk zoals die b.v. in het bibliotheekwezen worden opgevat. Geen overzichten van genre's, themata, nationale letterkunden e.d. Wel komt bij elk artikel een korte literatuuropgave. Natuurlijk zijn er in zo'n omvangrijk werk detailfouten, of kan men vitten over grensgevallen. We willen hier slechts even wijzen op een paar typische fouten, die zelfs in zeer wetenschappelijke werken van onze oosterburen gemeengoed dreigen te worden. Eens heeft iemand de naam van Mgr. Jozef Cardijn, die als romanfiguur optreedt in Pêcheur d'hommes, op Maxence van der Meersch geplakt. Thans schrijven de Duitse literatuurlexica vlijtig van elkaar over dat Van der Meersch een pseudoniem is van Jozef Cardijn. Hendrik van Veldeke wordt bij de Duitse letterkunde ingelijfd. Wie de algemene letterkunde bestudeert moet hem plaatsen waar hij rechtens eerst thuishoort: in de Nederlandse letteren. Noemde hij zichzelf niet: ‘Heynri[j]ck die van Veldeken was geboren’? Het wordt tijd dat men deze naam internationaal erkent, zoals
men dit thans doet met die van Ludwig van Beethoven. Ondanks deze aanmerkingen hebben we maar één conclusie: koop dit boek. Het is een goudmijn.
K. Heireman
| |
| |
| |
Maxwell, D.E.S., American Fiction. The intellectual background. - Routledge & Kegan Paul, London, 1963, 306 pp., 35 s.
Green, Martin, Re-appraisals: some commonsense readings in American literature. - Hugh Evelyn, London, 1963, 252 pp., 30 s.
De Amerikaanse roman heeft de laatste jaren niet te klagen over gebrek aan belangstelling van de kant der critici aan deze kant van de Atlantische oceaan. Deze twee overigens ver uiteenlopende boeken bestrijken beide de ontwikkeling van de Amerikaanse roman, en illustreren deze door zich op de voornaamste schrijvers te concentreren: Melville, Twain, Hawthorne, James, Faulkner en enkele anderen. Men lette echter op de veelzeggende ondertitels van de twee studies: the intellectual background van het eerste wijst in de richting van een wat zwaarwichtige approach: fictie is niet op de eerste plaats een story, maar een theorie of een visie die zich een verhaal koos als uitdrukkingsmiddel. Het resultaat is dan ook wat zwaarwichtig, en al gauw verdwijnt het verhaal geheel onder de beschouwingen waartoe het de aanleiding wordt. De schrijver van het tweede boek hanteert het wapen van het gezonde verstand (common sense), en met dit wapen gaat hij niet zozeer het verhaal te lijf als wel een bepaalde moderne school van voornamelijk Amerikaanse critici die teveel geneigd waren en zijn om alles in het verhaal te lezen behalve het verhaalde: men analyseert, men ontdekt de diepere symboliek, men graaft nog verder en stuit op de onderliggende mythe, enz. Zeer interessant en leerzaam is een vergelijking tussen wat de twee auteurs te zeggen hebben over Faulkner, en al even instructief is het op te merken hoe Maxwell geen woord schrijft over J.D. Salinger, terwijl Green er anderhalf hoofdstuk aan wijdt. Green's studie, en met name zijn inleidend hoofdstuk, komt als een frisse bries na het benauwde weer waar veel hedendaagse Amerikaanse kritiek onwillekeurig aan doet denken. Martin Green is de auteur van A mirror for Anglo Saxons, reeds vroeger in Streven besproken.
W. Peters
| |
Kunst
Ainaud, Juan, De romaanse schilderkunst. - Meulenhoff, Amsterdam, 1963, 176 pp., geïll.
In Meulenhoffs kunstgeschiedenis verschenen twee nieuwe delen. Juan Ainaud, directeur van het Catalaans Museum te Barcelona, nam dit deel voor zijn rekening. Ainaud is een betrouwbare gilds op het terrein van de vroeg-middeleeuwse kunst. Hij behandelt hier uit de aard der zaak vooral die landen, waar de romaanse kunst een belangrijke bloei heeft beleefd. Italië, zeer belangrijk ook op dit gebied, opent de reeks. Hij besteedt veel aandacht ook aan Frankrijk, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Tsjechoslowakije en Skandinavië. Spanje, met zijn vele romaanse kerkjes en zijn prachtig museum voor romaanse kunst, te Barcelona, neemt terecht een bijzondere plaats in. Enkele nuttige opmerkingen worden er ook gemaakt over de techniek van de romaanse schilderkunst. Het zou voor deze Nederlandse editie interessant zijn geweest, als er ook iets gezegd was over de, wel weinige, maar toch voor ons belangrijke resten uit de Nederlandse romaanse kunst. Het is, ondanks dit gemis, toch een zeer mooi en belangrijk boek.
C. de Groot
| |
Van der Plas, Michel, Charles Eyck en Jeantes la Ville. - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1963, 72 pp., geïll.
Een oud-missionaris uit Afrika, de Nederlandse pater Suasso de Lima de Prado, werd pastoor in Frankrijk. Zijn kerk was een zeer oud gebouw, een z.g. vestingkerk, met een rijk historisch verleden, maar een zeer arm stoffelijk heden. Vervallen, vuil, voor allerlei doeleinden misbruikt, besloot de pastoor het eerst eens goed schoon te maken en enigszins te herstellen. Een aantal Hilversumse scholieren hielpen hem daarbij. Maar toen het kerkje schoon en heel was, wilde de pastoor er ook iets moois van maken. Hij vond Charles Eyck bereid, de vele vierkante meters muur te beschilderen en het kerkje te beglazen. Het werd tenslotte een prachtig geheel. De bekwame kunstenaar heeft zijn visie aangepast aan de romaanse stijl van het kerkgebouw. Het merkwaardig bouwwerk heeft hem blijkbaar sterk geïnspireerd, want in dit heerlijke boek zien wij in een reeks prachtige foto's het resultaat van Eycks werk. Het is ontroerend mooi geworden en bezit vaak een aangrijpende schoonheid. Charles Eycks groot kunstenaarschap en markante, mannelijke vroomheid hebben hier een oud en interessant monument voor een religieuze gemeenschap van eenvoudige mensen weer tot leven gewekt.
C. de Groot
| |
| |
| |
Ackere, J. van, Schubert en de romantiek. - De Garve, Antwerpen, 1963, ing. F 32.
