| |
| |
| |
Het kernstopverdrag
Moskou 5 augustus 1963
Paul Ruys S.J.
HET eerste kernwapen dat in een oorlog gebruikt werd, de uranium 235-bom (the thin boy), die op 6 augustus 1945 boven Hiroshima ontplofte, was een onbeproefd tuig, dat de wereld nog voor het einde van de oorlog hals over kop in een nieuwe wapenwedloop wierp. Nu, achttien jaar later, nu er vier grote mogendheden zijn die over kernwapens beschikken en er 500 kernontploffingen hebben plaatsgehad, wordt er een eerste, bescheiden stap gezet om dit ongehoorde vernielingsvermogen onder de controle te brengen van de menselijke redelijkheid en het geweten. Het kernstopverdrag van 5 augustus 1963 is geen akt van ontwapening, maar van bewapeningsbeheersing. De mens neemt weer de heerschappij in handen over iets wat hij als een domme, onbeheersbare kracht was gaan beschouwen. Het is in dat perspectief dat de voorgeschiedenis, de inhoud en de draagwijdte van dit verdrag moeten worden onderzocht.
| |
Voorgeschiedenis
Een ware ontwapeningspolitiek streeft ernaar, de bewapening der Staten zo te verminderen, te beperken en te reglementeren, dat het volume van het geweld dat in een oorlog kan gebruikt worden, zo drastisch wordt ingeperkt, dat een oorlog zoniet onmogelijk, dan toch zinloos wordt. Staten en volkeren kunnen dan vrede en veiligheid vinden in een wapenvrije wereld. Al wordt zulk een politiek door alle mogendheden openlijk beleden, nooit werd zij met enige vastberadenheid of logica uitgebouwd. De wereld waarin wij leven, is niet zulk een wapenvrije droomwereld. Ze is integendeel oververzadigd van wapens, wij leven in een vrede van wederzijdse afschrikking. Het vernielingsvermogen dat op dit ogenblik door de Verenigde Staten onder de vorm van kernladingen is opgestapeld, bedraagt ongeveer 70.000 megaton, d.i. een explosievermogen van 70 miljard ton TNT. Daarvan kunnen de V.S. met vliegtuigen en raketten nagenoeg 20.000 megaton ineens vervoeren. Als men weet dat 28 megaton volstaan om de 370 vitale agglomeraties (140 miljoen inwoners) van het Chinese en het Sowjet-blok te vernietigen, is de Amerikaanse kernvoorraad 700 maal te groot. Verliest Amerika, b.v. door een verrassingsaanval, 30% van zijn potentieel, dan blijft de voorraad nog 500 maal te groot. Zelfs als wij aannemen dat deze cijfers, door de Franse generaal Gallois aan de Amerikaanse publicist Seymour Melman ontleend, schromelijk overdreven zijn, en ons houden aan een voorzichtiger raming van 30 à 40.000 megaton, dan blijft het nog waar dat Amerika over een kernarsenaal beschikt dat het in staat stelt zijn eventuele vijand in een oorlog te vernietigen en nog eens te vernietigen (Kill and Overkill, naar de titel van het jongste boek van Ralph Lapp). Volgens westerse schattingen beschikken de Sowjets over een potentieel dat 40% van het Amerikaanse en Engelse samen bedraagt. Gezien de concentratie van de bevolking in
| |
| |
de Westerse landen volstaat dit vermogen om het maatschappelijk weefsel van het ‘kapitalistische’ werelddeel aan flarden te rijten.
De eerste verschijnselen van deze nucleaire oververzadiging doen zich voor in 1954. Op het ogenblik dat zowel in Rusland als in Amerika de produktie van splijtstoffen de omvang en het ritme van een groot-industrie aanneemt en dat met de ontdekking van de waterstombom het ontploffingsvermogen van de kernwapens duizendmaal groter wordt tegen een verminderde behoefte aan splijtstof, beginnen de bewapeningsdeskundigen te wanhopen aan de mogelijkheid ooit nog een zinvolle ontwapeningspolitiek te kunnen voeren. Gezien de verspreiding van de splijtstoffen zowel in Rusland als in Amerika zijn de mogelijkheid en de premie voor heling zo groot geworden, dat de eisen van de nationale veiligheid niet meer toelaten een politiek van volledige nucleaire ontwapening in overweging te nemen. Anderzijds komen beide partijen tot het besef dat een onbeperkte wedloop naar kernwapens tot een fatale botsing kan leiden die een collectieve zelfmoord zou betekenen. Als ontwapening niet meer mogelijk is, is het dan niet mogelijk tot een verstandhouding te komen inzake een beheersing van de bewapening, arms control?
