Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
Politieke kroniek
| |
[pagina 475]
| |
juister voor ook. Op 21-jarige leeftijd was hij namelijk al uitgever met volle verantwoordelijkheid van Die Hilfe, het relatief succesrijke orgaan dat de christelijk-sociale (liberale) hervormer Friedrich Naumann te Berlijn had opgericht om zijn ideeën te verkondigen. Aanvankelijk hield Heuss zich vooral bezig met de algemene (zogenaamde ‘feuilleton’) en kunstredactie, maar nadat hij te München tot doctor in de staatswetenschappen was gepromoveerd (op een proefschrift over de wijnbouw) werd hij politiek redacteur van Die Hilfe. Zijn invloed strekte zich uit over heel Duitsland, en spoedig werd hij befaamd als een knap en intelligent, hervormingsgezind publicist. Aan hogescholen en voor allerlei gezelschappen hield hij lezingen over democratische politiek. In het Pruisische Berlijn van die dagen voerde hij een moeilijke strijd tegen het Pruisendom. Heuss was zo'n goed journalist dat hij nog vóór de Eerste Wereldoorlog en nauwelijks 29 jaar oud werd aangezocht om de hoofdredactie op zich te nemen van een regionaal dagblad te Heilbronn. Hij aanvaardde de opdracht op één voorwaarde: hij zou exclusief de baas zijn op de redactie. Geen ander redacteur, geen directeur, geen eigenaar mocht ook maar de minste invloed hebben op het redactionele beleid. De eis werd ingewilligd en de Neckarzeitung (later door amalgamatie geworden tot Rhein-Neckar-Zeitung van Heidelberg) werd een befaamde krant. Tegelijkertijd was Heuss nog hoofdredacteur van twee tijdschriften, een dat over kunsten en een dat over politiek handelde. De latere Bondspresident moet een vaardig journalist zijn geweest. In zijn herinneringen vertelt hij daar niet veel van, maar hier en daar staat er wel een zinnetje dat de beroepsjournalist zo uit het hart is gegrepen. Als hij b.v. van iemand zegt dat hij ‘zu bedächtig’ is om een goed redacteur te kunnen zijn (p. 28), dan juichen allen die de pers in het bloed hebben, dit dadelijk toe: met mensen die geen risico's durven lopen, máákt men geen krant. En ook deze ervaring is zo naar het leven getekend: ‘het is altijd wat pijnlijk’, zegt Heuss, ‘later in het leven een man te ontmoeten die men ooit zelf nog als publicist heeft uitgekafferd’ (p. 163). Slechts een politicus die zélf journalist is geweest, vindt het doodgewoon de hand te drukken van de man die lelijke dingen van hem heeft gezegd. Anderen begrijpen niet altijd dat persoonlijke betrekkingen en politieke polemiek niets met elkaar gemeen hebben, dat zij vaak niet eens een raakvlak hebben. Positieve politieke redactiekunst leidt in vele gevallen bijna onvermijdelijk tot een politieke loopbaan. Een politiek redacteur, die niet slechts een kantoorbediende is die toevallig werk heeft gevonden op een krant, of die niet (zoals vaak uit verbittering of desillusie gebeurt) elk persoonlijk engagement heeft opgegeven, moet vroeg of laat voor zichzelf uitmaken of hij wel het recht heeft zijn onmiskenbare invloed op de publieke mening te beperken tot.... ja, tot ‘invloed’ zonder meer, en of hij niet de plicht heeft de ideeën die hem dierbaar zijn, de stroming die hij heeft helpen ontstaan, een tastbare politieke uitdrukking te geven. Voor velen wordt hierdoor een gewetensconflict geschapen, voor Heuss was er geen conflict. Wat hij in de politieke journalistiek tot stand had gebracht, wilde hij, moest hij voortzetten in de politiek zelf. Zo werd Heuss in het jaar 1924 als afgevaardigde van, Württemberg in de Bondsdag gekozen, en werd daar direct een graag beluisterd redenaar van de toenmalige Duitse liberale partij (die nogal eens een naamsverandering onderging), een kleine groep mensen die wellicht het best vergeleken kunnen wor- | |
[pagina 476]
| |
