Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 63]
| |
gevoelens niet over, mede omdat niet alle rollen door spelers waren bezet, die tegen een zeer moeilijke opgave waren opgewassen. De terzelfdertijd gespeelde Vrouwen van Troje van Euripides is misschien de scherpste aanklacht tegen de oorlog, die ooit geschreven is, één lange treurzang, één tragische situatie met Hecabe als uiterlijke band en passief middelpunt. Haar kinderen worden vernederd en vermoord, zij zelf en haar lotgenoten in slavernij weggevoerd. De overwinning wordt ontluisterd door het leed en de wreedheid te laten zien die de oorlog meebrengt. Naast Aeschylus gezien kondigt echter ook Euripides de ondergang aan van de Griekse tragedie door haar secularisatie. De behandeling van het koor, individuen die een groep vormden, voldeed en het bleef boeiend bezig, maar mede door enkele zwakke rollen, werd eenheid van stijl niet altijd bereikt. Oorzaak hiervan was misschien ook de poging het stuk soms al te sterk naar onze tijd te trekken en de les te nadrukkelijk naar voren te brengen. Aan een groot deel van het publiek bracht de mooie opvoering toch blijkbaar niet de ontroering die het stuk geven kan. Shakespeare was vertegenwoordigd door Kimbelijn, in ons land niet eerder door het beroepstoneel opgevoerd. Het zwaar overladen, wat verwarde stuk met zijn gekunstelde afloop is altijd en ook bij deze gelegenheid zeer uiteenlopend beoordeeld. Het is een poëtisch en bekoorlijk sprookje van kuisheid en onaantastbare huwelijkstrouw, waarin de ware liefde wordt bedreigd en miskend, maar tot een milde triomf komt. Met de uiterlijke waarschijnlijkheid wordt nauwelijks rekening gehouden. Naast zwakke plekken bracht de heldere opvoering een prachtige rol van Lia Dorana als Imogeen, een van de mooiste vrouwenfiguren door de dichter geschapen. Het stuk was echter spoedig uitgespeeld. Veeleisend op toneelgebied was blijkbaar Lodewijk XIV niet, want hij toonde zich voldaan over Molière's De ingebeelde Zieke, voor hem geschreven toen hij in 1672 vermoeid van zijn Hollandse veldtocht was teruggekeerd. Het is immers een klucht en komische charge volgens het bekende recept, om in dokterstaal te spreken, die er in dit werk, zoals gewoonlijk bij Molière, zeer slecht afkomen. Dat het zijn laatste stuk was en het blijspel, waarin hij de ziekte-aanval kreeg, waaraan hij enkele uren later stierf, verandert hier niets aan. Met Wim van den Brink in de vermakelijke titelrol en Nell Koppen als de verstandige en brutale Toinette bracht het stuk een plezierige avond, met animo immers gespeeld en met veel grappigheden van buiten af opgesierd, vooral in de quasi-promotie van Argan tot dokter, die het slot vormt. Reeds jaren geleden heeft Kees van Iersel dit stuk geregisseerd. Ook toen is zijn opvatting van Molière een punt van discussie geweest. Het is begrijpelijk dat op zoek naar een blijspel het toneel telkens weer bij Goldoni terechtkomt. Zijn kluchtige spot met de bekrompenheden van de achttiende eeuw is zedenschildering van een voorbije tijd, maar zijn verhalen zijn fleurig, zijn wijze van vertellen is levendig en vooral: hij schrijft toneelteksten, die om spelers vragen. Kinderlijk eenvoudige en telkens mislukte plannen voeren tot een vrolijk slot. Zo ook in De Botteriken, waarin vrouwen en dochters zelfs met karnaval de deur niet uit mogen en de vaders de huwelijkscontracten sluiten. Natuurlijk zijn de vrouwen deze bekrompen mannetjes te slim af. Vindingrijke regie van Georges Vitaly, weelderige decors en kostuums van Nicolas Wijnberg, spitse vertaling van Dolf Verspoor, geestig spel onder aanvoering van Mary Dresselhuys zorgden voor een toneelavond waaraan veel plezier te beleven was. | |
[pagina 64]
| |
