| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
ALS wij in verband met de verkiezingen voor de Tweede Kamer van de Staten Generaal in ons land op 15 mei j.1. gehouden kijken naar de politieke ontwikkeling in enkele andere Europese landen, dan valt een ding op. In Engeland zullen op een door premier Macmillan nog aan te wijzen tijdstip, dat echter niet later kan zijn dan voorjaar 1964, de verkiezingen voor het Lager Huis plaats vinden; na een meer dan tienjarige conservatieve regering is in de laatste tijd bij tussentijdse verkiezingen voor het Lager Huis en bij gemeenteraadsverkiezingen gebleken, dat men genoeg begint te krijgen van de conservatieve meerderheid en zowel labour als de liberalen profiteren hiervan; de laatsten zouden hoogstens erin kunnen slagen op de wip tussen de twee grote partijen te komen zitten en dan is het de vraag of zij bereid zijn tot samenwerking met de labourpartij; daar labour echter een goede kans maakt om de absolute meerderheid te verkrijgen, vormt zij een ernstiger gevaar voor Macmillan. Misschien dat de door het overlijden van Gaitskell noodzakelijke wijziging in de leiding dezer partij en sommige uitspraken van de nieuwe voorzitter, Wilson, de vooruitgang enigszins afremmen, maar te constateren valt tot nu toe in elk geval een sterke stijging van het aantal op haar uitgebrachte stemmen.
In de West-Duitse Bondsrepubliek zien wij eenzelfde tendenz; mede tengevolge van de tot voor kort voortdurende onzekerheid over de opvolging van Adenauer en de verdeeldheid hierover binnen de CDU boekte de SPD bij de verkiezingen in verschillende deelstaten aanmerkelijke winst, waartegenover stond een even opmerkelijke achteruitgang der CDU; pas toen binnen deze partij de beslissing over de opvolging van Adenauer eindelijk gevallen was en Erhard als zodanig was aangewezen, kwam er een kentering, die tot uiting kwam bij de parlementsverkiezingen in de deelstaat Neder-Saksen, waar voor het eerst sedert lange tijd op 19 mei de CDU weer winst behaalde, al bleef de SPD er, zoals te verwachten was de grootste partij.
In Italië werden 28 en 29 april algemene verkiezingen gehouden voor de Kamer van Afgevaardigden en de Senaat. Hier had de Christen-democratische premier, Fanfani, na veel moeilijkheden binnen de eigen partij een meerderheid gevonden voor een politiek van de ‘apertura a sinistra’, de opening naar links. Deze politiek was in januari 1962 op het congres der D.C. goedgekeurd en men bedoelde een regering te vormen, die zou steunen op Christen-democraten, Sociaal-democraten en Republikeinen en die de welwillende steun zou krijgen van de links-socialisten o.l.v. Nenni. Dit lukte en Fanfani had gehoopt bij deze verkiezingen de goedkeuring van de kiezers te verkrijgen van zijn reeds een jaar gevoerde politiek, maar hij zag zijn aanhang met bijna 4% achteruitgaan vergeleken bij 1958; van de regeringspartijen behaalden alleen de sociaaldemocraten van Saragat een kleine winst, maar de Nenni-socialisten leden enig verlies. De oppositie-partijen boekten winst; de liberalen stegen van 3,5 op 7% en de communisten van 22,7 op 25,3%. Kennelijk heeft de links-van-het-midden-politiek van Fanfani de kiezers in verwarring gebracht en de grote vraag
| |
| |
voor de toekomst van Italië is nu de houding van Nenni. Is het na deze verzwakking van de regeringscoalitie, die voor de verkiezingen ook zonder de Nenni-socialisten over een absolute meerderheid beschikte, maar deze nu verloor, nog wel zo aantrekkelijk voor Nenni om - zij het dan ook passieve - steun te blijven verlenen aan de ideeën van Fanfani c.s.? Of zal hij er meer voor voelen om in te gaan op de voorstellen van de communist, Togliatti, die oproept om een volksfront te vormen? Het zal de politieke secretaris der Christen-democraten, professor Aldo Moro, niet gemakkelijk vallen aan de hem door president Segni verleende opdracht tot vorming van een nieuwe regering te voldoen.