Zoals Raymond Aron ze omschrijft, streeft deze arms control naar een landsverdediging die iedere Staat en allen samen een maximum aan veiligheid verzekert tegenover iedere aggressie. Bewapening en ontwapening gaan in zulk een politiek hand in hand; het doel is, de beheersing van de vernielingsmiddelen. Een merkwaardig voorbeeld van deze denkwijze vindt men in de uitnodiging welke de Amerikaanse Secretaris van Defensie, McNamara, in juni 1962 en in januari 1963 tot de Russen richtte, om hun lanceerbasissen voor lange-afstandsraketten onkwetsbaar te maken, zoals de Amerikanen op dat ogenblik begonnen te doen. Indien beide rivalen over een onkwetsbaar arsenaal van vergeldingswapens beschikten, zouden zij beiden aan de verleiding kunnen weerstaan, eerst toe te slaan met wapens die alleen nuttig zijn in een verrassings- of preventieve aanval. Kennedy's ergernis over de Russische raketten op Cuba en daarna zijn beslissing, de kwetsbare Amerikaanse raketbasissen in Turkije, Italië en Engeland te ontmantelen, beantwoordden aan een gelijksoortige gedachtengang. In hetzelfde perspectief moet ook het verdrag van de gedeeltelijke kernstop worden gezien.
Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voor het akkoord van Moskou bereikt werd. Wat eraan voorafging, dient gezien te worden in het raam van de machtswedijver tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie. De talloze voorstellen en langdurige onderhandelingen beoogden niet alleen, de wapenwedloop af te remmen, maar ook de politieke en militaire positie van de tegenstrever te verzwakken. Toch bestonden de beste kansen voor een overeenkomst inzake wapenbeheersing juist op het gebied van de kernstop. Op zichzelf was het immers mogelijk, een zelfstandige kernstop aan te nemen, die noch aan voorafgaande noch aan gelijktijdige voorwaarden was gebonden en die de machtsverhouding van de twee rivalen niet stoorde. Voor eenmaal hadden beide partijen een punt gevonden voor ernstige onderhandelingen over een wapencontrole. Zowel binnen als buiten de Verenigde Naties was de publieke opinie gevoelig geworden voor de gevaren van radioactieve neerslag ten gevolge van kernproeven. Nu de grote nucleaire mogendheden zich eenmaal in het raderwerk van besprekingen en onderhandelingen hadden laten vangen, konden ze
| |
| |
niet anders dan tot een overeenkomst komen. Voor een goed deel was dit toe te schrijven aan de druk van de publieke opinie.