Voor een ruime lezerskring bestemd, heeft dit boek weinig pretentie. De auteur wil vooral binnendringen in de eigen sfeer van Schuberts werken, vooral zijn ‘Lieder’. In grote lijnen wordt Schuberts leven geschetst en daarin worden dan telkens de composities levensecht en concreet gesitueerd.
R.S.
| |
Gradenwitz, Peter, Wege zur Musik der Gegenwart. - (Urban Bücher). W. Kohlhammer, Stuttgart (import. Meulenhoff & Co., Amsterdam), 1963, 213 pp., f 4,10.
In de serie wetenschappelijke Urban Bücher verscheen van de hand van de Israëlische musicoloog Peter Gradenwitz een diepgaande beschouwing over de huidige stand der hedendaagse muziek. De schrijver gaat uit van de constatering, dat wij ons momenteel in een cultuurcrisis bevinden. Wat de muziek betreft kent de historie meer van zulke keerpunten, momenten, waarop de tijdgeest ingrijpende veranderingen onderging: de Ars Nova (ongeveer 1300), de renaissance (rond het jaar 1600), de muziek van Beethoven (1800) en de vernieuwingen van bijv. Stravinsky en Schönberg (omstreeks 1910). Via een bespreking van de achtergronden, die deze crises veroorzaakten en een uitvoerige belichting van de hoogtepunten op het terrein der kamermuziek tussen 1900 en 1950, weet de schrijver de lezer geleidelijk actief te interesseren voor de muziek uit het tijdvak na de tweede wereldoorlog. Het zogenaamde probleem, dat de moderne muziek zou moeten zijn, verschijnt hier als een noodzakelijke uiting van de denkende en scheppende geest, die de hedendaagse maatschappij bezielt. Een overstelpend aantal feiten, waaronder namen van componisten, stromingen in de laatste ontwikkelingsfase van de muziek en bijv. uitlatingen van bekende componisten wijzen op een enorme belezenheid van de schrijver, die niet alleen muzikaal, maar ook algemeen cultureel zeer goed beslagen ten ijs komt; juist zijn vergelijkingen met parallelle ontwikkelingen in de schilderkunst en de literatuur, waarbij uitspraken van grote schrijvers een authentieke zeggingskracht bezitten, geven het boek een zeer ruime basis. Aparte facetten van de moderne muziek, zoals bijv. het constructieve en het improvisatorische element erin, doen ons Gradenwitz waarderen als een boeiend en origineel schrijver. Het pleit voor zijn nuchterheid, dat hij interesse weet te kweken voor de eigentijdse muziek, zonder zich te laten verleiden tot een waarde-oordeel, dat aan een latere generatie blijft voorbehouden. Het boek, dat voor
de oppervlakkige lezer waarschijnlijk het effect heeft, dat hij door de bomen het bos niet meer kan zien, zij aanbevolen aan iedereen die belangstelling heeft voor de zo snele ontwikkeling, die de muziek de laatste jaren doormaakt.
Fons Schellekens
| |
Toneel
Piscator, Erwin, Das politische Theater. - Rowohlt, Reinbek bei Hamburg, 1963, 255 pp., en 36 pp. Kunstdruck, DM 12.80.
Een welkome herdruk van het theaterdagboek dat S. reeds in 1929 publiceerde. In een afwisselend nuchtere en pathetische stijl, doorkruist met persstemmen uit de jaren 20, beschrijft S. zijn evolutie tot communistisch regisseur, die in zijn techniek (film, geluidsband, rolband) het moderne theater (wellicht) blijvend heeft beïnvloed. Niet toegevend aan gelijkhebberij, met zin voor eigen tekorten, met overtuiging opkomend voor de juistheid van zijn houding, biedt het boek thans zowel een tijdsecho als een terugblik. De serie historische foto's maakt het geheel bovendien waardevol als document.
C. Tindemans
| |
Krull, Edith, Wolfgang Langhoff, 1962, 79 pp.
Gaipa, Ettore, Giorgio Strehler. Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1963, 82 pp., DM 4.50.
De kronkelende carrière van de Oostduitse theaterleider en -regisseur W. Langhoff (zie Streven, nov. 1963) wordt hier in socialiserende teksten, gecompleteerd met een beeldstory, waardig beschreven, al blijven de meest recente moeilijkheden die hij heeft gekend weg. De illustratie is fraai.
De Italiaanse auteur die zijn landgenoot Strehler behandelt en zijn boeiende opgang verhaalt, heeft meer zin voor theater en cultuur als onafhankelijke symptomen, al dringen ook de partijtermen door. Waarom over deze Italiaan in Oost-Duitsland wordt gepubliceerd, hangt samen met diens beroemde Brecht-ensceneringen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Strelka, Joseph, Brecht. Horvath. Dürrenmatt. Wege und Abwege des modernen Dramas. - Forum Verlag, Wien, 1962, 176 pp., DM 8.50.
In drie grondige essays plus een synthese tracht S. die auteurs naderbij te komen die naar zijn opvatting het moderne Duitstalige drama het best vertegenwoordigen. In nauwkeurige detaillering van inhoud en vorm, typologie en karakterbouw, opzet en resultaat ontdekt hij gemeenschappelijke en individuele trekken, maar uiteindelijk wijst hij hen toch alle drie aan als zoekers naar een overgangsvorm tussen naturalisme en abstractie. Aanbevolen om de ernst en de degelijkheid van methode en resultaat.
C. Tindemans
| |
Decroux, Etienne, Paroles sur le mime. - Gallimard, Paris, 1963, (Collection ‘Pratique du Théâtre’), 200 pp., NF 17.50.
Omdat D. blijft weigeren zijn invloedrijke theorieën over waarde en methode van de pantomime op papier te zetten, heeft de uitgever alles bijeengelezen wat hij sedert 1931, toevallig of in opdracht, in kleinere bijdragen heeft neergeschreven. Vader Decroux heeft een wezenlijke nieuwigheid gedoceerd aan vele buitenlanders die thans over de hele wereld werken in zijn geest, door van het realistische nabootsen volkomen over te schakelen naar de abstracte mime, waarachter een filosofische houding schuilgaat. In maxime-stijl neergegooid, zet D. niet zijn ideeën uiteen (hij onderstelt die veeleer als reeds vooraf bekend) maar badineert hij deels profetisch, deels uit de hoogte, deels verachtelijk voor de nog niet bekeerde onverlaat, en bij elke woordkrul kan je de lichaamsbeweging indenken. Zo weerspiegelt deze bundel meer de psychologie van een modern renegaat die zich in de ‘pure’ expressie wil terugtrekken, dan de methodische scholing in een nieuwe discipline.