Zien wij in deze landen een versterking van de grote ‘linkse’ oppositie-partijen, in ons land daarentegen leed de PvdA een stevige nederlaag. De 4 jaren lang gevoerde oppositie bleek niet de verwachte winst op te leveren; zij zag haar aantal zetels met vijf verminderd, hetgeen naar Nederlandse begrippen weinig minder is dan een politieke aardverschuiving. Duidelijk hebben de kiezers kenbaar willen maken, dat zij het met de oppositie - of beter: met de wijze waarop deze gevoerd werd - niet eens waren. Waren zij het eens met de regeringspolitiek? Tengevolge van interne moeilijkheden was de achteruitgang van de VVD te verwachten en viel het verlies van 3 zetels eigenlijk nog mee; tegenover het verlies van een zetel van de AR stond de winst van een zetel voor de CHU; ook de KVP boekte een zetel winst en al is de vooruitgang van het stemmenpercentage verheugend, men zal toch veel aandacht moeten besteden aan de in Limburg en Brabant geleden verliezen. In totaal hebben de regeringspartijen 2 zetels in de Kamer verloren.
In deze uitslag zien wij een waarschuwing zowel aan de regeringspartijen als aan de oppositie. De PvdA is er niet in geslaagd een aantrekkelijke oppositie te voeren, hetgeen haar niet alleen geen stemmenwinst heeft opgeleverd, maar zelfs verlies en dit met name aan de PSP. Ook kunnen de regeringspartijen niet beweren een overwinning te hebben behaald; hoogstens hebben zij zich gehandhaafd, hetgeen na een regeringsperiode van vier jaren dan misschien een prestatie mag worden genoemd.
Er ligt echter het uitermate ernstige feit, dat talrijke kiezers hun stem hebben uitgebracht op een der kleinere of op een der splinter-partijen; 2,3% stemde op een partij, die geen zetel behaalde; de Boerenpartij kreeg ruim 2% van de stemmen en 3 zetels; de PSP won vergeleken bij de vorige Kamerverkiezingen 2 zetels, maar ging slechts weinig vooruit als wij letten op het resultaat van de verkiezingen van de Provinciale Staten in 1962; ook de CPN boekte enige winst. Ruw geschat brachten 14% der kiezers hun stem uit op kleine politieke groeperingen tegen 8,5% in 1959. In deze ontwikkeling weerspiegelt zich een stevige ontevredenheid over het beleid, dat door de grote partijen - welke dan ook - wordt bepaald en deze ontevredenheid blijkt nog sterker als wij zien hoe vele kiezers in de grote steden hun stem uitbrachten op de boerenpartij van Koekoek, waarvan normaliter toch niet kan worden verwacht, dat zij in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag 12,5% van haar totaal aantal stemmen zou behalen.
Op den duur kan deze ontwikkeling verontrustend worden; een voortdurend groeiend aantal splinterpartijen kan de normale werking van de parlementaire democratie onmogelijk maken; de grote partijen zullen er daarom voortdurend op moeten bedacht zijn rekening te houden met de belangen van kleine minder- | |
| |
heden binnen hun partij en na een genomen besluit steeds duidelijk moeten blijven maken, waarom dit besluit genomen werd. Ontevredenheid zal er steeds blijven, maar men zal moeten proberen deze zo gering mogelijk te doen zijn.