De idee van een kernstop als eerste zelfstandige maatregel van wapenbeheersing werd voor het eerst naar voren gebracht door Nehru. Na de intensieve proefnemingen met waterstofbommen die de Amerikanen in maart 1954 in het gebied van de Marshall Eilanden hadden ondernomen, werden de gevaren van de radioactieve neerslag al te tastbaar: er waren slachtoffers gemaakt onder de bemanning van de Japanse vissersboot, de Lucky Dragon, en bewoners van de archipel hadden er maandenlang letsels van ondervonden. Geërgerd en beangstigd door deze proeven en hun gevolgen, formuleerde Nehru op 2 april 1954 voor het Indiase Parlement een voorstel, dat hij enkele dagen later aan de UNO-Ontwapeningscommissie liet overmaken: ‘Ook als schikkingen betreffende een onderbreking van de aanmaak en bevoorrading in kernstoffen en wapens moeten wachten op een grondiger verstandhouding tussen de kernmogendheden, laat ze ten minste al streven naar wat men zou kunnen noemen een “stopakkoord” betreffende de feitelijke ontploffingen’. De Sowjet-Unie was de eerste om zich bij dit voorstel aan te sluiten: in ernst, uit propaganda-motieven, of omdat zij wist dat het voorstel door de Amerikanen toch niet zou aanvaard worden, is niet met zekerheid uit te maken. Op 10 mei 1955 diende de Sowjet-afgevaardigde in de schoot van de Subcommissie voor Ontwapening ‘als een van de eerste maatregelen voor beperking van bewapening en verbod van atoomwapens’ het voorstel in, houdende dat ‘de Staten die in het bezit zijn van atoom- en waterstofbommen de verbintenis aangaan de proefnemingen met dergelijke wapens te staken’. Toen bleek dat de Amerikaanse regering er weigerig tegenover stond, kwamen de Russen, na meer dan acht jaar in het defensief te zijn gedrongen door hun verwerping van het Baruch-plan voor internationaal toezicht op het atoombedrijf, met dit voorstel opnieuw in een voordelige offensieve positie. Duidelijk omschreven en
concreet, was de idee een grote stap vooruit op de weg van de wapencontrole en ze genoot de goedkeuring van de volkeren die ernstig bezorgd waren voor de gevaren van de radioactieve neerslag. Getroffen door de snedigheid van de Russische propaganda en door de oprecht beangstigde druk van de wereldopinie konden de Westerse mogendheden hun botte weigering niet lang volhouden. Zij zouden een verbintenis aangaan op voorwaarde dat.... Er ontstond een spel van voorwaarden en tegenvoorwaarden, door beide partijen gesteld, de ene ter zake en de andere met bijbedoelingen, dat het sluiten van een kernstopakkoord voor zes jaar onmogelijk ging maken.
In de Londense besprekingen, van maart tot september 1957, stellen de Westersen dat het stopzetten van de kernproeven gepaard moet gaan met andere ontwapeningsmaatregelen. De aanmaak van splijtstoffen moet in de toekomst onttrokken worden aan de bestemming van wapenproduktie en onder internationaal toezicht worden geplaatst en er moeten doelmatige maatregelen getroffen worden om de bestaande voorraad aan kernwapens te verminderen; het vrijgekomen splijtmateriaal moet onder internationale controle en boekhouding beschikbaar gesteld worden voor vreedzaam gebruik; ook de naleving van het testverbod moet onder internationaal toezicht worden geplaatst. Van dit voorstel konden de Westersen niet ernstig geloven dat het aanvaardbaar was voor de Sowjets. Zij hadden er immers de substantie van het Baruch-plan opnieuw
| |
| |
binnengesmokkeld, zij wisten dat de Sowjets nooit bereid zouden zijn, hun kernbedrijf voor Westerse ogen open te leggen: - spionage, zeiden zij. - De houding van het Westen kan worden verklaard - daarom niet goedgekeurd - door een samenloop van omstandigheden waaronder gerekend moeten worden: de scheuring in het Westers front veroorzaakt door de Suez-crisis, die nog niet helemaal geheeld was; de herziening van de strategische rol van de N.A.T.O., die een uitrusting met taktische atoomwapens voorzag welke nog in het teststadium verkeerden; de onenigheid in Amerikaanse regeringskringen omtrent de wenselijkheid van de kernstop; de Franse ambitie - lang voor de Gaulle's force de frappe! - om ook een kernmogendheid te worden.
Toch was het antwoord van de Sowjets verre van geheel negatief. Op 14 juni 1957 lieten zij weten dat zij bereid waren het principe van een controle op de naleving van een kernstopakkoord te aanvaarden. De Westersen waren nu overtuigd dat het de Russen ernst was en dat het er nu op aan kwam de zaak aan een grondige onderhandeling te onderwerpen. Stilzwijgend lieten de Amerikanen hun eisen varen omtrent de ombuiging van splijtstoffen van militair naar vreedzaam gebruik en de daarmee gepaard gaande controle. In juli en augustus 1958 kwamen in Genève geleerden en experts bijeen om de mogelijkheid te onderzoeken ‘om de overtredingen van een eventueel akkoord omtrent de schorsing van kernproefnemingen te ontdekken’. Zij kwamen eenparig tot de conclusie dat zulk een controle mogelijk was. Toen de technische moeilijkheden aldus van de baan schenen te zijn, bleef de kernmogendheden nog slechts over, te onderzoeken of zij ook politiek bereid waren de eerste stap te zetten op de weg van de wapenbeheersing. Zij belegden een conferentie over het stopzetten van kernproeven, die begon op 31 oktober 1958. Het werd een lange weg, die alle partners zwaar op de proef stelde. De vraag is, waarvoor zij het meest bewondering verdienen: voor hun geduld of hun vindingrijkheid?