den met de radicaal-socialisten (Herriot b.v.) van de Franse Derde en in mindere mate ook van de Vierde Republiek. In Duitsland waren zij het niet-antisociale maar ook niet-socialistische democratische geweten in de partijpolitiek. Het waren mensen van het slag van Heuss, die later kon schrijven ‘dass Arbeit und Wirken in der Parteien die Stufen eines aktiven Patriotismus seien’ (p. 254). Het democratische geweten van Duitsland, dat mét de democratie en mét het geweten teloor ging. De eerste tekenen van Hitlers opdringen en succes had Heuss verkeerd geïnterpreteerd, en hij erkent dat ook grootmoedig. Aanvankelijk zag hij in het nazisme immers alleen maar een inflatieverschijnsel. Spoedig zou alles anders worden. De wereld van beschaafde democratische politiek, waarin Heuss had geloofd, stortte in elkaar. In de Bondsdag nam hij aan het slot van een grote rede, gehouden in mei 1932, afscheid van dat Duitsland: ‘Die Ausstattung des Dritten Reichs wird aus einem Grossausverkauf von neulackierten und aufgeputzten Ladenhütern der wilhelminischen Epoche bezogen sein, und davon, meine Herren, haben wir, denke ich, genug gehabt’ (p. 437). Hitler was een reïncarnatie van Wilhelm, waartegen Heuss gestreden had met het wapen van het ‘constitutionalisme’. Maar de geschiedenis zette haar pendelbeweging voort, en na de Tweede Wereldoorlog was Heuss geroepen om een der grondleggers van een leefbaar constitutionalisme te worden. De federale gedachte, die hij al in 1907 had bepleit, was gemeengoed geworden. En op zijn aandringen ontnam men de president van de op te richten Bondsrepubliek al de prerogatieven die in de handen van een von Hindenburg tot misbruiken hadden geleid. Zo nauw lag het constitutionalisme Heuss aan het hart, dat hij vlakaf weigerde in te gaan op een voorstel van de parlementaire meerderheidsfractie, toen die hem in 1959 voorstelde de grondwet, die niet toeliet dat een president langer dan tien jaar aan het bewind bleef, te wijzigen ten gunste van Heuss. Een minder gewetensvol man zou immers dat precedent later ooit hebben kunnen inroepen! Heuss was meer dan een nauwgezet grondwettelijk staatshoofd, zoals hij ook meer was geweest dan een liberaal strijder voor grondwettelijke en beschaafde regering. Hij was tevens en in alles een wijs intellectueel, een man die in dit tijdschrift al eerder als een humanist werd begroetGa naar voetnoot2). ‘Zijn proza is volmaakt’, schreef de auteur van die bijdrage, en wellicht is ook daarom deze bundel herinneringen een best-seller geworden. Maar toch op de eerste plaats, zo schijnt het ons toe, omdat de lezer hier iets terugvindt van het vroegere Duitsland waarnaar de stichters van de Bondsrepubliek (en dat zijn bij definitie alle oudere Duitsers) hebben teruggegrepen. Heuss heeft nooit tot degenen behoord die doen alsof Duitsland tussen 1933 en 1945 niet heeft bestaan: als president waren de meeste van zijn redevoeringen aan die periode gewijd. Maar wie iets positiefs wil bereiken, moet noch mag stil blijven staan bij wat men niet meer mag doen. Hij moet de weg wijzen naar een betere toekomst, en dat heeft Heuss, tot in de pagina's van zijn laatste boek toe, steeds gedaan. Er kan nooit meer een generatie ontstaan zoals de Duitse intellectuelen die zijn opgevoed in de liberale Duitse universiteiten (buiten Pruisen wel te verstaan) van de periode tussen Bismarck en de Eerste Wereldoorlog. Het kan niet | |
[pagina 477]
| |
meer, omdat er sedertdien te veel is gebeurd, omdat de jonge Duitsers, precies zoals de jongere generatie in andere delen van de wereld, intussen weer een goed stuk geschiedenis méér te verwerken hebben gekregen. Maar er is geen enkele reden waarom men van die mislukte generatie, de mensen die Hitler niet tegen hebben kunnen houden, het goede niet bewaren zou. En dat goede kan men verpersoonlijkt vinden in Heuss, een man die na een lange politieke loopbaan kan schrijven: ‘tot de geschiedenis van een volk behoren niet slechts verkiezingen en kabinetsformaties, doch ook gedichten en gebouwen’ (p. 11). Een man ook die goedmoedig toegeeft: ‘Von dem Menschenrecht des sachlichen Irrtums habe gewiss auch ich Gebrauch gemacht’ (p. 262). Een man ten slotte die het socialisme nooit heeft begrepen, want daarvoor was hij teveel spruit van - laten we zeggen - ‘Victoriaanse middenstand’, maar die dan toch ‘uit solidariteit’ met een klasse waarvan hij de noden niet intellectueel vermocht te onderkennen, bij een bezoek aan Brussel opzettelijk ging eten in het proletarische restaurant (wij zijn nog vóór 1914) van het Volkshuis. |
|