Op de dag der verkiezingen heeft prof. de Quay het ontslag van het kabinet aan Hare Majesteit aangeboden. Na het gebruikelijke overleg met daarvoor in aanmerking komende personen heeft Zij niet de conclusie getrokken, dat de kiezers een duidelijke uitspraak ten voordele van de gevoerde politiek hebben gedaan; door Haar werd daarom een informatie-opdracht verstrekt aan prof. Romme om ‘gelet op de uitslag der verkiezingen’ de mogelijkheden te onderzoeken van het vormen van een kabinet, dat een zo breed mogelijke steun van het parlement zal hebben. Dit kan dus, vooral gelet op Romme's vroegere voorkeur, een terugkeer naar de brede basis betekenen, waarin ook de PvdA weer zitting zou nemen in het kabinet; het nadeel van de brede basis-oplossing zou echter zijn het totaal ontbreken van de mogelijkheid van een constructieve oppositie; de regeringspartijen beschikken dan over 135 zetels en kunnen teveel aan de regering gebonden zijn om nog enig oppositioneel geluid te laten horen. Mogelijk is ook een samengaan van de 3 Christelijke partijen met de PvdA, die zich dan echter zal moeten neerleggen bij een voortzetting van het gedurende de laatste jaren gevoerde beleid, zij het dat op enkele punten met haar verlangens rekening kan worden gehouden; ons lijkt het echter in dit geval ook niet mogelijk, dat de oppositie haar taak: op te treden als het geweten der regering, goed zal kunnen volbrengen. Ook aan samenwerking tussen de Christelijke groepen en de VVD zitten haken en ogen, te meer daar ook deze partij tot de verliezenden behoort; is deze samenwerking voor de VVD nog aantrekkelijk? En is zij bereid enkele voorname programmapunten om te buigen naar de inzichten van haar eventuele regerings-partners? Tot nu toe is de oplossing nog niet gevonden; men verwacht, dat prof. Romme na Pinksteren zijn rapport aan Hare Majesteit zal aanbieden. Daarna kan Zij conclusies trekken en een formateur benoemen.
Vlak voor zijn aftreden wist het kabinet de Quay nog een zeer oude kwestie dichter bij een oplossing te brengen. In de laatste eeuw was van Belgische zijde herhaalde malen aangedrongen op een betere verbinding tussen Antwerpen en de Rijn; de onderhandelingen hierover hadden echter geen resultaat; slechts een keer is men even ver gekomen als nu, toen n.l. in 1925 minister van Karnebeek een overeenkomst wist tot stand te brengen volgens welke een kanaal Antwerpen - Moerdijk zou worden gegraven; deze overeenkomst werd toen door de Tweede Kamer met een kleine meerderheid goedgekeurd, doch in 1927 door de Eerste Kamer met grote meerderheid verworpen, waarop minister van Karnebeek aftrad. Daarna is de kwestie weer lange tijd slepend gebleven ook toen in de dertiger jaren de verhouding tussen beide landen geleidelijk verbeterde en zelfs nadat in 1944 de Benelux-gedachte meer en meer verwezenlijkt werd. Nu heeft men eindelijk een akkoord getroffen, dat voorziet in een rechtstreekse verbinding Antwerpen - Dordrecht, waardoor de vaartijd met 5 uren zal bekort worden. Hiermee is een nieuwe stap gezet op de weg naar een grotere samenwerking tussen beide staten, een samenwerking, die cultureel, economisch en politiek in de lijn der historie ligt. Voor een herhaling van de gebeurtenissen in 1925-1927 schijnt men niet bevreesd te zijn.
In het Midden-Oosten gaat het president Nasser niet naar den vleze; nadat hij er opnieuw in was geslaagd de VAR inhoud te geven door samen te gaan
| |
| |
met Syrië en Irak, bleek vorige maand in Syrië reeds verzet tegen de overheersende positie van Nasser; in mei kwam dit verzet ook tot uiting in Irak, waar de regering een tegen haar gericht complot wist te verijdelen; de socialistische Ba'ath-partij behield de leiding en deze voelt alles voor Arabische eenheid mits deze overeenstemt met haar visie, welke niet die van Nasser is. Tijdens deze ontwikkeling was Nasser op bezoek bij resp. Ben Bella en Tito. In Algiers bemerkte hij meer interesse voor de Maghreb dan voor de VAR en vermoedelijk greep hij het overlijden van de Algerijnse minister Khemisti, die enige weken eerder bij een aanslag zwaar gewond werd, maar al te graag aan om zijn bezoek te bekorten. De besprekingen tussen president Tito en Nasser verliepen gemakkelijker, maar het was enigszins onprettig voor Nasser, dat juist in de tijd, waarop Irak zich weer losser maakte van de VAR, in het gemeenschappelijke communiqué der beide presidenten de nadruk werd gelegd op de grote betekenis van de samenwerking binnen deze VAR.