C. Tindemans
| |
Knights, L.C., Drama and Society in the Age of Jonson. - Chatto and Windus, London, 19624, 347 pp., 21 s.
Zowat de helft van dit boek wordt besteed aan een voldoende grondig overzicht van de economische en sociale toestanden in Engeland tijdens de eerste jaren der 17e eeuw. Na de ontwikkeling van de kapitalistische onderneming en het langzame verdwijnen van het gildewezen, de opkomst van speculatie en beurs, de overgangen van pachter naar loonwerker en van burger naar geldmagnaat, past S. deze begrippen in de thematiek van het toneel uit die tijd. Hoe belangrijk deze seminarieoefeningen als nieuwe discipline ook uitvallen (sedert de eerste uitgave van dit boek in 1931 is het een soort van sociologische mode geworden), na de indrukwekkende inleiding doen de resultaten wat bleekjes aan. Oorzaak hiervan is wel dat S. te selectief is opgetreden bij het bepalen van welke auteurs hij zou onderzoeken. Zo kan hij bij Jonson, Dekker, Heywood, Middleton en Massinger wel individuele reflexen op de tijdgeest aanwijzen, maar ergens toch blijven deze bevindingen te dun om de omvangrijke titel te verantwoorden.
C. Tindemans
| |
Bradbrook, M.C., The Rise of the Common Player. A Study of Actor and Society in Shakespeare's England. - Chatto and Windus, London, 1962, 320 pp., 30 s.
In deze combinatie van sociale en toneelgeschiedenis heeft S. een onthutsend groot aantal historische getuigenissen nagegaan die samenhangen met de dramatische activiteit, de professionele zowel als de dilettantische, tijdens de regeringsperiode van Elisabeth I. Het is S's stelling dat precies de toneel-dolle figuur van deze koningin verantwoordelijk is geweest voor het rijzende sociale statuut van de toneelspeler. Had zij zich afgekeerd, dan waren velen van ons thans bekende namen (aan wie ze bijzondere kapittels wijdt, b.v. R. Tarlton, R. Wilson, E. Alleyn) nooit in staat geweest aan het beroep een verse aantrekkingskracht te geven die zich over heel Europa heeft uitgewerkt. S. stelt 1576 (opening van het Shoreditch Theatre in London door J. Burbage) voorop als de beslissende datum, toen de spelers van kroon- of adeldienaars spelers van het Volk werden en zelfstandig carrière konden maken. Meteen was de grote periode van het acteurstheater een feit.
C. Tindemans
| |
Das moderne englische Drama. Interpretationen. Hrsg. H. Oppel. - Erich Schmidt Verlag, Berlin, 1963, 380 pp., DM 28.
Langs literairkritische interpretaties van individuele toneelstukken uit de Britse dramatiek, van O. Wilde tot A. Wesker, wil deze bundel essays een overzichtelijk beeld samenstellen van de theaterliteraire ontwikkeling in Engeland. De jonge critici (van de anglistensectie aan de Universiteit te Marburg) beperken zich niet tot thematische analyse maar brengen tevens de compositie, invloed en beïnvloeding,
| |
| |
thematologie, onthaal en repertoriumgeschiedenis binnen de behandeling, terwijl altijd aan de karakters de grootste ruimte voorbehouden blijft. Na O. Wilde komen die auteurs aan bod die een vast bestanddeel van het Europese theater zijn geworden (J.M. Synge, W.B. Yeats, G.B. Shaw, S. O'Casey, met een klein slippertje naar J. Galsworthy), om via het tussenoorlogse versdrama (W.H. Auden/C. Isherwood) het naoorlogse poëtische toneel (T.S. Eliot, C. Fry en - heel negatief - D. Thomas) te bereiken. Van de nieuwkomers krijgen enkel J. Osborne en A. Wesker een kans. Deze instructieve en stimulerende leidraad wordt prachtig afgesloten met een selectie uit de wetenschappelijke bibliografie.
C. Tindemans
| |
O'Casey, Sean, Autobiographies I-II. - Macmillan ond Co., London, 1963, 666/665 pp., elk 12/6.
De zes delen waarin S. totnogtoe op zijn lange leven terugblikt, zijn hier in twee handige boekjes gebundeld. De eerste drie delen beschrijven zijn geboortestreek Ierland waarin de protestantse pauperszoon opgroeit met een oogziekte, een uiteenvallende familie, vrijheidskreten en een onlesbare dorst naar kennis en ontwikkeling. In de derde persoon geschreven, wisselt S. biografische informatie af met polemische vitaliteit en poëtisch spleen. In de laatste drie delen verhaalt hij zijn debuut als toneelauteur, de moeilijkheden met het Abbey Theatre, zijn ontmoetingen met Yeats, Lady Gregory, Shaw en de Ierse poetae minores, zijn onthaal op het toneel, zijn gezinsleven, zijn antiklerikale rationalisme en zijn communistische sympathieën. Niet vrij van herhalingen, combattief tegenover zijn critici, maar altijd levendig en obsederend-creatief, vormen deze documenten een onmisbare achtergrond bij zijn toneeloeuvre.
C. Tindemans
| |
Varia
Rosier, I., Herkerstening in ontkerstening. - Pax, Den Haag, 1963, 55 pp., f 2,40.
In dit boekje vat de schrijver van ‘Ik zocht God's afwezigheid’ systematisch de gedachten samen welke uit zijn ervaring met de europese arbeiderswereld resulteerden. Wat vooral belangrijk hierin is, is de kritische reflectie op het begrip ‘ontkerstening’ waartoe hij de lezer uitdaagt. Hij maakt duidelijk dat dit woord al te gemakkelijk gebruikt wordt om hedendaagse godsdienstige krisisverschijnselen aan te duiden en hij poogt door de schijn heen te stoten die tot oppervlakkige beschouwingen leidt. Maar voert hij ons nu tot een dieper verstaan? Blijft ook hij niet hangen in allerlei beschouwingen die de toets met name van de sociologische kritiek niet kunnen verstaan. In elk geval mist men in de gedachtengang van de schrijver node de feeling voor de sociale dimensie der godsdienstige verschijnselen. Maar misschien dat dit de eenzijdigheid is waarop de psycholoog nu eenmaal recht heeft.