Een onverwacht succes werd Nathan de Wijze van Lessing of liever een bewerking van een bewerking van dit ‘dramatisch gedicht’, pleidooi voor begrip tussen de volkeren en verdraagzaamheid tussen de godsdiensten. Ondanks de harde patriarch lossen de nobele joodse koopman, de hoogstaande mohammedaanse sultan en de tempelridder vol idealen in het middeleeuws Jeruzalem het liefdes- en gewetensconflict op vreedzame wijze op. In dit sprookje worden de drie godsdiensten op één lijn gesteld omdat de waarheid toch niet kenbaar is. De parabel van de drie ringen onderstreept deze strekking van het stuk. Geschiedenis en tendens van dit nogal simpele en optimistische tractaat werden in deze bewerking vereenvoudigd en daardoor nog duidelijker. Niet verborgen bleef ook, dat Lessing kort te voren een aantal fragmenten had uitgegeven van de zonderlinge Reimarus met een gezicht alsof het hem enkel om de objectieve taak van een uitgever te doen was. De symbolische figuren, die de Pools-Engelse regisseur had ingelast en het ingewikkelde decor werkten storend in een overigens fraaie voorstelling met een glansrol van Guus Hermus als Nathan. Een vast terugkerend repertoirenummer is ook De Revisor van Gogol. Het verhaal is bekend. Een onbenullige jongeman wordt door de ambtenaren uit een provinciestad voor een inspecteur op dienstreis aangezien uit angst- en schuldgevoelens. Daaruit volgen een aantal komische situaties, door Gogol met onverbiddelijke spot gegeven en met een van de meest verrassende coups de théâtre, ooit ten tonele gebracht, afgesloten. Haast was een onbekend begrip in het leven van de 19de eeuwse Russen. Dit is het ook voor Peter Scharoff als regisseur. De opvoering bracht staaltjes van meesterlijke regie, maar dikwijls werd de satire slap door overlading, versierende detaillering, die allerlei toneelspelersgrappen en lacheffecten had toegevoegd, zodat het geheel te veel een gechargeerde en geforceerde klucht werd, die te lang duurde. Later werd de voorstelling ingekort. Te hoog had Theater gegrepen met Ibsens Rosmersholm, een hecht en sterk stuk van een groot en knap toneelschrijver, die hier ook meer dan in zijn vroeger werk psycholoog begint te worden. De slappe voorstelling deed het stuk onrecht. Dit kan ook worden gezegd van de opvoering, door Ensemble gebracht van Pirandello's Hendrik IV. Volop heeft de schrijver de hem hier aangeboden kans aangegrepen om zijn stelling toe te lichten, dat het leven niets is dan een reeks hopeloze pogingen van de mens om voor zichzelf en anderen een werkelijkheid te scheppen, die toch geen waarheid is. De spanning, de pointe en schok, die het werk moet brengen, bleven uit, omdat Pirandello in deze opvoering ontbrak. Julien Schoenaert is een bekwaam speler, maar zijn Hendrik IV is niet geslaagd. Ook zijn omgeving kon nauwelijks werkelijkheid worden. Niet geslaagd was ook de voorstelling van Koningin Elisabeth, waarin Maxwell Anderson nogal van de buitenkant en zonder de karakters te geven de relaties behandelt tussen de raadselachtige figuur van Elisabeth en Lord Essex, de populaire staatsman, die zijn leven eindigde op het schavot, en hun strijd uit liefde en heerszucht. Het stuk vraagt zeer sterke spelers, die Theater niet kon leveren. Om haar 15-jarig bestaan te herdenken en tevens haar oprichter Cees Laseur te eren heeft de Haagse Comedie een van de beste voorstellingen uit de afgelopen jaren opnieuw willen brengen, Venus bespied van Christopher Fry, vernieuwer van het versdrama, waarvan men indertijd meer verwachtingen had dan | |
[pagina 65]
| |