Nasser was ook aanwezig op de Afrikaanse topconferentie, die 27 mei in Addis Abeba eindigde. In stormachtig tempo zijn in Afrika in de laatste jaren onafhankelijke staten ontstaan; waren het er acht jaren geleden nog slechts vijf, nu zijn het er al 34 en Kenya, waar de Mau-Mau-leider, Jomo Kenyatta, tengevolge van zijn bij onlangs gehouden verkiezingen behaalde overwinning belast is met de vorming van een regering, zal de 35e worden. In deze Afrikaanse staten ziet men in, dat onafhankelijkheid t.a.v. de koloniale mogendheden niet voldoende is, maar gevolgd moet worden door onderlinge samenwerking. Onder leiding van Haile Selassie, keizer van Ethiopië, werd in zijn hoofdstad geconfereerd over deze samenwerking. Natuurlijk kwam men overeen het nog bestaande kolonialisme in Afrika te bestrijden, maar behalve deze agressieve verklaring waren de resultaten alles met alles genomen nog al gematigd. De verregaande plannen van de Ghanese president, Kwame Nkroemah, om de Verenigde Staten van Afrika te stichten à la de USA met hem zelf als de enig mogelijke president; verder de EEG na te bootsen in een Afrikaanse Economische Gemeenschap met een centrale Afrikaanse Bank en een munteenheid, vonden bij de overgrote meerderheid geen gehoor; men vond er de tijd nog niet rijp voor. Wel vond het voorstel van Ethiopië instemming om een Organisatie van Afrikaanse Staten (alweer een OAS) te vormen naar het voorbeeld van de Organisatie van Amerikaanse Staten; men besloot tot de oprichting van een secretariaat-generaal, een arbitrage-commissie en commissies voor economische, culturele en sociale samenwerking. Belangrijk is, dat hiermee een einde is gekomen aan de Casablanca-groep, bestaande uit Marokko, Ghana, Guinée, Mali, de VAR en Algerije, binnen welke reeds onderlinge onenigheid heerste. Wel blijft de gematigde Monrovia-groep, voornamelijk bestaande uit voormalige Franse en Britse koloniale gebieden, nog bestaan. Onderlinge moeilijkheden
tussen Nasser en Bourguiba en tussen de laatste en Algerije werden ter conferentie plechtig begraven.
Afrika heeft lang moeten wachten om het nationalistische voorbeeld van Europa te kunnen volgen; het volgt sneller datzelfde Europa in een streven naar eenheid. Natuurlijk blijven er voorlopig nog grote verschillen bestaan b.v. tussen de meer ontwikkelde Noord-Afrikaanse landen en die in Centraal Afrika, maar belangrijk is, dat hier een begin wordt gemaakt met het Ene Afrika, waarmee de wereld in steeds toenemende mate rekening zal moeten houden.
J. Oomes
| |
| |
| |
België
De regering Lefèvre is er in geslaagd, de kranten een zogenaamde ‘windstilte’ van zeventien dagen op te leggen, gedurende welke ze niet meer polemisch over de Vlaams-Waalse verhoudingen zouden schrijven. De regering gebruikte deze tijd om een nieuw project voor de talenregeling - hoofdzakelijk te Brussel - uit te werken. De onderhandelingen tussen de twee regeringspartijen in de contactcommissie waren vastgelopen en dus moest de regering zelf het schip weer vlot zien te krijgen.
Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten is het nieuwe taalontwerp voor Brussel juist bekend gemaakt. Of het enig nut gehad heeft, de pers een tijdlang het zwijgen op te leggen, en of de dagbladen er goed aan doen rekening te houden met dergelijke ongewone wensen van een regering, kan men in het midden laten. Indien dergelijke overeenkomsten zich in de toekomst herhalen, wat o.i. niet te verwachten is, zou men in feite tot vormen van in-formele censuur komen, zoals er b.v. in Frankrijk bestaan. Meer dan een curiosum kunnen we in Lefèvre's ‘godsvrede’ echter niet zien, en de pers heeft bij haar lezers niet aan gezag gewonnen door zich bereid te tonen op de wensen van de premier in te gaan.