Zoals te verwachten viel, rezen de grootste moeilijkheden rond het probleem van het toezicht op de naleving van een eventueel akkoord. De moeilijkheden waren drieërlei: 1. de samenstelling van en de stemmingsprocedure in het controle-orgaan; 2. de bemanning van de controleposten; 3. het aantal van de jaarlijks toegelaten inspecties ter plaatse. Deze moeilijkheden kwamen tenslotte neer op de ene grote vraag: zal de Sowjet-Unie een echte inspectie door een internationaal organisme op haar grondgebied toelaten? Het technisch probleem zelf concentreerde zich op de ondergrondse proeven met geringe explosies die moeilijk te onderscheiden zijn van aardschokken.
Amerikaanse experts waren tot de bevinding gekomen dat de ontploffing van kernladingen met gering vermogen niet zo gemakkelijk kon worden ontdekt als de technici van de eerste conferentie van Genève hadden beweerd. Steunde dit bezwaar op bewezen feiten of was het een manoeuvre van het laatste uur door diegenen die beslist tegen een kernbestand gekant waren? Feit is, dat de Eisenhower-regering de bezwaren als een nieuw gegeven beschouwde dat nodig ter tafel moest worden gebracht. De Amerikaanse onderhandelaars klampten zich nu nog hardnekkiger vast aan hun eis van talrijke inspecties ter plaatse waarvan de Russen zo afkerig waren. Om een volledige impasse te vermijden, stelde Eisenhower op 11 februari 1960 voor: ofwel een akkoord dat alle kernproeven verbood, zowel boven- als ondergrondse, samen met een doelmatige controle, ofwel een akkoord dat alleen de bovengrondse proeven stopzette, zonder toezicht. Chroesjtsjef wilde dit tweede voorstel wel
| |
| |
aanvaarden, op voorwaarde dat de kernmogendheden zich eenzijdig zouden verbinden geen ondergrondse proeven meer te ondernemen.
De stellingen van de partijen waren nu zo dicht tot elkaar genaderd, er was nu zo gesnoeid in alle voorafgaande of gelijktijdige voorwaarden, dat een overeenkomst redelijkerwijze in het verschiet lag. Er werd zelfs een topconferentie belegd, maar een ‘buitengebeuren’ bracht plotseling alles weer in het gedrang.
Het klimaat was enkele maanden gunstig geweest. De Sowjets hadden de eenzijdige beslissing genomen, alle kernproeven te staken zolang de andere partij hetzelfde wilde doen. De Amerikanen gingen daarop in, voor zolang er ‘zinvolle’ onderhandelingen konden worden gevoerd. Aldus onthielden de Grote Drie zich van alle proeven in de luchtruimte voor een periode van 33 maanden met ingang van eind oktober 1958. Maar toen kwam het noodlottige ‘buitengebeuren’: de Russen haalden het U-2 vliegtuig neer. De topconferentie van Parijs werd een mislukking, de onderhandelingen van Genève werden geschorst en op 1 september 1961 brak een nieuwe periode aan van intensieve proeven op initiatief van de Sowjets. Het luid protest dat in heel de wereld opging, dwong de grote mogendheden spoedig een uitweg te zoeken uit het slop. Einde 1961 werden de besprekingen hervat in de schoot van de Achttiennatiën-conferentie te Genève. Op 27 augustus 1962 dienden de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk daar de tekst in van een ontwerp-verdrag, houdende verbod van alle proefnemingen met kernwapens zowel in het luchtruim als onder de grond, samen met toezichtsbepalingen, en een alternatief ontwerp dat kernproefnemingen verbood in de atmosfeer, in de buiten-atmosferische ruimte en onder water, zonder toezichtsbepalingen. De tekst van dit laatste ontwerp-verdrag voor een gedeeltelijke kernstop lag blijkbaar ten grondslag aan de jongste onderhandelingen die tot de definitieve ondertekening van het verdrag van Moskou hebben geleid.