in vervulling zijn gegaan. Toch bleek de keuze gerechtvaardigd. Wel blijft het waar dat de taalvirtuositeit van de schrijver aanzienlijk groter is dan zijn dramatische kracht, maar in de prachtige vertaling van Bert Voeten is Venus bespied door zijn fonkelende taal een verrukkelijk stuk met een zeer menselijke kant. Deze was door de regisseur Paul Steenbergen naar voren gebracht. De voorstelling stond op hoog niveau, vele rollen waren sterk bezet en het succes was groot. Een bewijs dus dat dit gezelschap een hecht ensemble geworden en gebleven is, dat zich op het eerste plan beweegt en handhaaft. Anouilh ontbreekt zelden in een seizoen. In zijn Medea behandelt de Franse schrijver een thema, dat hem in zijn eerste periode voortdurend heeft bezig gehouden. Jason wil zich van Medea ontdoen. In zijn stormachtige jeugd kon hij met een hartstochtelijke natuur als Medea leven, als rijp man verlangt hij orde en rust. Hij is immers middelmatig, wil aanvaarden en een compromis sluiten, ja zeggen en zodoende hemel en politie op zijn hand krijgen. Medea zegt nee tegen de vreugde van het geluk. Medelijden wil zij niet. Zij is nu verlost en haar kind is de haat. Zij is gevangen in het net en staat alleen tegenover een redelijke wereld, waartoe Jason behoort. De sterke tekst van deze knap geschreven eenacter, die uit drie dialogen bestaat, kwam in de voorstelling door langzaam tempo, onverstaanbaarheid en volkse wijze van spelen niet tot zijn recht. Damesorkest is een wrange schets, die het onheil brengt in grauwe alledaagsheid, een kleine, cynische tragedie, verscholen achter een grapje en een kijkspel. Vooral dit kwam in de opvoering naar voren. Romeo en Jeanette, ook uit Anouilh's eerste periode, brengt eveneens zijn geliefde thema: de onbereikbaarheid van de ‘zuivere’ liefde. Deze stelt zulke hoge eisen, dat er nauwelijks mensen te vinden zijn die daarvoor zuiver, sterk en moedig genoeg zijn. In dit romantisch pessimisme ziet de schrijver de wereld zeer zwart. Trefzekere dialogen en gevoel voor toneelsituaties treft men aan in het stuk, dat soms echter gezocht is en nog onhandig. De opvoering was aanvaardbaar maar niet gaaf. Ronald Miller heeft uit de roman The Affair van C.P. Snow juist de elementen gehaald die van De zaak Howard een aanvaardbaar toneelstuk maken: het speurdersverhaal en de rechtzitting. Het stuk zit goed in elkaar zonder erg diep te gaan. De ingrediënten maken het gezellig: iets van een wetenschappelijk betoog en een beetje pleidooi voor verdraagzaamheid, sfeer van Cambridge, geleerden en docenten met hun onderlinge ruzies, conservatieve universiteits-figuren en een onsympathieke maar fatsoenlijke communistisch getinte intellectueel, een felle vrouw, die recht wil voor haar man. De voorstelling had de juiste sfeer getroffen en de rollen waren goed bezet. Enkel plezier als doel heeft Mary, Mary, een onhandig gebouwd niemendalletje met een oudbakken gegeven, maar een dikwijls zeer vermakelijke dialoog. De Nederlandse Comedie beschikt wel over de spelers om zo iets tot een succes te maken. Hetgeen ook gebeurd is. Het plezier, dat griezelen schijnt mee te brengen, werd het succes van Het sein staat op moord, een vernuftige en spannende thriller, zeer goed bezet in de twee hoofdrollen.
‘Ons werk is mislukt, als dit stuk niet inslaat. Het is een typisch voorbeeld van modern levensgevoel’. Aldus een aantal moderne Franse toneelschrijvers ter aanbeveling van Naïves Hirondelles van Roland Dubillard. Geen verhaal dus, geen intrige of handeling, nauwelijks karakters, alleen een situatie. Geen mogelijkheid tot werkelijk menselijk contact, geen inhoud dus. Toneel zonder | |
[pagina 66]
| |
de pijlers waarop het altijd heeft gesteund. De mensen in dit stuk zijn als zwaluwen die zonder doel rondvliegen. Het speelt in een winkel, tevens woning, van twee vrijgezellen in Parijs. Hun handel mag geen naam hebben. Zij voeren van alles uit en doen niets, leven op hun fantasie van de twaalf ambachten, die door hen echter niet als dertien ongelukken worden gevoeld. Zij maken grote plannen en leven ondertussen op kosten van een tante van een hunner, die goed verdient in een hoedenzaak. Min of meer toevallig komt een meisje binnengevlogen, dat zich aardig aanpast. Door de gesprekken ontstaan