| |
| |
| |
Conciliekroniek
Balans van de tweede sessie
P. Fransen S.J.
NOG meer dan na de eerste zittingstijd mag nu de vraag gesteld worden: wat is er in deze tweede periode bereikt? Op 4 december had de eerste plechtige Sessie van het Concilie plaats. De Constitutie van de H. Liturgie en het Decreet over de publiciteitsorganen werden finaal goedgekeurd en door de Paus gepromulgeerd.
Dit keer konden de bisschoppen naar huis terug gaan met twee documenten, niet meer met lege handen zoals verleden jaar. Dat is natuurlijk een resultaat. Het grote werk was echter tevoren al geleverd: in de besprekingen van de eerste sessie en in de vergaderingen van de commissie voor Liturgie in de tussentijd. In deze tweede sessie hoefden de bisschoppen niets anders meer te doen dan te stemmen.
Maar er is iets meer, iets dat belangrijker is dan deze tastbare resultaten. In gesprekken met bisschoppen is het me steeds weer opgevallen dat zij veel optimistischer waren dan de theologen, en zeker dan de journalisten. Bij een of ander kwam daar wel wat klerikale zalving bij. Maar meestal was het optimisme echt. Als men naar de reden vraagt, krijgt men bijna altijd het antwoord: u hebt er geen idee van, hoe de bisschoppen naar elkaar toe groeien; hoe veel zij ook van elkaar geleerd hebben.
Wij hebben niet veel bisschoppen ontmoet die wensen dat men sneller zou werken. In vergaderingen zoals het Concilie er een is, kan men twee wegen volgen. De meerderheid kan zijn wil opdringen; dan bestaat het gevaar dat de minderheid zich opsluit in star verzet. Men kan ook met elkaar praten, elkaar trachten te overtuigen; een deel van de minderheid kan dan overtuigd worden of ten minste zover worden gebracht dat zij begrip toont voor andere posities. Deze tweede weg vraagt echter ontzettend veel tijd en geduld.
Hierin verschilt een Concilie van een Parlement. Dit was werkelijk opvallend in de loop van de laatste weken. De discussies over het oecumenisme en de godsdienstvrijheid werden geopend met zeer harde en gesloten stellingnamen van Spaanse en Italiaanse bisschoppen. Na anderhalve week brokkelde deze muur zienderogen af: zij werden niet ineens in oecumenisten herschapen, maar zij verklaarden zich bereid de andere bisschoppen hun gang te laten gaan. ‘Bij ons zullen wij langer moeten wachten’.
Dit gesprek van de bisschoppen onderling vindt plaats op verschillende niveaus: in de Concilie-aula, in de pers- en documentatiecentra, in de bisschoppenconferenties. Van wat er in de concilie-aula gebeurt, merkt de wereldpers vaak alleen de incidenten op. De duitse pers b.v. heeft de strenge veroordeling van de Curie en het H. Officie door kardinaal Frings en het gepassioneerde antwoord van kardinaal Ottaviani tot het hoogtepunt van déze zittingstijd geproclameerd. Het was goed dat dit eens gezegd werd; het was de psychologische ontlading van een spanning die reeds weken duurde. Maar minder spectaculaire interventies zijn veel dieper ingeslagen. Zo bijvoorbeeld de rustige, geestige rede van Mgr. St. Leven uit San Antonio in Texas. ‘Het wordt tijd dat wij, bisschoppen, niet alleen een dialoog aangaan met de niet-katholieken, maar ook onder elkaar’.