| |
Mogelijke bezwaren
De inhoud van dit verdrag voor een gedeeltelijke kernstop is op het eerste gezicht vrij eenvoudig: het is opgesteld in onvoorwaardelijke vorm, zijn toepassingsgebied schijnt duidelijk omschreven te zijn, en het schijnt te beantwoorden aan de doelstellingen die door de partijen beleden worden. Toch laten sommige bepalingen enkele vragen open.
Artikel I paragraaf 1 voorziet dat alle partijen de verbintenis aangaan, iedere proefneming met kernwapens of iedere andere kernontploffing (any other nuclear explosion) te verbieden op iedere plaats die binnen hun rechtsgebied valt: in de atmosfeer, boven de atmosfeer, inclusief de buiten-atmosferische ruimte, en onder water. Wat houdt de formule ‘iedere andere kernontploffing’ eigenlijk in? Als men teruggrijpt naar het Anglo-Amerikaanse voorontwerp van augustus 1962, dan betekent de formule, dat de partijen ook afzien van kernexplosies voor vredelievende doeleinden (b.v. om een havenkom te graven, een mijnput open te leggen, de bedding van een rivier te verleggen). Deze uitzondering, die voorzien was in artikel II van het voorontwerp, wordt door het verdrag van Moskou nu blijkbaar geweerd, waarschijnlijk omdat ze een element van toezicht stipuleerde. Maar als men refereert naar de uitspraken van de Sowjetleiders, dan kan de uitdrukking ‘iedere andere kernontploffing’ betekenen dat het gebruik van kernwapens verboden is in de oorlog. Immers,
| |
| |
indien men het er over eens is dat proeven met kernwapens gevaarlijk zijn voor het voortbestaan van de mensheid, moet men dan a fortiori niet aannemen dat een kernoorlog het bestaan van de mensheid in het gedrang brengt? Op de testban-conferentie van Genève, op 31 maart 1960, liet de Russische onderhandelaar Zorin aan zijn Westerse partners verstaan, dat de ondertekening van een kernstop-verdrag in de grond zou betekenen dat de verdragsluitende partijen de verplichting op zich namen te verzaken aan het gebruik van kernwapens. Tegen zulk een interpretatie is Kennedy opgekomen in zijn toespraak van 26 juli 1963: ‘Dit verdrag, verklaarde hij, betekent niet het einde van de bedreiging met atoomoorlog..., het beperkt niet het gebruik van deze wapens in tijd van oorlog’. Indien men aanneemt dat Kennedy's interpretatie steekhoudend is, dan moet men ook inzien dat de formule ruimte laat voor verdere Sowjet propaganda wanneer Moskou dit gewenst acht.
Een andere bepaling die verder onder de loep moet genomen worden, is paragraaf 2 van artikel I. De tekst ervan luidt, dat elk van de partijen de verbintenis aangaat zich te onthouden, iedere proefexplosie of iedere andere kernontploffing te veroorzaken, aan te moedigen of er op welke manier ook aan deel te nemen. Woordelijk genomen, ontzeggen de partijen zich hiermee het recht niet, aan andere landen, - b.v. de Verenigde Staten aan Frankrijk of de Sowjet-Unie aan China - informatie, onderdelen, grondstoffen of afgewerkte bommen over te maken. Het zou volstaan dat de leverende partij bij zulk een overdracht maatregelen treft opdat de ontvangende partij er niet door geholpen wordt om proeven te nemen met kernwapens of om andere kerntuigen tot ontploffing te brengen. Op zichzelf houdt het verdrag dus geen spreidingsverbod van kernwapens in. Maar men kan zich moeilijk indenken dat een regering die om redenen van nationale onafhankelijkheid of nationaal prestige een zelfstandig nucleair apparaat op wil bouwen, bereid wordt gevonden in het bezit te komen van kernwapens tegen voorwaarden die haar bewegingsvrijheid vooraf aan banden leggen. In deze context dient men de opmerking van de Franse minister van buitenlandse zaken, Couve de Murville, te begrijpen: ‘Dit verdrag is geen maatregel van ontwapening, maar drijft het onderscheid op de spits dat bestaat tussen de Staten die in het bezit zijn van kernwapens en degenen die het niet zijn’. Aldus kan deze clausule alleen begrepen worden als de uitdrukking van de wil van de Grote Drie om, voor zover het van hen zelf afhangt, andere landen de toegang tot hun exclusieve club te ontzeggen en ze aldus te dwingen binnen de bestaande bloksverhoudingen te blijven.