aardige situaties, die aan Harold Pinter herinneren. Maar het loopt allemaal nergens op uit. Na het tweede bedrijf verdwijnen het meisje en een van de vrijgezellen. De andere praat door met zijn tante. En dan is het stuk uit. De conversatie, lege plannen en vergeefse voornemens zijn geregistreerd. Grappig om te zien en te horen. Toneel? Dit lijkt nauwelijks aanwezig. Het korte stuk is juist niet te lang. Overtuigen doet het niet. De opvoering van Wij zullen wel zien was sfeervol geregisseerd en de rollen waren goed bezet. Ton Lensink was briljant als Fernand. Het publiek heeft veel gelachen. De viaducten van Seine en Oise is een drama naar aanleiding van een krantenbericht over een geheimzinnige moord. Justitie en daders waren niet in staat een verklaring te geven voor het misdrijf. De schrijfster is het ook niet. De raadselachtige moord blijft dus raadselachtig. De breed uitgewerkte en langzaam voortkruipende tekst schonk ondanks de verdienstelijke pogingen van de spelers weinig voldoening. Na de pauze volgde Met vuur spelen, een compacte eenacter van de rasechte toneelschrijver Strindberg, die in de overigens goed gespeelde voorstelling wel wat tekort scheen te komen. Harold Pinter is op het ogenblik - dit moet men er altijd bij zeggen, want wij leven tegenwoordig snel - een der voornaamste vertegenwoordigers van het moderne Engelse toneel. Men moet hem dus spelen, maar het genre verveelt spoedig. Zijn beste werk, De Huisbewaarder, hebben wij hier het eerst gezien. Alledaagse omstandigheden, gewone mensen, gesprekken zonder zin. In dit laatste is hij een meester. Hij roept een sfeer op van onzekerheid, mysterie, dreiging. Contact is echter niet mogelijk, wat de dood voor het toneel betekent. De taak daarvan schijnt ook nauwelijks het opgeven van steeds ingewikkelder raadsels. Het vertrouwen in het leven is verloren, de twijfel triomfeert, werkelijk liefhebben is onmogelijk, totale ontluistering en zelfvernietiging is het resultaat. Dit alles is als geheel niet alleen onbevredigend, maar het doet ook onecht aan, is zelfs op sommige punten beslist vals. In De Collectie is de vraag of een jonge modeontwerper, die met een oudere ‘vriend’ samenwoont, een relatie gehad heeft met de vrouw van een collega. In het zeer verbrokkelde stuk gaat de werkelijk of schijnbaar bedrogen echtgenoot tenonder. Een beetje pijn brengt een man en vrouw, die langs elkaar heen leven en in lange monologen hun hart uitstorten bij een miserabele figuur, een lucifersverkoper, die geen woord zegt. De regie schiep het juiste klimaat, soms werd spanning gewekt en in beide stukken leverde Guus Hermus een bewonderenswaardige prestatie. Met Willis Hall maakte Keith Waterhouse naar zijn roman Billy Liar een speelbaar stuk over een matig interessant en zielig geval, dat echter met humor gegeven is. Paul Rodenko vertaalde het stuk en bracht het over naar een Nederlandse provinciestad. Billy heet nu Wim en is een leugenaar, maar niet van formaat. Vader speelt op, moeder bereddert, oma is lastig en later ziek, Wim maakt praatjes, is een onhandelbare fantast, maar kan deze fantasie niet aan. | |
[pagina 67]
| |
Hij werkt met drie ‘verloofden’, een dom, een gehaaid en een begrijpend meisje. Met haar wil hij het benauwende milieu ontvluchten, maar komt met hangende pootjes weer naar huis terug. Dit geeft met de dood van de grootmoeder een navrante wending aan het onderhoudende en grappige stuk, dat overigens beslist geen meesterwerk is. Henk van Ulsen was in de titelrol bijzonder op dreef. Het stuk met de lange titel, Oh Pa, arme Pa, etc. bleek schriele malligheid over een ma met complexen, waarin, dikwijls nogal machteloos, gek werd gedaan. De Haagse Comedie deed deze gekke sprong sierlijk, dat wil zeggen, dat de opvoering zeer goed was, wat hier echter niet genoeg bleek, omdat het stuk niet te redden was.
