Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 978]
| |
ForumWest-Europese Concilie-indrukkenOngeveer 3.000 bisschoppen, waarnemers, raadgevers en vooraanstaande journalisten zijn na een aantal wrijvingen en met behoud van de nodige spanningen op elkaar ingespeeld en hebben geleidelijk de hoofdrichting van het Concilie ontdekt: bezinning op de Kerk als licht der volkeren. Men heeft eikaars verscheidenheid in de eenheid ervaren en is het over het centrale onderwerp eens geworden; en al werd er (buiten het schema over de liturgie) weinig bereikt, toch werd geen enkele deur naar vernieuwing afgegrendeld. Dit is de positieve hoofdindruk, nagelaten door de vele geschriften die vele bisschoppen, theologische raadgevers en journalisten onophoudelijk tot vorming en beïnvloeding der publieke opinie publicerenGa naar voetnoot1). In die zin is waar wat J. Guitton, de Franse academicus en filosoof, die als enige katholieke leek bij de zittingen aanwezig was, opmerkte tijdens zijn conferentie van 14 januari 1963 in de kerk van Saint-Germain-des-Prés te Parijs: ‘On peut dire que le Concile a déjà réussi’ (blz. 57). Onweerstaanbaar lopen immers alle krachtlijnen in één richting: de Kerk, eeuwig en tijdelijk, in de huidige wereld. De berichtgevers erkennen dat deze grondoriëntatie het zuiverst vertolkt werd in de tussenkomsten van kardinaal Suenens - door Mario von Galli voorgesteld als ‘die “ausgeglichenste” Persönlichkeit des ganzen Konzils’ (blz. 119). Deze toespitsing naar één centraal thema typeert de pastorale bekommernis die geheel het Concilie domineert. Doch ‘pastoraal’ is dubbelzinnig. Een - overigens nog steeds krachtige - minderheid van Concilievaders vat deze pastorale taak vooral op als een veilig stellen van de zuivere leer, schrijft een tikje geërgerd Mgr Lorenz Jaeger, aartsbisschop van PaderbornGa naar voetnoot2); de andere hoofdgroep meent echter dat de leer voldoende duidelijk is en in haar orthodoxie niet bijzonder bedreigd wordt, doch dat er iets hapert aan de verkondiging. Waar pastoraal voor de enen muren betekent, beduidt zij voor de anderen open vensters en deuren. De berichtgevers tonen echter allen aan dat de ‘herders en vissers’ het halen op de ‘doctoren’, naar de vinnige karakterisering van The Tablet (8.12.1962). De Kerk weet zich duidelijk Kerk-in-situatie en wil als zodanig en niet als een abstracte grootheid (een ‘societas perfecta’) met de concrete mensheid nù in dialoog komen. De meeste publicisten oriënteren deze dialoog zeer sterk naar de oecumenische zijde, Käng en Häring eerder naar de protestantse geloofsgenoten toe, Wenger beslist naar het Oosten, vooral de Russen. De assumptionist A. Wenger, hoofdredacteur van La Croix (het Parijse blad dat de meest uitgebreide en zakelijke informatie over het Concilie verstrekte), bericht uitvoerig over de onderhandelingen Moskou - Rome. Ook voor de interpretatie van de encycliek Pacem in terris blijkt hij een uitstekende bron te zijn, die talrijke onuitgegeven of moeilijk te vinden documenten verzamelt. Het is nu wel duidelijk dat een der hoofdelementen van de conciliaire strategie - in tegenstelling met de meeste der vroegere concilies en zelfs in tegen- | |
[pagina 979]
| |
stelling met het hele na-constantijnse tijdperk - uitgesproken disengagement' betekent tegenover elke politieke immenging en stellingname. Men kan niet ontkennen dat dit feit alleen reeds het religieuze karakter van het Concilie voor de gehele wereldopinie releveert. Terwille van de dialoog met de protestanten trekt Küng, die daarbij de hoofdlijnen van zijn groter werk Strukturen der Kirche samenvat, de aandacht op het uitzonderlijk belangrijke schema over de verhouding tussen Schrift en TraditieGa naar voetnoot3). Hier ligt de toetssteen voor alle verder gesprek, en zulks niet enkel met de protestanten. Bij deze gelegenheid wijzen alle berichtgevers op de spanningen te Rome tussen Bijbelinstituut en Gregoriana enerzijds en anderzijds een groep professoren van de Lateraanse universiteit, gesteund door kardinaal Ruffini van Palermo, kardinaal Siri van Genua en een invloedrijke Curiegroep. Het tussenspel met de manifestatie bij de thesis-verdediging van P. Lohfink (in het Bijbelinstituut) worden bij von Galli en Wenger uitvoerig behandeld als symbool van de vaste wil tot verdediging van de vrijheid in de Kerk. Von Galli, die wel de fijnste en meest evenwichtige commentaren bij het hele conciliegebeuren biedt, wijst niet zonder reden op de blijvende en al te eenzijdige druk van de Italianen en de Curie: ‘Leugnen wir Tatsachen nicht. Wir sind noch nicht über der Brücke. Wir sind mitten darauf’ (blz. 60). Ook wordt herhaaldelijk gewezen op de tussenkomsten van kardinaal Silva Enriques van Santiago de Chile, een der krachtigste persoonlijkheden van dit Concilie; hij onderstreept dat het Romeinse centralisme de grootste hinderpaal vormt voor een aangepaste zielzorg. En al mag men niet alle Italianen onder één noemer brengen (kardinaal Montini, kardinaal Lercaro en de bescheiden bisschop van Livorno zijn beslist pastoraal ‘open’), toch is het Italiaanse centralisme nog niet definitief overwonnen. Hoezeer von Galli ook mag schrijven dat ‘die Kirche sich hier erlebte als horizontale Einheit der Bischöfe untereinander, neben der vertikalen Einheit, die jeden Bischof direkt mit dem Papst verbindet’ (blz. 29) - wat treffend geïllustreerd werd met foto's van verscheidene regionale bisschopsvergaderingen -, toch blijft de Curie krachtig. Dit kwam tot uiting bij de aanvang van het Concilie (27 oktober), toen de Paus de door de bisschoppen goedgekeurde commissielijsten aanvulde met nieuwe leden, zodat het oorspronkelijk aantal Italianen van 20 op 44 werd gebracht - wat een Duitse bisschop ‘wenigstens für unser subjektives Empfinden’ in het publiek als overdreven beoordeelde. Dit kwam opnieuw tot uiting na de eerste sessie, bij gelegenheid van de oprichting der commissie voor hervorming van het kerkelijk recht (30 maart 1963). R. Rouquette s.j., de bekende kroniekschrijver van Etudes, oordeelt hierover zeer streng: ‘Or, il n'est pas douteux que la composition actuelle de la commission de réforme du Code se présente comme une victoire anticipée de la Curie sur le Concile’Ga naar voetnoot4). Immers, van de 36 leden dezer commissie (allen kardinalen) zijn er 17 Italianen (14 der Curie) en 13 niet-Italianen (7 der Curie). Küng wijst hier op de reeds herhaaldelijk voorgestelde redmiddelen: vooreerst de oprichting van een permanente centrale commissie van residentiële bisschoppen, die, aangeduid door de verscheidenregionale bisschopsconferenties, periodiek - bv. tweemaal per jaar - te Rome zou samenkomen en, mét de Paus, de romeinse Congregaties zou overkoepelen en richting geven. Vervolgens wijst hij op een resolute internationalisering der Curie en op het inrichten van bestendige internationale commissies | |
[pagina 980]
| |
van experts, samengesteld uit bisschoppen en theologen. Met het oog op het centralistisch gevaar commenteert von Galli: ook de bisschoppen moeten geduld hebben en volhouden; zij mogen niet door allerhande toegevingen het Concilie willen verhaasten om vlug weer thuis te zijn en daardoor hun vrijheid verkopen, ‘nicht ihre Freiheit um das Linsenmus baldiger Wiederkehr’ (blz. 76). Belangrijk voor de binnenkerkelijke dialoog lijkt ook het contact tussen bisschoppen en theologen. De bescheiden arbeid der deskundigen achter de schermen (in conferentiezalen, salons of aan restauranttafeltjes) blijkt uiterst vruchtbaar te zijn: vele bisschoppen komen opnieuw in contact met de levende theologie van de Kerk en vele theologen ervaren nog dieper de nijpende vragen der zielzorg. Uit dit gesprek zal én het pastorale optreden in de hele Kerk aan theologische fundering winnen; en ook de theologietractaten zullen na het Concilie wel meer pastoraal gericht worden. In deze blijvende dialoog op lokaal plan ligt ongetwijfeld een der noodzakelijke voorwaarden voor de realisatie zelf van de conciliaire beslissingen. Een laatste hoofdindruk mag niet onvermeld blijven. In alle concilieverslagen wordt gewezen op de grote behoefte aan een authentieker beleven van de evangelische eenvoud en armoede in de Kerk en zulks zowel in haar verschijning (liturgie, bisschoppelijke kledij, huisvesting van geestelijken en religieuzen) en haar verkondiging (meer aangepast catechismusonderricht, minder formalisme in het breviergebed) als in haar objectieve bezorgdheid vooral om de armen. En al kan von Galli de paus beschrijven als ‘der wohlwollend schlaue Johannes’ (blz. 38), hij erkent ook dat het de paus zelf is die door zijn eenvoudig, maar onloochenbaar echt geloof hier het concilie-klimaat - en zo de Kerk - beslissend beïnvloedde. Hij is nooit buiten zijn rol van waarborg der bisschoppelijke vrijheid getreden, merkte Mgr Felici, de conciliesecretaris, terecht op in een persconferentie (Osservatore Romano, 23.2. 1963). Die bescheidenheid is symbool voor elk hiërarchisch optreden in de toekomst. Wellicht is dit voor de niet-katholieke waarnemers het grote mirakel geweest dat juist hij, die in zijn persoon het felst de Kerk als institutie betekent, ook de man is die het duidelijkst charismatisch optreedt bij het aansturen naar het nieuwe kerkbeeld als ontmoeting en dialoog van de christenen onder elkaar met de H. Geest en met de wereld. Zo is het gekomen dat de waarnemers onbevangen erkenden niet een of andere ‘open’ bisschop in een overigens verstard bolwerk te hebben ontmoet - zoals eerst gedeeltelijk verwacht werd - doch de openheid en de groeiende nieuwheid van de hele wereldkerk zelf te hebben ervaren. En deze vaststelling bleek ook voor de communistische pers de grootste verrassing te zijn: de Kerk, die stervend gewaand werd als een bourgeois-fenomeen, verschijnt als een levende internationale werkelijkheid, bekommerd om de vrede van allen en bezorgd om de armen, waar zij zich ook bevinden. J. Kerkhofs S.J. |
|