| |
| |
De vele persbureaus en documentatiecentra vormen het tweede gespreksforum. Er is een nieuwe gewoonte ontstaan: wanneer een bisschop in de aula een opmerkelijke interventie had gehouden, werd hij uitgenodigd om nog dezelfde dag zijn rede te lezen en te becommentariëren in een of ander persbureau. Samenvattingen van deze toespraken en van de discussies werden in verschillende talen gepubliceerd. In dezelfde zin heeft ook L'Avvenire d'Italia, de krant van kardinaal Lercaro uit Bologna, uitstekend werk verricht. Daar vond men de beste weergave van de ochtendvergaderingen in de basiliek. Regelmatig verschenen kleine studies als antwoord op de overdreven, vaak totaal onhistorische stellingen van sommige leden van de Curie. Kardinaal Lercaro heeft zich omringd met een kleine groep van talentvolle leken en priesters, die in openheid en werkkracht voor geen enkele ‘transalpino’ hoeven onder te doen. De krant werd dagelijks aan alle italiaanse bisschoppen gestuurd.
Een derde gelegenheid tot dialoog boden de bisschoppenconferenties. De meeste bisschoppen woonden hun vergaderingen trouw bij. De conferenties hielden voortdurend contact met elkaar, afgevaardigden van de ene waren aanwezig op de vergaderingen van de andere. Zij organiseerden bovendien theologische en pastorale spreekbeurten door ‘periti’.
Wat door al deze gesprekken bereikt is, is buiten het Concilie niet altijd zichtbaar. Maar het is opmerkelijk. Eén voorbeeld slechts. Men weet dat de Paus nieuwe verkiezingen voorgeschreven had om het aantal commissieleden aan te vullen. Men zal zich ook wel herinneren hoe in oktober 1962 het opstellen van lijsten van kandidaten voor zulke verkiezingen bijna onmogelijk leek. Dit keer echter was er binnen de kortste tijd een lijst van kandidaten klaar die voorgesteld werd door niet minder dan 65 bisschoppenconferenties. Deze lijst haalde, op vijf na, al haar kandidaten erdoor. Zulk een fenomeen laat ineens aanvoelen, hoezeer de bisschoppen op elkaar afgestemd zijn, elkaar kennen en op efficiënte wijze bereiken wat zij willen, telkens als hun de mogelijkheid en de vrijheid gelaten worden.
Deze groeiende en levende eenheid van het wereldepiscopaat wordt zelden in de kranten vermeld. En nochtans is zij wellicht een der grootste vruchten van het Concilie. Na dit Concilie zullen de bisschoppen, als alle andere mensen, hun gebreken bewaren. Maar zij kunnen niet meer zijn zoals vóór oktober 1962. Dat soort bisschoppen is dood, al zullen sommige ‘ancien-régime’-opvattingen en vooral vormen van leven en handelen nog jaren lang blijven nawerken. Er is een nieuw episcopaat geboren, waarvan de geschiedschrijvers later de betekenis en de invloed zullen kunnen achterhalen en beschrijven. Om dit mogelijk te maken, moeten de vergaderingen hun rustig, traag tempo bewaren. Dan pas werkt men in de diepte. Wat baten wonderschone, theologisch onberispelijke decreten en constituties, als de bisschoppen er praktisch niet in geloven? Maar als de bisschoppen zelf ‘hervormd’ zijn, kan zelfs een minder volmaakte tekst wonderen verrichten.
