getimmerd, dat zichzelf schraagde. Daarna vulde men de panelen met leem of baksteen, legde de vloeren en het dak: men bekleedde het geraamte met vlees en huid. Saulnier ging op dezelfde wijze te werk als de timmerlieden bij de vakwerkbouw. Alleen gebruikte hij ijzer in plaats van hout.
IJzer was in overvloed beschikbaar. In Engeland was men reeds in 1750 overgeschakeld op massaproduktie. Het kwam op de markt onder de vorm van gietijzer en smeedijzer, maar geen van deze twee voldeed als bouwmateriaal. Smeedijzer was te week en te buigzaam; gietijzer daarentegen was hard en onbuigzaam, maar brak onder een al te sterke druk. Een oplossing zou men pas vinden met het staal, dat voor het eerst gebruikt werd door William Le Baron Jenney.
Op een reis in de Filippijnen had deze architect uit Chicago de huttenbouw der inboorlingen bestudeerd. Hij schreef daarover: ‘De Filippijners gebruiken bomen als stutzuilen en lichtere houten balken voor zijdelingse en diagonale bindstukken, stutten voor de zoldering en vloerindelingen; met riemen en klampen binden ze deze dan samen op de kruispunten. Voor de vloerbedekking en het dak gebruiken ze gebakken leem of klei. En het merkwaardige is dat deze constructies met slechts zeer geringe schade taifoens en aardbevingen overleven’.
Het is wel zeker dat Jenney de oude Europese vakwerkbouw nooit van naderbij heeft bekeken. Was hij meer vertrouwd met de nieuwe bouwtechniek van de ijzeren geraamten? Feit is dat hij in 1883, toen hij de opdracht kreeg de Home Insurance Building te Chicago te bouwen, zijn eigen weg ging. Zijn constructiesysteem herinnert zowel aan de hutten van de Filippijners als aan de Europese vakwerkbouw. Of moeten we aan nog een andere inspiratie geloven? In zijn boek Fünfzig Jahre Baumeister vertelt Henry Ericson de volgende anekdote. Toen Jenney eens, kwaad en vroegtijdig, thuis kwam van de bouwplaats, verraste hij zijn vrouw, die een dik boek aan het lezen was. Zij stond vlug op en legde het vrij zware boek bij vergissing op de vlakbijstaande vogelkooi. Tot zijn verbazing zag Jenney dat het lichte draadstel van de kooi bestand bleek tegen dit gewicht. En meteen viel zijn beslissing: een stalen kooi als geraamte voor zijn gebouw.
Wat er ook van zij, wat Le Baron Jenney tot stand bracht, beantwoordde in principe zowel aan de bouwwijze op de Filippijnse eilanden als aan het draadstel van de vogelkooi. Het vertoond bovendien gelijkenis met de middeleeuwse vakwerkconstructie en met Saulniers geraamtebouw. Doch in plaats van smeedijzer bediende Jenny zich van staal. Dit is hard als gietijzer en duurzaam als smeedijzer. Het is evenzeer bestand tegen druk van boven als tegen het zijdelingse trekken. Jenney monteerde verticale en horizontale ramen uit stalen balken, die stevig met elkaar verbonden werden. Zo ontstond een groot traliestel dat de wolkenkrabber voorzag van een elastisch geraamte. Met dit constructiesysteem kon men praktisch zo hoog bouwen als men wilde. Men kon de muren zo dun laten als het klimaat toeliet: de muren ‘droegen’ immers niet meer. Naar het voorbeeld van het ‘kristallen paleis’ te Londen kon men de wanden uit glas vervaardigen. Men kon ook licht metaal gebruiken.
William Le Baron Jenney bewoog zich met zijn Home Insurance Building nog niet letterlijk ‘in de wolken’. De eerste wolkenkrabber van de moderne architectuur telt slechts elf verdiepingen. Het was ook nog geen glazen toren. Het stalen geraamte bleef verborgen achter buitenmuren die weinig verandering brachten in de oude verhouding tussen venster en wand. Maar wel schiep Jenney