Naast deze bepalingen die de kern van het verdrag raken, wekken nog een drietal andere stipulaties zorg en aandacht: 1. de omschrijving van het rechtsgebied; 2. de procedure van toetreding; 3. de voorwaarden van opzegging.
Het verdrag stipuleert dat het testverbod moet nageleefd worden op iedere plaats die onder de jurisdictie valt van een der partijen, ook in de buiten-atmosferische ruimte en in volle zee (art. I. 1. a). Met deze formulering zullen vele rechtsgeleerden het niet eens zijn. Het is immers een oude verworvenheid van het volkenrecht dat de hoge zee niet vatbaar is voor de uitoefening van soevereiniteitsrechten. Velen beschouwden het reeds als een overtreding van dit beginsel, dat de mogendheden eenzijdig spergebieden afkondigden voor het houden van proeven met kernwapens en met lange-afstandsraketten. Is het dan wel wijs, aan dit principe te tornen in een internationale overeenkomst?
Bedenkelijker nog is de rechtstoestand van de buiten-atmosferische ruimte.
| |
| |
Hier kan een rechtssituatie geschapen worden waarop later vorderingen worden opgebouwd. De ongelukkige bewoording van de verdragstekst zou het, met een beetje legalistische spitsvondigheid, mogelijk maken een argument te construeren waaruit zou blijken dat de verdragsluitende partijen het eens zijn over de mogelijkheid van soevereine toeëigening van de interplanetaire ruimte. Zulk een vordering zou in strijd zijn met het besluit van de U.N.O. Algemene Vergadering, aanvaard op 20 december 1961, waarin aan de Staten wordt aanbevolen het beginsel te bevestigen dat ‘de buiten-atmosferische ruimte en de hemellichamen vrij mogen worden verkend en geëxploiteerd door alle Staten overeenkomstig het internationaal recht en dat zij niet vatbaar zijn voor nationale toeëigening’. Op dit gebied zal de verdere ruimteverkenning wellicht een praktijk doen ontstaan die van nabij gevolgd dient te worden.
Met dit verdrag wijkt men bovendien af van de praktijk die wil dat een stuk alleen wordt ondertekend door de Staten die aan de onderhandelingen deel hebben genomen. Het verdrag van Moskou kan ondertekend worden door Staten die aan het totstandkomen van de verdragsbepalingen part noch deel hebben gehad. Verder voorziet de traditionele praktijk dat de toetredingsoorkonden neergelegd worden bij de kanselarij van het land waar het verdrag ondertekend wordt. In dit geval zou het Moskou moeten zijn. Maar het kernstopverdrag laat toe dat de ondertekenings- of toetredingsprocedure uitgevoerd wordt hetzij te Moskou, hetzij te Washington, hetzij te Londen, hetzij in de drie hoofdsteden tegelijk. Door het verdrag te ondertekenen in de drie hoofdsteden, vermijden vele Staten iedere vorm van discriminatie en, wat nog belangrijker is, bevestigen zij de uniciteit en de universaliteit van de volkenrechtgemeenschap. Sommige staatkundige entiteiten - zoals de Duitse Democratische Republiek die niet door het Westen erkend is - kunnen alleen in Moskou gaan tekenen of toetreden. In het feit dat de Bondsrepubliek het verdrag in Moskou getekend heeft naast de D.D.R., vinden de Russen en de Oost-Duitsers, ondanks de nadrukkelijke protestverklaringen van het Westen, een vorderingsgrond voor de erkenning van het staatkundig karakter van het bewind van Pankow. Principieel gezien, is het nog bedenkelijker indien het aantal handtekeningen niet identiek is in de drie hoofdsteden. Indien dit het resultaat is van de bepalingen van het verdrag, dan hebben de auteurs de mogelijkheid geschapen om, op een juridisch tastbare wijze, aan te tonen dat er geen universele volkenrechtsgemeenschap bestaat. Dit kan wel de spijtige feitelijke toestand zijn, maar het Westen zou zich moeten onthouden schikkingen te aanvaarden die deze scheiding nog benadrukken en er een officieel karakter aan geven.