Het is daarenboven een illusie geweest, te menen dat de openbare mening het nieuwe taalontwerp rustiger en koelbloediger zal beoordelen. De eerste reacties wijzen er op, dat men zich in Vlaanderen wel verheugt over de hervorming van het arrondissement Brussel, dat voortaan uitsluitend het tweetalige hoofdstedelijk gebied en de agglomeratie zal omvatten. De rest van het vroegere arrondissement Brussel wordt een eentalig Nederlands arrondissement. De kwestie van de ‘faciliteiten’ wordt van de baan geschoven. Nadat ze vroeger door minister Gilson een wezenlijk element van de taalregeling in het Brusselse waren genoemd, laat men ze nu helemaal vallen. Ook dat zal in Vlaanderen goed onthaald worden. Maar daar staat tegenover dat een aantal Vlaamse randgemeenten zonder meer bij de tweetalige Brusselse agglomeratie gevoegd wordt. Wie de sfeer kent die in Vlaanderen sedert enkele jaren heerst, zal niet verwachten dat het parlement dhr. Lefèvre op die weg gemakkelijk zal volgen.
Vooral omdat het écht tweetalig karakter van de Brusselse agglomeratie in nieuwe, verruimde grenzen, ondanks de beloofde waarborgen, niet verzekerd schijnt. In officiële kringen onderschat men blijkbaar het diep ingewortelde wantrouwen in Vlaanderen. Als de regering Vlaamse kleuterscholen en lagere klassen belooft in het Brusselse en een toezicht op de toepassing der taalwetten, laat geen enkel bewust Vlaming zich daardoor nog overtuigen. De onwil van de Brusselse gemeentebesturen is zo groot, meent hij, dat er hardere maatregelen nodig zijn om het tot nog toe gevolgde Brusselse beleid om te buigen.
Dat de regering een wettelijke regel wil opleggen inzake taalgebruik in de ondernemingen, zal daarentegen wél een goede indruk maken, maar de weerslag hiervan op de specifiek Brusselse taalverhoudingen is nul. Het voor Leuven in het vooruitzicht gestelde schoolregime zal eveneens achterdocht wekken in Vlaanderen.
* * *
Het taairegime te Leuven en de vernederlandsing van het bedrijfsleven zijn twee vraagstukken die in de jongste weken in het middelpunt van de belang- | |
| |
stelling gestaan hebben en die de prikkelbaarheid van de politiek bewusten aanmerkelijk hebben aangescherpt.
Hoe een tweetalige universiteit in een Vlaamse stad kan behouden en uitgebouwd worden, is een probleem dat gemakkelijker zou kunnen opgelost worden, indien de Franstaligen enige sociale of taalkundige verplichtingen zouden afleiden uit het feit dat ze in Vlaanderen wonen en werken. Dat is echter niet het geval, en hier ligt voor een groot deel de nooit uitgesproken oorzaak van de malaise.
Indien het historisch toeval gewild had dat de katholieke universiteit b.v. in Namen gevestigd geweest was, zouden de Vlamingen hieruit nooit de eisen hebben afgeleid die de Franstaligen nu stellen en met stakingen steunen. Twee volkeren doen samenleven in een eenheidsstaat is lastig, wanneer ze een fundamenteel verschillende verhouding hebben tot de taal als maatschappelijk verschijnsel. Men moet veronderstellen dat te Leuven een Franstalige elite aan het werk is. Wanneer er van hunnentwege niet meer waardering voor het Nederlands kan opgebracht worden dan ze tot nog toe laten blijken, is het een illusie, dat ooit in ruimere Franstalige kringen de taal van de meerderheid der bevolking zal geacht worden. Wegens de totaal verschillende houding die Vlamingen en Franssprekenden aannemen tegenover de landstalen in België lijkt het ons een illusie, te menen dat men eerstdaags tot een ontspanning zal komen.
