terugblik op de geschiedenis van de jongste taalwetgeving leert echter dat, wat ook haar voor en tegen moge zijn, het verloop ervan zelf de kloof tussen de twee groepen heeft verbreed. Het gaat namelijk over veel meer dan over taalregelingen.
Het Vlaamse verzet tegen de aanhechting van de zes randgemeenten was niet ingegeven door de bekommering, welke taal voortaan op het gemeentehuis van Sint-Genesius-Rode zou gesproken worden, maar door het beeld, het symbool, of als men wil de mythe welke de Vlaamse gemeenschap zich van haar territoriale integriteit heeft gevormd - zoals trouwens alle collectiviteiten uit de geografie een symbool halen van hun bestaanswil. De actie voor de zetelaanpassing is niet gericht op het verkrijgen van een dozijn parlementsleden meer (de parlementairen worden meestal als de zwakste schakel in de keten beschouwd), maar nogmaals op het symbool van de rechtmatige plaats in een unitaire structuur. Van de andere kant is de Waalse actie voor het behoud van de Voerstreek bij Luik evenmin ingegeven door de zorg om zes onbeduidende dorpen: ook hier spreekt het beeld van een grens, van een Vlaamse wig tussen Luik en Nederland. Daarbij komt de wil om een nederlaag ongedaan te maken en een traditioneel Waals (en Luiks) overwicht opnieuw te affirmeren.
Hetzelfde geldt voor de grondwettelijke beveiliging van Wallonië tegen een minorisatie. Deze is ofwel overbodig (iedere partij, iedere unitaire organisatie houdt bij al haar beslissingen nu reeds rekening met deze minorisatievrees) ofwel irreëel (geen grondwettekst kan een werkelijke machtsverschuiving tegenhouden).
De diverse bepalingen van de taalwet, en zelfs deze taalwet zelf zijn tenslotte bijkomstig. ‘Een succesrijk verzet (tegen de regeling voor de randgemeenten) zou vooral tot resultaat gehad hebben’, aldus de heer Hugo Schiltz, ‘aan de Franstaligen duidelijk te maken dat een eeuw van Vlaamse toegevendheid nu definitief voorbij was; de tweetaligheid van Brussel en de vernederlandsing van het bedrijfsleven zouden automatisch, met sociologische wetmatigheid, gevolgd zijn uit de erkenning van de Vlaamse beweging als machtsfactor in het openbaar leven’. Alleen deze erkenning kan een ommekeer brengen in de houding van de Franstaligen; komt die erkenning er niet, dan zullen zij deze taalwet van haar draagwijdte beroven, net als de vorige.
De kern van het Vlaams-Waalse probleem is gelegen in de toenemende psychologische spanning tussen de twee groepen; men kan dit een obsessie of een sentimentele kwestie noemen, als men er maar niet de realiteit van ontkent of onderschat. Men kan aan de twee groepen verschillende namen geven: volken (maar dit is nog steeds