Wat is eigenlijk het kernprobleem van het Concilie? Joannes XXIII sprak in de eerste plaats van een ‘aggiornamento’, een inwendige hervorming, een eerste voorbereiding op de latere eenheid. Gedurende de eerste zittingstijd drukte hij vooral op de pastorale verantwoordelijkheid van het Concilie. Dit zijn echter zeer algemene uitdrukkingen. Ze kunnen verschillend geïnterpreteerd worden, zoals de eindeloze disputen over de ware betekenis van ‘pastoraal’ en ‘oecumenisch’ op het Concilie bewijzen. Joannes zag wel verder, maar wilde dat de
| |
| |
bisschoppen het zelf zouden vinden. Rond Pasen 1963 bekende hij aan een medewerker dat de meeste bisschoppen pas in de laatste twee weken van de eerste sessie de echte betekenis van ‘zijn’ Concilie hadden begrepen. Op dat ogenblik werden de eerste besprekingen gevoerd over wat later het 17de schema zou worden, het schema over de betrekkingen van de Kerk tot de problemen van de moderne mens. Het idee ging uit van de zg. ‘Kleine Oecumene’, een kleine groep bevriende bisschoppen uit verschillende landen. (In deze tweede sessie kwamen zij elke vrijdagavond samen, en hadden enkele andere bisschoppen uitgenodigd, zodat alle werelddelen vertegenwoordigd waren). Kardinaal Suenens, die nauwe betrekkingen onderhoudt met deze groep, had de doelstellingen van het Concilie nog eens samengevat en meteen gepreciseerd in een formule die bekend is geworden: ‘Wij moeten over de Kerk spreken: de Kerk naar binnen en de Kerk naar buiten’. Naar binnen stellen zich twee problemen, het episcopaat en het laïcaat. Naar buiten, in steeds wijdere concentrische cirkels: eerst de eenheid met de niet-katholieke christenen; verder de betrekkingen met de andere godsdiensten, speciaal met de Joden; ten slotte de problemen van de mens van vandaag van welke godsdienst, huidskleur of ras hij ook weze. In zijn openingsrede voor de tweede sessie op 29 september 1963 heeft Paulus VI deze idee overgenomen: ‘Kerk, wat zegt gij over uzelf?’
Het is naar dit plan dat het Concilie in deze zittingstijd heeft gewerkt, met een sterke nadruk op het episcopaat. Het oecumenisme is erg laat gekomen. Het hoofdstuk over de Joden en dat over de religieuze gewetensvrijheid konden niet eens apart besproken worden. De Moderatoren en de Algemene Secretaris, Mgr. Felici, hadden voor deze twee hoofdstukken althans een oriëntatiestemming beloofd. Deze heeft niet plaatsgehad. De ontgoocheling was zo groot dat zij aanleiding heeft gegeven tot allerlei wilde geruchten over de druk die op de Paus zou uitgeoefend zijn door grote trusts die het Concilie financieel steunen, door politieke partijen in Italië en elders, door diplomaten in naam van hun regering. Vooral de aanval op het H. Officie door kardinaal Frings zou deze mensen hebben doen vrezen dat het laatste bolwerk tegen het communisme zou worden gesloopt. Deze geruchten zijn uiteraard niet te controleren. Zij bewijzen echter hoe diep de ontgoocheling was over het uitblijven van de behandeling van deze thema's vooral in angelsaksische middens. Velen, voor wie het woord van een gentleman heilig is, begrijpen niet hoe de leiding van het Concilie een belofte niet houdt zonder uit te leggen waarom. Maar vooral blijkt hieruit weer eens, hoe ernstig de bisschoppen bekommerd zijn om het oplossen van deze zo typisch hedendaagse problemen.
Het Concilie wordt zich aldus steeds duidelijker bewust van zijn roeping. Er is echter nog iets meer, iets dat vele bisschoppen, theologen en journalisten nog niet zo duidelijk zien. Ik bedoel de manier waarop de Kerk zich bewust wordt van haar ware universaliteit. Dit besef heb ik ontmoet bij zeer hoogstaande mensen, met profetische overtuiging, zowel uit de kring van kardinaal Lercaro als uit Azië en Zuid-Amerika. De ‘Kleine Oecumene’ wordt juist door deze gedachte gedragen: principieel kiest zij haar leden uit verschillende continenten. Toevallig heb ik eens enkelen van deze groep bijeen zien komen op een avond om het probleem van de armoede in de Kerk te bespreken. Ik zag een Belg, een Zuid-Amerikaan, een Indiër, en een Europese bisschop die jarenlang in China heeft geleefd.