H. Hoefnagels
| |
Churchills Memoires over de tweede Wereldoorlog. Deel II: Ons schoonste uur. 1. Frankrijks val; 2. Engelands eenzame positie. Deel III: De grote alliantie. 1. Duitsland dringt op naar het oosten; 2. Amerika in de oorlog. Deel IV: De keer der fortuin. 1. De Japanse stormloop; 2. Afrika teruggewonnen. Deel V: De grote omsingeling. 1. De As gebroken; 2. Van Teheran tot Rome. Deel VI: Triomf en tragedie. 1. Het tij der victorie; 2. Het ijzeren gordijn. - Elsevier-pockets A82-A91, Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1963, pp., 635-3859.
Dadelijk na de eerste twee banden zijn ook de overige tien banden van Churchills Memoires verschenen en nu ligt dit reuzenwerk in twaalf prettige pocket-banden voor ons. Men heeft gezegd dat men, om rechtstreeks contact met de geschiedenis te hebben, de Memoires van de beroemde mannen moet lezen. Dit is in hoge mate waar voor dit grootse werk. Wij erkennen, in bewondering te staan voor de knappe compositie van dit werk, voor de meeslepende stijl, de vaart in het gehele oeuvre. Wanneer men zich eenmaal aan het lezen heeft gezet, kan men moeilijk ermee ophouden. Churchill heeft zeker het meest verdienste aan de overwinning van de vrije, democratische natiën op de drie fascistische staten. Hij beschikte over een uitgebreide, preciese, ook geheime documentatie bij het schrijven van dit boek, en heeft er ruim gebruik van gemaakt, terwijl tal van kaarten en platen de tekst verduidelijken. Telkens en telkens weer citeert hij letterlijk belangrijke stukken, wat de betrouwbaarheid van de informatie zeer ten goede komt. Natuurlijk verdedigt hij overal en altijd zijn eigen beleid, en men moet niet zweren bij alles wat Churchill schrijft. Zo kunnen wij nog min of meer begrijpen dat hij op 4 juni 1940 in het
| |
| |
Britse parlement harde woorden sprak over de capitulatie van de Belgische Koning Leopold III, ofschoon hij beter wist; maar wij kunnen hem moeilijk vergeven dat hij deze harde, onrechtvaardige taal zonder rechtzetting publiceerde, toen België in volle koningskwestie was. Ook over de Polen heeft hij woorden die niet zijn goed te praten. Maar met dit voorbehoud, eigen aan alle Memoires, kunnen wij dit meesterwerk in de geschiedschrijving alleen maar van harte aanbevelen.
M. Dierickx
| |
Winkler Prins, Het Boek van het Jaar, uitgave 1963. Al wat zich heeft voorgedaan in 1962. - Amsterdam, Elsevier, 384 pp.
Een boek als dit houdt de redaktie van een Encyclopedie bijeen en vergemakkelijkt zo een heruitgave. Aan het publiek wordt ook een dienst bewezen, het kan de winteravonden korten met een terugblik op het jongst verleden. Van 1962 heugen ons bv. de strenge winter die ons met zijn records en gevolgen wordt teruggebracht; en de Cuba-crisis, waarover men de brieven van Chroejstsjow en Kennedy leest. Het meest verraste mij de (korrekte?) mededeling, dat Brussel het afgelopen jaar liefst vijfhonderdmaal zoveel vreemdelingenovernachtingen telde als Amsterdam: 1277 miljoen tegen 2139 duizend! - De mooie illustraties verdienen bijzondere lof.
Cl. Beukers
| |
Catholiques devant l'Europe. - Ed. du CEP., Brussel, 1963, 194 pp., ing. F 105.
In de zomer van 1962 organiseerde de internationale federatie der katholieke mannen in Keulen haar eerste Europese ontmoeting, waaraan afgevaardigden uit 13 landen deelnamen. Het thema was: christelijke vernieuwing en wereldverantwoordelijkheid van Europa. De hier gebundelde referaten belichten vooreerst het veranderend Europa met artikelen van P. Ulrich (de politieke eenmaking), J. Otero Navascues (wetenschappelijke samenwerking), A. van Houtte (culturele realisaties) en van G. Lucrezio-Monticelli (de intern-europese migraties). Een tweede deel behandelt de verhouding Kerk en Europa in de opstellen van G. Hoyois (Europa en de pausen), P. Brachin (de Pax Christi-beweging), P. Van den Ende (het socio-religieus onderzoek) en een nota over het Office Catholique d'Information sur les Problèmes Européens te Straatsburg. In een laatste afdeling wordt de roeping van Europa tegenover de wereld getekend door Mgr. P. Adenauer (Europa en Mater et Magistra), H. Rollet (europees laïcaat en wereldsolidariteit), F. Houtart (veranderend Latijns-Amerika) en tenslotte P. Fierens (Europa en de vervolgde Kerk). De besluiten van het congres verdienen vooral door opvoeders en verantwoordelijken van organisaties overwogen te worden: voor de jonge landen is Europa's houding en de houding der christenen immers nog steeds éénzelfde begrip.
J. Kerkhofs
| |
McKenzie, Robert, British Political Parties. - Mercury Books, London, 1963, 694 pp., 21 s.
Nu de verkiezingsstrijd in Engeland niet lang meer op zich laat wachten, is deze studie van de twee grote partijen bizonder opportuun. Het is een heruitgave van een in 1954 verschenen werk met toevoeging van een uitgebreid hoofdstuk over de lotgevallen van beide partijen sinds 1955. Sch. geeft een overvloed aan informatie met betrekking tot de geschiedenis, de structuur en de politiek van de twee groeperingen, terwijl speciale aandacht wordt geschonken aan de machtsverdeling binnen iedere partij. Het geheel heeft de allure van een klassiek werk over dit onderwerp. De liberale partij brengt het in deze studie, niettegenstaande enkele recente verkiezingssuccessen, niet verder dan een appendix. Gezien omvang, inhoud en uitvoering van deze paperback is de prijs laag te noemen.
W. Peters
| |
Heading, J., Mathematical methods in science and engineering. - Edward Arnold, London, 1963, X + 628 pp., geb. 50 s.
