zich even ver afweten van de ‘ouden van dagen’ als van de ‘angry young men’. De eerste van deze twee, Lawrence Durrell (1912) is bovendien weinig bekend en nog minder populair. Onwillekeurig stelt men hem zich voor als zetelend op Olympische hoogten, wat minachtend neerblikkend op al dat Engelse gedoe, en zich vermeiend in het verfijnd uitzonderlijke, in het exotische; het gevolg is dat hij schrijft voor een coterie van lezers die hem, menen wij, vaak lezen vanwege de ‘bon ton’ en die prikkelende mengeling van dromerige zwoelheid, elegantie en lichte decadentie die rustig voortkabbelen in zijn romans. De ander is Angus Wilson (1913), een schrijver met een klinkende reputatie; wij kunnen echter weinig bewondering hebben voor de stijl van Wilson met die merkwaardige tendens om een concreet woord vergezeld te doen gaan van een abstract adjectief, hetgeen zijn romans iets wazigs geven; wij hebben het idee dat zijn reputatie voornamelijk rust op zijn eerste en beste boek, Hemlock and after, met het bij het verschijnen wat shockerende onderwerp homosexualiteit als hoofdthema.
Komen we bij de jongenskostschool en de vertoornde jonge mannen: en we moeten er direct aan toevoegen dat het met de herrie en toorn achteraf best meegevallen is. Het wel hoogst merkwaardige is dat ons het opschrift van oorlogsmonumenten te binnen schiet: their name liveth on, hetgeen impliceert dat zij dood zijn! Maar de naam van deze nog betrekkelijk jonge schrijvers leeft voort, niet omdat zij schrijvers van één superbe boek zijn, maar omdat zij schrijvers zijn van een boek dat bij het verschijnen ver boven zijn literaire merites werd geprezen. Kingsley Amis (1926), John Wain (1925), John Braine (1928), Alan Sillitoe (1928), zijn doorgegaan met schrijven, ook met het schrijven van romans, maar men associeert hen met één boek, hun eerste boek gewoonlijk, en soms zelfs met de creatie van één karakter. Zulks wordt het beste geïllustreerd door Lucky Jim, de hoofdpersoon in het gelijknamige verhaal van Kingsley Amis, en Joe Lampton die de held is van Room at the Top van John Braine. De groep is allesbehalve een sterrebeeld; het zijn meteoren, een korte felle flits en een snel vallen en verdwijnen. Wat anders is het gesteld met Iris Murdoch, die rustiger is begonnen en geleidelijk aan meer inhoud aan haar romans heeft gegeven, waarbij zij de indruk wekt nog steeds op zoek te zijn, en probeert om in symboliek het diepere van het mensenbestaan bloot te leggen.
Er zijn nog vele andere namen die het menigmaal meer aan uitgevers dan aan critici te danken hebben dat zij niet alleen bekend zijn maar ook gelezen worden. Daar is bv. Morris West, met een reputatie die in geen verhouding staat tot zijn prestatie, zoals door zijn jongste boek Daughter of Silence afdoende werd bewezen. Daar is Patrick White, die onderschat wordt, ofschoon we hopen dat een hoofdartikel onlangs in The Times Literary Supplement verschenen hem meer in de belangstelling zal plaatsen: hij steekt hoofd en schouders uit boven de schrijvers van vandaag, maar hij valt strikt genomen buiten het bestek van dit essay, omdat hij, evenals West, Australiër is. Hetzelfde geldt van een opkomend romanschrijver als Gabriel Fielding; deze is Ier van geboorte.
Tot nu toe vertoonden zich slechts twee vrouwelijke auteurs op het podium, de een over de zeventig, de ander nog geen veertig. Het zou echter verwonderlijk zijn als dit de enige schrijfsters waren die zich in het gezelschap bevinden van Jane Austen, de Bronté Sisters, George Eliot (Mary Arm Evans), Ouida,