Het moderne Duitse toneel was ruim maar weinig succesvol vertegenwoordigd. De boze koks bleek een onrijp en verward geval, een soort symbolische satire, waar men verbaasd en raar tegenop bleef kijken. Dit is niet lang vol te houden en na drie voorstellingen was het werk dan ook van het repertoire verdwenen. Sympathieker, ook om de duidelijk goede bedoeling, doet het afschrikwekkend toekomstbeeld aan, dat Heinrich Böll in Een slok aarde tekent. Het boeiende thema wordt echter uitgewerkt op een gewild vreemde en geforceerde manier, die soms zelfs lachwekkend aandoet. De eigen gemaakte taal irriteert spoedig, het stuk verdrinkt in bijzaken en is te veel betogend en te weinig overtuigend. Böll zegt positief ja op de waarden van ons menselijk bestaan, die door atoombewapening in gevaar worden gebracht, en dit is in de moderne kunst zeldzaam genoeg om hoog te worden gewaardeerd, maar hij doet het Duits-nadrukkelijk en in een krampachtige symboliek. Het stuk werd met grote toewijding en veel talent gespeeld. De Physici van Dürrenmatt zijn moderne atoomgeleerden of hun bijna onmisbaar gevolg: spionnen van Oost en West. Zij werken echter niet in een laboratorium, maar zitten in een gekkenhuis. De hoofdfiguur is namelijk tot de conclusie gekomen, dat dit de enige veilige plaats is voor een kernfysicus, die begrijpt dat zijn wetenschappelijk onderzoek eventueel de ondergang van de mensheid tot gevolg kan hebben. De nogal povere komedie bevat een aantal weinig verrassende thriller-elementen, een beetje Grand Guignol, wat lang niet altijd geestige zwarte humor, overbodige scènes, enige amusante dingen, niet weinig open deuren, die worden ingetrapt, lugubere opmerkingen over waarheden, die aan iedere bittertafel uitvoerig worden behandeld, dramatisch gegoochel, dat de indruk maakt van steriele kunstmatigheid en blijkbaar door de schrijver belangrijker gevonden wordt dan de problemen die zijn stuk nu eenmaal noodzakelijkerwijze oproept. Het is met gevoel voor toneel geschreven, maar mensen ontbreken. De zeer verzorgde voorstelling bracht het werk volop als komedie. Niemand van ons komt uit Oost-Duitsland. Het stelt wederom de Duitse schuldvraag ter discussie, met name het vraagstuk van de afzijdigheid in een totalitaire staat. De schrijver richt zich tegen degenen, die zich trachten te onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor daden, die om hen heen, soms indirect met hun hulp, worden gepleegd, de afzijdigen, die niet ‘schuldeloos’ zijn. De bedoelingen van de schrijver zijn eerlijk, het is sympathiek en hoopvol, dat deze vraagstukken telkens ter sprake komen, maar bij Lenz krijgen wij meer ideeën dan toneel. Hij geeft vage bespiegelingen van weinig geloofwaardige figuren in geforceerde situaties. Dit goed bedoelde maar onbevredigende stuk | |
[pagina 68]
| |
werd met zulk een toewijding geregisseerd en gespeeld, dat de vage tekst soms meer leek te zeggen te hebben dan in werkelijkheid het geval is.
Eeuwen lang is de ‘Vodderije’ Trijntje Cornelis van de deftige aristocraat Constantijn Huygens het ‘camerspel onder de vrienden’ gebleven, zoals door de schrijver was bedoeld. De laatste jaren is deze klucht, ongegeneerd in taal en situatie, maar zeer speelbaar met een aantal levendig getekende figuren, met succes opgevoerd. De reprise door Ensemble van de avonturen van de Zaanse vissersvrouw, die te Antwerpen in een verdachte buurt terecht komt, bracht wel enige aardige momenten, maar niet het echte plezier, dat volgens de regisseur Max Croiset het stuk bevat en ook de spelers er in vonden. De keuze van Uitkomst van Heijermans voor de Nederlandse Toneelmanifestatie wekte weinig geestdrift. Des te aangenamer was het verrassend en verdiend succes, dat de opvoeringen verwierven. De sociale tendensen van het werk spreken nauwelijks meer aan, menselijke noden, vreugden en verlangens bleken echter hetzelfde gebleven. Het was nu werkelijk een droomspel geworden, waarin de verbeelding de hoofdrol speelde in de koortsdroom van de Amsterdamse straatjongen, die sterren gaat plukken op de rug van een zwaan uit het Vondelpark. Knappe en suggestieve techniek, levendige en wel afgewogen regie, uitstekende bezetting in de belangrijkste rollen hebben dit succes bewerkt, maar vooral het groot talent voor toneel van de schrijver. Dit ontbreekt zowel Hugo Claus als Bert Schierbeek, hoe zeer ook de Nederlandse Comedie onder Ton Lutz en Studio met Kees van Iersel op hun werken hebben gezwoegd. Komen in het eerste deel van De dans van de reiger wel niet veel, maar toch een paar aardige momenten voor, het tweede deel is enkel een droevige vertoning, het geheel een naar en triest geval. Men kan deze ‘nare comedie’ alleen voor kennisgeving aannemen en dan zonder dankbetuiging. Bij Een groot dood dier is de verstandigste reactie: verdwijnen onder de pauze. Tenslotte mag met voldoening vermeld worden de Couperus-herdenking, gegeven door de Haagse Comedie in een spectacle coupé van 19 soms zeer korte fragmenten uit het gevarieerde werk van deze schrijver, waarvan 10 juni jl. de honderdste geboortedag werd herdacht. Gijsbert Tersteeg gaf voortreffelijk een volledig geloofwaardige en boeiende karakteristiek van Couperus zelf. |
|