Dit lijvige boek bedoelt een wiskundeomnibus te zijn voor eerste- en tweede-jaars-studenten aan universiteiten en hogescholen, die de wiskunde als hulpwetenschap nodig hebben. Behandeld worden: de (klassieke) algebra, de analytische meetkunde van het platte vlak en de ruimte, de differentiaal- en integraal-rekening, gewone en partiële differentiaal-vergelijkingen, mechanica en statistiek. De schrijver, die lange tijd als ‘senior lecturer’ werkzaam was aan het West Ham College of Technology te Londen, en thans een gelijke functie bekleedt bij de University of Southampton, heeft zich bij het samenstellen van het boek laten leiden door de stof die behandeld wordt aan de Universiteit van Londen. Blijkens het voorwoord wordt van de gebruikers van het boek een zekere voorkennis veronder- | |
| |
steld van de differentiaal- en integraal-rekening, de algebra, de analytische meetkunde en de trigonometrie, ofschoon zoals de schrijver zegt, vele van de belangrijkste resultaten in het boek kort worden afgeleid. De lectuur van het voorwoord doet het vermoeden ontstaan, dat de theorie er stiefmoederlijk bedeeld van af zal komen en dit vermoeden wordt bij lezing van het boek bevestigd. Van enige strengheid bij de behandeling van de theorie is geen sprake. De schrijver doet geen poging om de wiskundige begrippen exact te formuleren. Zelfs bij het limietbegrip, waarop toch de hele analyse gefundeerd is, worden definities achterwege gelaten. De schrijver tracht zich te verontschuldigen met op te merken dat een strenge en correcte behandeling van limietoperaties te moeilijk zou zijn voor hen die zich niet in de wiskunde specialiseren, iets wat recensent niet met hem eens is. Een redelijke mate van strengheid is mogelijk en noodzakelijk. Zonder wiskundige strengheid verliest men alle gevoel van zekerheid en komt hiervoor in de plaats een vaag gevoel voor wat ‘mag’ en ‘niet mag’. Dergelijke vage gevoelens worden door de schrijver
aangekweekt met nietszeggende uitspraken als: ‘Infinity is introduced as a process and not as a number’ (p. 52). Het zou echter onbillijk en onjuist zijn om op grond van de bovengenoemde bezwaren het boek als onbruikbaar te verwerpen. Integendeel. Het leeuwenaandeel van het boek wordt namelijk gevormd door voorbeelden, die de schrijver overvloedig tussen de tekst geplaatst heeft en die op een zeer duidelijke en uitvoerige wijze zijn uitgewerkt. Hier toont de schrijver zich op zijn best. Een waardevol gedeelte van het boek is ook de rijke en zeer gevarieerde verzameling van vraagstukken ter oefening, alle voorzien van antwoorden. Vele van deze vraagstukken zijn afkomstig van universitaire examens. Door deze vraagstukkencollectie is het boek een goudmijn voor iedere student die met wiskunde te maken heeft en zich een behoorlijke mate van rekentechniek eigen wil maken. Tot slot nog enkele opmerkingen. Bij de behandeling van extrema ontbreekt de multiplicatorenmethode van Lagrange, die toch in het prospectus van het ‘Imperial College of Science and Technology’ van de Londense Universiteit als onderdeel van de collegestof genoemd wordt. Bij het berekenen van primitieve functies is niet altijd de kortste methode gevolgd. Zo kan op p. 358 bij example 1 met voordeel de subsitutie x2 = t gebruikt worden en op p. 366 bij ex. 23 de substitutie x = 1/t. Merkwaardig is ook dat geen gebruik wordt gemaakt van de gamma- en bètafuncties, hoewel dit op verschillende plaatsen vereenvoudiging zou hebben betekend (zie b.v. p. 376 en 377). Samenvattend: Een boek, waaruit de student uitstekend kan leren hoe hij de wiskundige routine-vraagstukken moet aanpakken en oplossen, maar dat hem slechts een uiterst oppervlakkig inzicht geeft in de theorie.
J.H.J. Almering
| |
Champdor, Albert, Le Mont Sinaï et le Monastère de Sainte Catherine (Collection: Les Hauts Lieux de l'Histoire, 16). - A. Guillot, Paris, 1963, 112 pp., 59 pl., 8 ill., 1 k., geb. NF. 48.
Een met zorg uitgegeven album, met vooraf 50 blz. inleiding (schr. is een kenner van de geschiedenis van het christelijke Oosten): situering van het Sinaïgebeuren in het geheel van de Uittocht van de Israëlieten, geschiedenis en betekenis van het S. Catherinaklooster in de loop der eeuwen. Hierop volgen een zestigtal platen: buitenopnamen, opnamen van gravures en ikonen (waarvan twee in kleuren), interieurs uit het Sinaï-klooster (een aantal van deze platen is ons reeds uit vroegere publikaties bekend). Het geheel getuigt van degelijkheid en smaakvolle presentatie. Alleen de prijs lijkt nogal hoog.
J.-M. Tison
| |
Kirche in Not. X: Religion und Kommunismus. - Ostpriesterhilfe, Koenigstein, 1963, 152 pp., DM. 4.90.
Bij de interessante lezingen op het 12e congres ‘Kirche im Not’, die hier zijn samengebundeld, vinden we theoretische uiteenzettingen over de verhouding van de Kerk tot het communisme, maar ook mededelingen over de concrete toestand van de christenen in de gebieden onder communistisch regiem. Deze tiende aflevering bevat ook een alfabetisch register van de auteurs en onderwerpen der gehele reeks.
R.S.
| |
Littérature et théologie pauliniennes (Recherches Bibliques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 240 pp., ing. F. 160.
De voordrachten van de XIe Leuvense Bijbeldagen (1959) zijn in dit verzamelwerk uitgegeven. Tal van problemen i.v.m. Paulus worden er behandeld: overzicht van de hedendaagse interpretatie
| |
| |
(B. Rigaux), authenticiteitskwesties (L. Cerfaux), literaire (H. Riesenfeld) of meer uitgesproken theologische studies (L.A. Rood, W.C. van Unnik, H. Schlier, J. Coppens, S. Lyonnet, J. Havet), zelfs suggesties op het gebied van de didactiek (H. van den Bussche). Aanbevolen aan wie niet terugschrikt voor een soms technische, steeds verrijkende benadering van de Boodschap van Paulus.
J.-M. Tison
| |
De nieuwe W.P. Vijfde deel: Schl-Zijzw - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1963, 852 pp., f 35,-.
Met dit vijfde deel is de nieuwe W.P. voltooid (de prijs voor het gehele werk is f 190, -). Ook dit deel is goed verzorgd en biedt de kans om veel zaken er in na te slaan. Van vogels en vissen tot sociale kwesties, men kan er elementaire informatie over vinden. Een anecdotische opmerking: Tokio blijkt nog niet zo vertrouwd te zijn, dat van deze wereldstad ook een plattegrond is opgenomen. Dit komt vermoedelijk wel na de Olympische spelen.