De grote vraag waar de Kerk nu voor staat is inderdaad deze: wanneer en hoe
| |
| |
gaat zij zich oprecht en consequent ontwikkelen van een Europese, occidentale Kerk tot een wereldkerk? De eerste stappen in deze richting zijn al gezet. De eerste schema's die door de voorbereidende commissies waren opgesteld, waren nog de uitdrukking van een zeer beperkte, op zichzelf gesloten romeinse theologie. Uit ervaring weten wij hoe deze theologie zich afgezonderd heeft. De theologen uit de rest van de wereld bleven er meestal onbekend of werden gewantrouwd. Nog steeds stoten wij op ditzelfde wantrouwen. De romeinse theologen, ook zij die als ruimdenkend bekend staan, wijden het grootste deel van hun arbeid aan kritiek op anderen, liever dan aan opbouwend werk. Als men een tijd lang in Rome woont, wordt dit bijna een tweede natuur.
Van de aanvang af heeft het Concilie deze enge theologie, die men ‘uit naam van de waarheid’ aan heel de Kerk wilde opdringen, letterlijk weggevaagd. De grote slag werd gestreden en gewonnen tussen 14 en 21 november 1962, toen het schema over de Bronnen van de Openbaring werd gekelderd. De omwerking van dit schema werd toevertrouwd aan een gemengde commissie, maar het resultaat van dit werk was zo pover, dat het schema voorgoed van de agenda werd gevoerd. Meteen werden ook andere schema's, die eveneens door de voorbereidende commissie voor theologie waren voorbereid, geschrapt.
Dit was een overwinning van de Europese theologen, gesteund door jongere krachten uit Afrika, Amerika en Azië. Zeker waren zij meestal wel in een oudere theologie opgevoed, maar de uitnodiging van Joannes XXIII tot een werkelijke vernieuwing was bij hen werkelijk ingeslagen. Deze ontwikkeling is voldoende bekend. Zij kwam vooral tot uiting in de discussies over de Liturgie verleden jaar. De tweede Sessie heeft niets anders gedaan dan deze resultaten bevestigd.
Nu staan wij echter voor een tweede stap, en men kan niet zeggen of hierbij de Europese theologie nog de leiding zal hebben. Uit vele gesprekken is het mij opgevallen, dat de bisschoppen uit Amerika, Afrika en Azië zeer veel achting hebben voor de bekende theologen uit Frankrijk, Duitsland, België en Nederland. Zij betreuren echter dat zij te speculatief zijn, te abstract, zonder de concrete ervaring van de toestanden en problemen in andere delen van de wereld. Zij hebben interessante ideeën, maar staan buiten de werkelijkheid van de wereldkerk.
Wij zeggen niet dat de Europese theologen totaal blind zijn voor deze noden. Maar nemen we b.v. Karl Rahner. Vóór het Concilie hield hij zich tamelijk afzijdig van wat er b.v. in de angelsaksische landen omging; nu, na twee sessies is het opvallend hoe hij contacten zoekt met andere werelddelen. Dit geldt ook voor anderen. Spontaan reageren zij - en dit geldt ook voor de bisschoppen - steeds europees en westers. Wat er met het schema over de publiciteitsmiddelen gebeurd is, geeft daarvan een goede illustratie. Dit schema heeft al twee keer moeten dienen om de vergadering even op adem te laten komen: verleden jaar na de gespannen week over de Bronnen van de Openbaring, dit jaar na anderhalve maand uitputtende discussies over het episcopaat. Op deze wijze is het als het ware nooit au sérieux genomen. Het werd met een grote meerderheid goedgekeurd. Toen echter bleek dat het tot een decreet zou worden geproclameerd, kwam er een sterke reactie, die door een onbezonnen en niet doordachte taktiek van twee Duitse bisschoppen ten slotte mislukte. Wat ons hier interesseert, is de reactie van de Europese theologen. Terecht vonden zij het schema naïef-klerikaal, negatief en enig moraliserend. Nooit echter werd er gesproken over de