Wat het taalgebruik in het bedrijfsleven betreft, veroorzaakte de nieuwe voorzitter van het Vlaams Ekonomisch Verbond, dhr. Henri Cappuyns, een psychologische schok door de rede die hij uitsprak op de jaarvergadering van die organisatie op 10 en 11 mei, te Antwerpen. Dhr. Cappuyns bleek zijn geloof verloren te hebben in de doelmatigheid van de vernederlandsing door overreding, - methode die door het V.E.V. in het recente verleden werd aangewend en die aan de top van het bedrijfsleven wel enige aandacht genoten heeft, zonder dat de resultaten echter aan de verwachtingen beantwoordden. De voorzitter van het V.E.V. heeft thans verklaard dat hij een wettelijk opgelegde taalregeling in de ondernemingen onontkoombaar acht zo men ooit tot gezonde taalverhoudingen wil komen.
In het ontwerp van de regering is deze opvatting aanvaard, wat ongetwijfeld een stap in de goede richting is.
* * *
Een gebeurtenis van groot belang was de ondertekening van het Belgisch-Nederlands verdrag inzake de Schelde-Rijnverbinding, op 13 mei in Den Haag. Langs de Tussenwateren zal Antwerpen aldus een nieuwe, moderne verbinding krijgen met de Rijn, en worden een aantal juridische geschillen uit de wereld geholpen die de betrekkingen tussen België en Nederland in het verleden soms zwaar belast hebben. Het leeuwenaandeel van de financiering der nieuwe Schelde-Rijnverbinding komt voor rekening van België, maar dit doet niets af aan de economische en politieke waarde van het verdrag.
Afgezien van de eigenlijke waarde van de nieuwe verbinding zelf, is het Schelde-Rijnverdrag tevens een illustratie van wat de Belgisch-Nederlandse samenwerking kan worden indien in beide landen een sterk bewustzijn aanwezig is van wat hen bindt. Ondanks het zeer positieve onthaal dat het verdrag in België genoten heeft, is toch weer gebleken dat de Vlamingen zich sterker zouden moeten doen gelden in zaken als het Benelux-beleid, die voor Vlaanderen
| |
| |
van levensbelang zijn. Dat er op dit gebied nog een ernstige leemte bestaat, was o.m. voelbaar op het te Namen gehouden jaarlijks Benelux-congres van 17 en 18 mei, waar meestal uitstekende referaten de indruk niet konden wegwerken dat zeer veel kansen op toenadering tussen Noord en Zuid ongebruikt blijven omdat de Vlamingen de rol niet spelen die ze zouden moeten vervullen in de betrekkingen met een buurland van welks toekomst ook de levensmogelijkheden van hun eigen gemeenschap afhangen.
* * *
Op de andere terreinen viel er weinig nieuws te signaleren. De wet inzake de handhaving der openbare orde vond ook in de Senaat haar meerderheid, ondanks de afwijzende houding van enkele socialistische Waalse senatoren, die denkelijk door dezelfde sanctie zullen getroffen worden als de socialistische volksvertegenwoordigers die zich niet schikten naar de partijtucht. In Wallonië is er echter een sterke stroming die de mandatarissen in kwestie steunt. Het Waalse federale socialistische denken is in de jongste weken niet verzwakt en behoudt een zekere aantrekkingskracht in burgerlijke kringen. Dat werd bevestigd door een Waalse manifestatie te Charleroi op 19 mei die o.i. bewijst dat het federalisme wortel heeft geschoten in vele Waalse milieus, ondanks het verzet dat geboden wordt door de gevestigde politieke machten.
De nieuwe regeling van de ziekteverzekering staat eveneens nog steeds boven aan op de agenda der regering, die in de enkele weken die haar overblijven voor het parlementair verlof nog talrijke ingewikkelde knopen zou moeten doorhakken. Indien ze erin zou slagen, moet erkend worden dat haar vitaliteit, in plaats van te lijden onder de natuurlijke slijtage van de parlementaire regeringen, integendeel toegenomen is.
H. de Bruyne
|
|