R.S.
| |
Phaidon Kunstkalender 1964 (mit 27 Farbtafeln), Kiepenheuer & Witsch, Köln, D.M. 8.80.
Vanwege het artistiek belang van deze kalender willen wij er, hoewel laat, toch nog de aandacht op vestigen. Van mexicaanse primitieve kunst tot een Georde Braque en een Oskar Kokoschka vindt men voortreffelijke reprodukties.
R.S.
| |
Brunin, Lucienne, Geschiedenis van het kostuum. - De Standaard-boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1963, 364 pp., zeer rijk geïll., geb. F. 275.
Dit interessante boek bestaat uit 104 bladzijden met 685 gekleurde afbeeldingen van klederdrachten vanaf de Egyptenaren in het tweede millennium vóór Christus tot op onze dagen, gevolgd door 80 bladzijden met 846 zwart-wit-tekeningen van kledij en sieraden vanaf de voorhistorie tot op heden; zelfs de kledij van Chinezen, Japanners, Indiërs, Roodhuiden en Eskimo's is niet vergeten. Het tweede deel van het boek bevat een overzichtelijk exposé van de kleding in 120 bladzijden, waarop een beknopt derde deel volgt over de klederdrachten buiten Europa, dit laatste vooral met nog tal van platen opgeluisterd. Een ‘Verklaring van de weefsels’, een register en een korte bibliografie besluiten het werk. De illustraties werden meestal overgenomen uit een Deens werk, maar de tekst werd geschreven door Lucienne Brunin, lerares in de kunstgeschiedenis en in de geschiedenis van de klederdracht. Het is een mooi, prettig boek geworden met tal van interessante beschouwingen en reprodukties, een boek dat menige lezer zal bekoren, en voor de leerkrachten van het secundair en vooral van het technisch onderwijs nagenoeg onmisbaar is.
M. Dierickx
| |
Vierzehn Mutmassungen über das Fernsehen. Hrsg. A.R. Katz. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1963, Nr. 190, 139 pp., DM. 2.50.
14 referaten over tv-problemen, inhoud van een zevenwekendiscussie te München, handelen over dramaturgie, ontspanning, publiek, muziek, kritiek en esthetica van het wel druk verspreide maar nog nagenoeg onbekende medium. Toekomstvisioenen wisselen af met genadeloze executies, scherpschuttersjournalistiek met filosofische seminarieoefeningen. Jammer dat alleen de referaten (o.m. van H. Schweikart, A. Andersch, T.W. Adorno, H.H. Stückenschmidt, E. Kogon) en niet ook de discussies gepubliceerd worden.
C. Tindemans
| |
Pockets
Palladium-serie
Watts, Alan, Zen-boedhisme. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1963, 169 pp., f 8,90.
Zen-boedhisme is een ‘weg tot bevrijding’, tot bevrijding uit het gepieker en de benepenheid van het ik. Als zodanig kan het met zijn technieken van ademhaling en zitten misschien ook aan getourmenteerde westerlingen tot hulp zijn, maar dan gegeven door de authentieke meesters en niet uit de studie van boeken. Zelfs dit mooie boek van Alan Watts zal hiertoe niet dienstig zijn, hoeveel bewondering ik ook heb voor deze amerikaanse geleerde, die, als een moedige cowboy deze overlastige denkstof bij de horens heeft gevat, onder de knie heeft gekregen en er in de rodeo der geesteswetenschappen lustig op rondrijdt. Zen-boedhisme is dus geen bevrijding uit het specifieke religieuze probleem, uit dat waar de heilige Thomas Aquinas van jongsaf mee rondliep: ‘Wat is God?’, en waaruit wij bevrijd zijn geworden door de openbaring
| |
| |
van de Heilige Drievuldigheid. Maar misschien is de mensheid zich van deze vraag niet eerder bewust geworden voordat zij besefte dat de verschijning van Jesus Christus tevens daar het antwoord van inhield.
Cl. Beukers
| |
Lissner, I, Raadselachtige culturen. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1963, 292 pp., f 9,90.
‘Dit boek geeft meer dan een geschiedenis van archeologische ontdekkingen. De auteur beschrijft niet alleen objectief vergane culturen, maar hij beziet ze als het ware vanuit zijn cultuur-belijdenis’ (Tekst op de flap van het boek). Nu dat doet Ceram ook en het lijkt mij onmiskenbaar dat schrijver en uitgever erop uit zijn, het verkoopsucces van Ceram te herhalen. Het is hun gegund, maar de Palladium-serie komt mij voor zo'n doel te voornaam voor en Lissner lijkt me niet thuis te horen in het gezelschap van James en Alan Watts.
Cl. Beukers
| |
Wagenvoort, H./Groningen, B.A. van, De letterkunde der Klassieken. m.m.v. W.E.J. Kuiper †, F. Muller †, F. Sassen, A. Sizoo †, K. Sprey, J.H. Waszink. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1963, 348 pp., f 9.90.
Op de omslag leest men: ‘Het programma van de Palladium Paperbacks omvat: herdrukken van eigen “classics”, boeken die door hun kwaliteit tot cultuurbezit van ons land geworden zijn...’ De letterkunde der klassieken verscheen al eerder als onderdeel van De Haan's Algemene Literatuurgeschiedenis. Het is een zeer betrouwbaar werk, prettig leesbaar en van goede indices voorzien. Het dient zich aan als geschreven ‘onder redactie van de professoren Wagen voort en Van Groningen’. In feite hebben zij van de veertien hoofdstukken er zelf negen geschreven. Verder zijn in de hoofdstukken die de poëtische genres behandelen een aantal vertalingen ingelast, waarvan het merendeel niet in staat is de moderne lezer die gevoel heeft voor poëzie te boeien. Zo draagt dit boek ondanks voortreffelijke eigenschappen toch nog te zeer de signatuur van de 19e eeuw. En dat is juist voor de klassieken bijzonder jammer.
L. Lorié
| |
Aula-boeken. - Het Spectrum, Utrecht, 1963, f 2,50.
POWER, Eileen, Het dagelijks leven in de middeleeuwen. - Een zeer vermakelijk en gemakkelijk leesbaar beeld van leven en verhoudingen in de middeleeuwen. Doordat schr. de dingen vertelt vaak zonder verdere uitleg, kan een oningewijde gemakkelijk op een dwaalspoor gebracht worden. Als sfeeraanduiding is dit werkje bizonder aantrekkelijk.