| |
| |
ernstige bezwaren die door bisschoppen uit andere continenten naar voren werden gebracht: dat hier nl. aan de staat te veel controle werd toegestaan, met vage formules die zeer ruim konden worden geïnterpreteerd. Het zijn Amerikaanse leken die daarop hebben moeten wijzen, en het waren Aziaten en Afrikanen die erop wezen hoe gevaarlijk sommige formules van het schema waren voor de jonge staten. De Europeanen, die sinds eeuwen gewend zijn aan een voortdurende inmenging van de staat, zijn min of meer verzoend met de werkelijkheid van een socialistische welfare-staat, die scholen, bibliotheken, opera's, universiteiten, doctoraatsarbeid, wetenschappelijke reizen en onderzoekingen, sport, vakantiereizen, enz. enz. subsidieert. In de Verenigde Staten is dit tegen de Grondwet. Het Concilie werd hier geconfronteerd met een schema dat er door kon voor een Europese mentaliteit (al gaf men toe dat het niet veel waard was), maar dat voor andere continenten eigenlijk onaanvaardbaar was. Dat de bisschoppen van de andere continenten ten slotte niet tegen gestemd hebben, ligt meer aan het feit dat zij zich nog niet volledig bewust zijn van hun bisschoppelijke macht op een Concilie. Zoals een bekende en zeer verstandige Zuid-Amerikaanse bisschop mij zei: ‘in die dingen hebben wij nog steeds scrupules. Als een schema eenmaal zo ver is, durven wij niet meer “non placet” te stemmen’.
Het is slechts één voorbeeld uit vele. Maar het laat zien, hoe het Concilie moeizaam tot het bewustzijn komt van zijn wereldverantwoordelijkheid. Dit vereist een radicale verandering van denken, maar ook, wat veel lastiger is, een omschakelen van perspectieven en oriëntaties tot in de spontane reacties toe. M.a.w. wij moeten ophouden over de problemen van de Kerk te denken naar Italiaanse verhoudingen, naar Europese verhoudingen en ten slotte naar louter Westerse verhoudingen. En dat doen wij voortdurend. Dat is het grote verwijt aan de Curie, voor wie de hele Kerk zo iets is als de buitenwijken van Rome.
Hierbij spelen de enkele vertegenwoordigers van de Oosterse Kerken een providentiële rol. Hun invloed wordt echter ten zeerste gehinderd door hun onderlinge twisten. Vooral in deze sessie hebben de Oekraïners, speciaal de emigranten, maar ook de Armeniërs en de Maronieten in tegenstelling tot de Melkieten, verhinderd dat de bisschoppen, die het Oosten toch al zo weinig kennen, met vertrouwen ook naar hun boodschap zouden luisteren. Mensen die in eigen huis niet samen kunnen leven, kunnen anderen moeilijk overtuigen.
Deze ontwikkeling naar een wereldkerk kan onmogelijk door de Paus of het Concilie ‘gedecreteerd’ worden. Ze kan pas groeien uit het persoonlijk contact van de bisschoppen onderling. Alleen zou het nu meer bewust moeten worden. Misschien zal de Senaat, die de Paus rond zich zou willen vergaderen met bisschoppen uit heel de wereld, deze noodzakelijke ontwikkeling symboliseren en meteen bevorderen.
Als dit het kernprobleem is van het Concilie, dan is de enige redelijke vraag op dit ogenblik: heeft deze sessie positieve resultaten bereikt in deze richting? De voornaamste resultaten zijn natuurlijk van psychologische aard, en daarom niet zo gemakkelijk af te wegen. De meeste bisschoppen zijn uiterst dankbaar dat zij elkaar hebben leren kennen, dat zij daardoor veel gewonnen hebben aan inzicht in het geloof, in de praktijk van het kerkelijke leven. Maar te weinigen hebben al duidelijk ingezien waar het eigenlijk om gaat: het deëuropeaniseren van de Kerk, zodat zij zich ten volle als Catholica kan ontplooien. Dit is misschien een werk van eeuwen.