Tenslotte laat het verdrag de eenzijdige opzegging toe op gronden waarover iedere partij discretionair oordeelt. Deze beschikking ondermijnt het wezen zelf van het verdragsrecht. Dit recht houdt voor dat aan de werking van iedere overeenkomst die door de gemeenschappelijke wilsuiting van de partijen tot stand is gekomen, alleen door een nieuwe wilsovereenkomst een eind kan worden gemaakt. Het eenzijdige opzeggingsrecht holt de draagwijdte van het verdrag zo uit en ontzenuwt dermate zijn verplichtend karakter, dat men zich kan afvragen welk onderscheid er in wezen bestaat tussen zulk een verdrag en een eenzijdige belofte geen proefnemingen meer te ondernemen. Zelfs in de enige echte ontwapeningsakte die in de annalen van de geschiedenis opgetekend staat, de Verdragen van Washington van 1921 en 1922, houdende beperking van de oorlogsvloot der Mogendheden, was men van het beginsel niet afgewe- | |
| |
ken. Eenzijdig opzeggen was uitgesloten; als een partij meende dat het machtsevenwicht verbroken was, mocht zij het initiatief nemen om de verdragspartners weer samen te roepen en in gemeenschappelijk overleg het verdrag te wijzigen.
Alleen als de Verdragspartners van Moskou gevolg geven aan hun intentieverklaring, deze overeenkomst te beschouwen als een eerste stap op de weg naar een algemene ontwapening, waarin eerst en vooral een doeltreffende wapenbeheersing wordt uitgewerkt, kan men de gebeurtenissen van Moskou als een kentering in de verhoudingen tussen Oost en West beschouwen.
Ondertussen kan men deze bescheiden maatregel wel toejuichen. De ondertekening van dit akkoord heeft onbetwistbaar een ontspanning gebracht in de betrekkingen tussen Oost en West. Het heeft het gevaar voor radioactieve besmetting verminderd. Voor de eerste maal werd een stap gezet op weg naar een redelijke menselijke controle over de kernwapenen, en dit niet alleen op het eenzijdig initiatief van één regering, maar dank zij de samenwerking tussen de rivaliserende blokken. Er zijn aan dit verdrag geen uitdrukkelijke politieke voorwaarden verbonden die een van de partijen kan bevoordelen. De wapenbeheersing werd als een zelfstandig goed beschouwd en aanvaard. Steunend op dit verdrag kunnen beide machtsgroepen nu het hoofd bieden aan invloeden binnen hun grenzen die aansturen op een onbeperkte wapenwedloop. Voor het Westen bestaat het gevaar dat dit verdrag als een splijtzwam werkt, omdat het de heerschappij van de groten onderstreept tegenover de rechtmatige rechten op medezeggenschap van de kleineren. Om dit gevaar te bezweren zou, in de schoot van de N.A.T.O., de politieke gelijkwaardigheid van Europa en van Engeland en Amerika beter tot uitdrukking moeten worden gebracht. De eensgezindheid van het Westen is de voorwaarde voor zinvolle afspraken met de Sowjet-wereld. Als het Westen één blijft in vrijheid, kan het veiliger de weg naar een ingrijpende wapenbeheersing bewandelen, die ook voor de volkeren die onder de Sowjet heerschappij leven, weldadig zal zijn.
Dit alles neemt niet weg dat het stopzetten van proefnemingen met kernwapens ook niet alles is. De bom die boven Hiroshima ontplofte, was een tuig dat niet uitgetest was.
|
|