SILK, L.S., De revolutie van de research. Vlot geschreven boek over de betekenis van het wetenschappelijk en toegepast onderzoek voor de sociale en economische vooruitgang.
R.S.
| |
Améry, J. Het Moderne Westen. Culturele Ontwikkeling na 1945. Het Specturm, Utrecht, Antwerpen, 1963.
- Een goede van veel belezenheid en opmerkingsgave getuigende analyse van de culturele ontwikkeling van de inter-occidentale wereld, geplaatst tegen de achtergrond van de politieke en economische toestanden. Schr. laat zich niet verleiden tot apodictische uitspraken, formuleert zeer voorzichtig en is er zich voortdurend van bewust zich niet te moeten wagen aan toekomstvoorspellingen. De belichting van de Duitse moeilijkheden na dertien jaren cultuurdodend Hitler-regime is zeer instructief. Zo ook de bladzijden over de ontwikkeling der uniforme beschaving beheerst door de Westelijke grootindustrie, waardoor wel een eenheid ontstond, maar zonder duidelijk geestelijk fundament. Hij wijst ook op de goede zijden van deze massa-cultuur; het verdwijnen van de élite-cultuur is volgens hem een winst; voorzover zij nog bestaat - in de exacte wetenschappen signaleert hij dit bestaan - acht hij haar een gevaar. Schr. blijft mogelijkheden zien voor de interoccidentale verbruikscultuur, al zal zij noodzakelijkerwijze invloed ondergaan van de ontwikkeling in de Sovjet Unie - waar hij een zich afwenden ziet van de starre structuurvormen van de autoritaire staat - en van de Afro-Aziatische wereld. Een alleszins lezenswaardig boekje in een redelijke vertaling.
J. Oomes
| |
Prisma-boeken. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
CARACCIOLA, Rudolf. Mijn leven als coureur. - Onopgesmukt en boeiend vertelt een van de grote coureurs uit de dertiger jaren van zijn leven en zijn carrière. Men krijgt een inzicht in het harde bedrijf van de auto-racesport.
SPIESS, Jan, Spionage in Escondido. - Een zeer gevoelig geschreven spionageverhaal, gesitueerd in schrijfsters geboortestreek.
GRIBBLE, Leonard, Al is de misdaad nog zo snel... - Een bundel van twaalf misdaadverhalen, die door schijnbaar on- | |
| |
beduidende aanwijzingen tot opheldering werden gebracht.
ROCHE, Mazo de la, De Whiteoaks van Jalna. - Weer een deeltje vertaald uit de zestien delen tellende serie familiegeschiedenis.
R.S.
RIESS, Curt, Joseph Goebbels. - Goedgeschreven biographie van deze geniale aartsleugenaar, minister van propaganda van Adolf Hitler.
| |
Snelleman, Dr. W., Zo leer je duits. Luurs, J.O., Zo leer je spaans.
Met deze nieuwste reeks Prisma's zal de uitgeefster menigeen een plezier doen, aangezien men zo gemakkelijk deze boekjes mee kan nemen in tram of trein of in wachtkamers en ondertussen beetje bij beetje leren of repeteren. Overigens is een taal leren helemaal zonder leiding, zoals ook gesuggereerd wordt, altijd een beetje griezelig.
R.S.
| |
Doornik, Dr. N.G.M. van, Het katholiek geloof in hedendaagse gestalte. -
Een bewerking en aanpassing van ‘Het geloof van de katholiek’ en de ‘Triptiek’ zoals Schr. zelf zegt. In zo'n kort bestek een indruk te geven van een gestalte, is een zware opgave. De moeilijkheid van dit boekje lijkt me, dat het wel alle hoofdzaken aanraakt en dus waardevolle informaties geeft, maar dat uit dit alles nog de ‘gestalte’, de levenssfeer niet voldoende naar voren treedt. Voor hen die een aantal dingen willen weten, waardevol, en beslist op de hoogte van de tijd, maar als getuigenis misschien iets te rationeel.
G.J. Adriaansen
| |
Phoenix-pocket
Baaren, Th. van, Mensen tussen Nijl en Zon: de godsdienst van het oude Egypte. - W. de Haan, Zeist, f 3,50.
De boeken van Van Baaren zijn tot nu toe vertrouwenwekkend en goed leesbaar. Ook deze pocket: uit wat ik erin las over ‘Sacraal Koningschap’ en ‘de Dood bij de Egyptenaren’ blijkt bekendheid met recente litteratuur en een persoonlijke, nuchtere verwerking ervan.
Cl. Beukers
Salamanders. Querido, Amsterdam, 1963. Herdrukken:
PHILIPS, Marianne, Henri van de overkant, 252 pp.
SCHAIK-WILLING, Jeanne van, Uitstel van executie, 224 pp.
JONG, A.M. de, De rijkaard / De dood van de patriarch, 157 pp.
| |
Doolaard, A. den, De grote verwildering. Reuzensalamander, 221 pp.
Andreus, Hans, Valentijn, 189 pp.
In het leesseizoen tegen Sinterklaas laat de uitgeverij een aantal vlinders los, erop uitgerust om met vernieuwde pocket-vleugeltjes lentelijk neer te strijken onder de leeslamp van liefst een groot publiek. Dappere beestjes, vooral die uit vooroorlogse cocons, toen er nog geen gevaar bestond voor verblinding door de beeldbuis. De vier eerstgenoemde beleefden hun eerste druk resp. in 1936, '31, '26 en weer '36, terwijl Valentijn nog maar drie jaar oud is. Vooral oudere lezers zullen in de boeken van de romancières dierbare oude bekenden hervinden achter het moderne uiterlijk. Het nobel begrip voor de menselijke staat, verwoord in een minder directe, maar fijnzinniger schrijftrant dan vandaag gebruikelijk, rechtvaardigt een nieuwe herdruk ten volle. De twee vertellingen van A.M. de Jong dateren niet alleen letterlijk het sterkst. ‘Wat wisten eigenlijk de verwende mensen uit de stad ervan?’ vraagt de beginzin van het eerste verhaal n.a.v. een dorpskermis. Den Doolaards bekende boek over de beklimming van de Mont Blanc door Jacques Balmat zal ook in zijn zevende druk ongetwijfeld en terecht vele gespannen lezers vinden. Hans Andreus rijgt enkele Valentijnsdagen en -nachten aaneen in wat wil zijn ‘een licht boek’ over een lui dichter, een Leidsepleins Pallieter, met als geslaagde achtergrond een schilderachtige clan herkenbaar vermomde poëten. Een wel grappig boekje, wel oppervlakkig ook; men moet ervoor oppassen de prozaïst Andreus harder te vallen naarmate men de gelijknamige dichter meer bewondert.