| |
| |
Wij menen dat de Constitutie van de Heilige Liturgie op providentiële wijze deze geweldige revolutie in de Kerk zal moeten dragen. Het is trouwens rond dit probleem dat de vraag zich het eerst heeft gesteld. De Liturgie bezit, zoals Augustinus reeds zei, de kracht van het symbool, dat niet alleen ons verstand verlicht, maar de hele mens aanspreekt. Zolang men in Tomboektoe of in Fianarantsoa de H. Mis precies op dezelfde wijze opdraagt als in Brussel of in Amsterdam, blijft het spontane gevoel bestaan dat de religieuze problemen eigenlijk toch overal dezelfde zijn, enkele bijkomstige verschillen van klimaat, huidskleur enz. niet te na gesproken. Het is wat wij zien en horen en met de handen betasten dat tot ons doordringt, niet zozeer wat wij lezen, vooral niet na een zekere leeftijd.
Een tweede stap werd dit jaar gezet met de discussies over het episcopaat en het bestuur van de Kerk. Het is mogelijk dat sommige bisschoppen zich niet helemaal hebben kunnen ontdoen van een ‘syndicalistische revendicatiezucht’ tegenover de Curie. Het probleem ligt echter dieper. Zolang alle belangrijke beslissingen in de Kerk in Rome moeten vallen, door een zeer beperkte groep van kerkelijke beambten, blijven andere landen inderdaad slechts ‘buitenwijken’ van Rome. Door het principiële aanvaarden op 30 oktober van de vijf, door de Moderatoren voorgelegde vragen, heeft het Concilie reeds een belangrijke stap gedaan in de goede richting. Wij noemen het niet decentralisatie, want het is iets anders en meer. Wij zouden liever spreken van een meer organische geleding van de Wereldkerk, waarin het pauselijk primaat, als getuige en symbool van de eenheid, en het episcopaat, als authentiek symbool van Christus op elke plaats van de wereld, samen die aangepaste vormen van ‘communio’ en bestuur vinden die de tijd vraagt.
Dat de Curie deze vijf vragen zo star en bitter is blijven bekampen, bewijst maar al te goed, dat zij er zich volop rekenschap van geeft dat haar eenzijdige Italiaanse opvatting over het bestuur van de Kerk in de wortel bedreigd wordt. Iemand die al jaren in Rome woont, vertelde mij dat de Curie om dezelfde reden haar personeel steeds exclusiever uit de Lateraanse Universiteit aanwerft om de Paus als het ware te omringen door en gevangen te zetten in een absoluut safe hofhouding. Gedurende het Concilie oefenden enkele prelaten een zekere controle uit op de bisschoppen die door de Paus ontvangen werden. Tegenover kardinalen, die altijd het recht hebben om bij de Paus te komen, staan zij echter machteloos. Dit zijn allemaal achterhoedegevechten, die juist bewijzen dat dit bastion aan het afbrokkelen is.
De derde stap was dan de discussie over het oecumenisme. Hier stonden twee mentaliteiten tegenover elkaar: de contra-reformatorische en de moderne. Hier bestaan nog grote verschillen. Het is evenwel slechts een minderheid die star blijft vasthouden aan een defensieve positie tegenover de andere kerken. Zij hebben getracht, zo nodig door een ‘filibuster’, elke stemming, en dus elke uitdrukking van de ware gezindheid van het Concilie te verhinderen. Wij geloven dat dit in de derde Sessie niet meer mogelijk zal zijn. De commissies die in positieve zin werden aangevuld na de verkiezingen van 27 november 1963, bieden betere garanties voor de tussentijd. Het werk is nog niet af. Maar enkele fundamenten zijn reeds gelegd. Deze dingen kunnen niet op één dag, en evenmin in twee maanden geschieden.
|
|