F. van Tartwijk
| |
Brakman, Willem, Een winterreis, 148 pp. - De opstandeling, 225 pp., f 8,90. - Querido, Amsterdam, 1963.
In 1961 maakte de arts Brakman zijn entree in de literatuur: de 38-jarige debutant kreeg door de kritiek, verrast door de volwassenheid van zijn schrijfkunst, meteen een plaats op de eerste rang toegewezen. Zijn debuut, Een winterreis, werd een jaar later bekroond en blijkt weer een jaar later aan zijn eerste herdruk toe. Twee jaar na dat late begin presenteert Brakman zijn vierde boek, De opstandeling. De stof van deze roman verrast niet door nieuwheid: een driehoeksverhouding. Nieuwer hierbij is, dat de tophoek zoveel graden op zijn boog blijkt te hebben, dat de basishoeken niet
| |
| |
meer ruimte overblijft dan nodig is om de figuur te redden. De arts Stein verlaat de praktijk van zijn verveelde Achterhoekse huwelijk voor een avontuur met een ongetrouwde steedse vrouw. Er is de bekende reis naar Parijs voor nodig om hem de ontoereikendheid van het vluchtige ideaal aan den lijve te laten ondervinden. Aan de opstandeling blijkt ook langs déze zijde geen ontsnapping mogelijk uit zijn introverte bovenhoek. Brakman, die met Vestdijk meer gemeen heeft dan het artsdiploma en een grote produktiviteit, hanteert met ironisch gemak lier en lancet bij zijn literaire operatie. Daardoor gecharmeerd, raakt de lezer toch niet waarlijk betrokken bij de diepgaande analyse van het conflict in de hoofdfiguur; topzwaar als die is, neigt de op zijn beurt opstandige lezer tot het plaatsen van de meeste sympathie in de minst bedeelde hoeken.
F. van Tartwijk
| |
Faro, Isaac, De rokkenjagers. - Querido, Amsterdam, 1963, 234 pp.
Ietwat geforceerd evenals zijn titel is dit hele boek. Het komt in feite aan op maar één jager op maar één rok; het dubbele meervoud waarop het titelwoord speelt, is een gewilde dubbelzinnigheid. Ook in opzet is het boek dubbelzijdig: het houdt het midden tussen een speurdersroman en een kleurige milieuschildering. De vraag is, of compositorisch de deugd wel in dit midden ligt, want de auteur wil tegelijk twee kanten uit, zowel gezellig breeduit vertellen als een nauwsluitend spannend slot opzetten. Deze komische thriller wordt daardoor wel komisch, maar niet om van te rillen.
F. van Tartwijk
| |
Steinbeck, John, Aan een onbekende God. - Querido, Amsterdam, 1963.
Wie Steinbeck niet in het origineel kan lezen, zal geboeid worden door dit verhaal, een van zijn geliefde thema's: de magische verbondenheid tussen mens en land, een magie die sterker is dan de wil van de mens.
R.S.
| |
Toorn, Willem van, De toeschouwers. - Querido, Amsterdam, 1963, 178 pp.,
Een jong onderwijzer zit de laatste maanden van zijn eerste betrekking uit in een Drents dorp, waarvan hij de permanente bewoners gevangen ziet in de uitzichtloosheid van hun dompig bestaan. Doordat hij op vertrekken staat, is hij de toeschouwer in de tweede macht tussen de andere toeschouwers, de dorpsbewoners, die slechts toekijken terwijl op het dorpstoneel zich het drama voltrekt van mevr. Braakmans zelfmoord. Iedereen is zozeer geblinddoekt door het eigen lot, dat niemand meer dan oog heeft voor het lot van een ander. Iedereen laat iedereen aan zijn lot over, is de ‘toornige’ moraal van de toeschouwers. Door het dorpsleven-en-dood te bezien met de blik van de jonge onderwijzer, die na de begrafenis zijn koffers pakt, de blijvenden aan hun verder lot overlatend, plaatste Van Toorn zijn eerste roman in een perspectief dat de dorpskom te buitengaat. Of in de engte van het gehucht voor de lezer een wereld zichtbaar wordt, is afhankelijk van de vraag of hij de zienswijze van de vertrekkende toeschouwer op de blijvende toeschouwers als dwingend ervaart; het antwoord op die vraag staat nog te bezien, omdat de gezichtshoek wat eng (angry) blijft. De toeschouwers is een evenwichtig gebouwde, alweer traditionele moderne roman.
F. van Tartwijk
| |
Robinson, John A.T., Eerlijk voor God. - W. Ten Have, Amsterdam (Carillon-reeks 27), 1963, 160 pp., f 1,95.
De inleiding op deze vertaling noemt dit boekje ‘pastoraal en uitdagend als altijd, maar niet altijd even uitgebalanceerd’. Het is eigenlijk niet zo belangrijk, of schr. gelijk heeft of niet, maar of hij ons een vraag voorgelegd heeft, die we moeten beantwoorden. In die geest gaan de besprekingen in Nederland en in die zin zouden wij de lezing ervan aan hen die aan hun christendom in deze tijd een vraag te stellen hebben, willen aanbevelen. Men zie het artikel ‘God in ons midden’ over dit boek in Streven XVII, 3, december 1963.
R.S.
| |
Müller, Dr. Alexander, Gij zult een zegen zijn. Hoofdtrekken van een religieus humanisme. - Servire, Den Haag (Servirepocket), 1963, f 2,90.
Deze leerling van Adler schrijft veel van de huidige sociale en belevingsmoeilijkheden toe aan foutieve grondslagen in de vorige eeuw. Na zijn analyse geeft hij zijn eigen ideeën die samengevat kunnen worden in de zin uit zijn slotwoord: ‘Waarachtig godsdienstig en een wezenlijke humanist is hij die God bedoelt, doordat hij de mens dient’. Al doet zijn stijl vaak wat erg rechtlijnig aan, zijn gedachten vormen een belangrijke bijdrage in een kwestie die - zie de Robinson-gedachtenwisseling - velen beroert.
G.J. Adriaansen
|
|