| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Hopmans, F., Over het mooiste boek, het evangelie van Lukas. - H. Nelissen, Bilthoven, 1962, 112 pp., f 3.95.
Enige centrale gedachten uit het Lukas-evangelie worden hier door de S. ter overweging voorgesteld en hij is erin geslaagd, er aansprekende meditaties van te maken. Deze gedachten zijn: Eerste deel: Het evangelie van de armen; Het radicale evangelie; Een boodschap van bidden en doen. Tweede deel: Maakt u geen zorgen; Vraagt dus de Heer van de oogst; Niet mijn wil, maar uw wil geschiede; Doet dit tot mijn gedachtenis. Derde deel: Het milieu waarin God kwam; Oud en jong; De grote Verborgene. S. heeft deze overwegingen reeds eerder als toespraken gehouden. Hij heeft er goed aan gedaan zijn tekst niet te wijzigen. Daardoor is zijn opzet bewaard: ‘En zo wil ik dit alles toch wel voorleggen, eerbiedig: als een gesprek, dat begint tussen u en mij, en dat overgaat in het gesprek tussen u en Hem die door Lukas verkondigd werd’.
P. Grootens
| |
Guardini, Romano, Christelijk bewustzijn. Essays over Pascal (Sterrenserie II). - C. de Boer, Paul Brand, Hilversum, 1962, 193 pp., f 6.-.
In dit boek geeft Guardini een antwoord op de vraag: Wat is christelijk geloven? Hoe kan men het omzetten in leven en daad? Of met andere woorden: Hoe ziet het christelijk bewustzijn, dat op het geloof in de volle zin van het woord berust, eruit? Hoe voltrekt zich een leven dat door zon geloof bepaald wordt? Om op deze vragen een antwoord te geven, heeft Guardini de Pensées en andere werken van Pascal tot leidraad genomen. Hij komt dan tot de volgende hoofdstukken: Het Mémorial, de religieuze beslissing in het leven van Pascal; De mens en zijn plaats in de werkelijkheid; De natuur en het kunstmatige; Gods verborgenheid en het hart; Het argument van de weddenschap, een historisch verhaal; De strijd van Pascal. Hoewel mem soms de indruk krijgt, dat men in dit werk eerder te doen heeft met de ‘Gedanken’ van Guardini, dan met de ‘Pensées’ van Pascal, over wie het laatste woord nog niet gezegd is, zal de lezer hier zeker getroffen worden door de beschrijving van het christelijk bestaan in een van zijn realiseringsmogelijkheden.
P. Grootens
| |
Celibaatscrisis. Suggesties van een priester. - Uitg. Pax, 's-Gravenhage, 1963, 31 pp.
In een anonieme brochure zonder imprimatur geeft een Noordnederlands priester zijn mening over het delicate punt van het celibaat der priesters. Gezien de zielenood van bepaalde priesters stelt de auteur voor dat men de priesterwijding tot rond de 30-jarige leeftijd zou uitstellen, dat de gelaïciseerde priesters zouden mogen huwen, en dat ook jonge priesters die een celibaatscrisis doormaken, tot de lekestaat zouden mogen terugkeren en huwen. Ook is hij voorstander van het priester wijden van gehuwde leken. Naar wij uit Rome vernemen is er weinig kans voor, dat het concilie aan tot de lekestaat teruggekeerde priesters toe zou staan te huwen. Kerkgeschiedkundig gezien constateren wij dat de priesters moreel en intellectueel nooit zo hoog hebben gestaan als op het ogenblik in West-Europa. De vraag rijst of men een zo delicate en actuele kwestie niet grondiger van alle zijden zou moeten belichten, wanneer men ze onder het publiek brengt.
M. Dierickx
| |
Leclerc, E., De nacht van de Poverello. - H. Nelissen, Bilthoven, 1962, 97 pp., f 3,75.
De jonge orde van St. Franciscus van Assisië heeft kort na haar stichting een zeer ernstige crisis doorgemaakt; het ging nl. om de aanpassing van de oorspronkelijke regel, die aanvankelijk was opgesteld voor een kleine groep, bezield met een verheven idealisme, aan een grote schaar van volgelingen. St. Franciscus heeft fel met zichzelf geworsteld. Het was een heldhaftige en dramatische strijd. Leclerc heeft getracht het conflict van de heilige met velen van zijn volgelingen op poëtische wijze te verbeelden, zonder te vervallen tot een sensationele pathetiek. Hij is daar volkomen in geslaagd. De sfeer, die dit boekje oproept, is zeer sereen; het laat de zielegrootheid van de heilige niet alleen onaangetast, maar sterk naar voren komen.
C. de Groot
| |
Wal, A.A., André van de, Kerk en godsdienst in de Sovjet-Unie (G.G.G. nr. 732). - 's-Hertogenbosch, Mariënburg, 1963, 77 pp.
In dit zeer actuele boekje beantwoordt de zeer ter zake kundige auteur de vraag: Hoe is de tegenwoordige toestand van de
| |
| |
Kerk en de godsdienst in de Sovjet-Unie? Na een beschrijving van de periode van de godsdienstvervolging, getuigt hij met de feiten in de hand, dat het geloof in God nog steeds in Rusland bestaat. Daar tegen doet het na-oorlogse communisme nog steeds verwoede pogingen met een zeer heftige propaganda de godsdienst uit te roeien. Omdat zij in dit streven falen is er bij de sovjetleiders echter een groeiende onrust waar te nemen. Hun opzet kan ook niet gelukken. Vele sovjetburgers hebben een heimwee naar het geloof, de orthodoxe seminaries zijn volledig bezet en het marxisme is niet bij machte antwoord te geven op de vraag: Waartoe leeft de mens? De S. besluit zijn zeer behartenswaardige studie met de woorden: God kiest zijn eigen weg om door het kwaad het goede te doen zegevieren.
P. Grootens
| |
Leppich, J., Gemengde berichten. - Een kruisweg. Vert. P. van Antwerpen. - Lannoo, Tielt, 1963, 64 pp., 28 ill., F. 48.
Een kruisweg in de bekende Leppich-stijl. Telkens uitgaand van een krantenbericht wordt de moderne mens binnen zijn dagelijkse sensatie opgevangen en van daar uit naar Christus' lijden en kruis geleid als naar de enige zin van dit verdwaasd bestaan. De graffiti van Bernd Thesing zijn op de sfeer van de tekst afgestemd en het geheel is bizonder keurig uitgegeven.
L. Monden
| |
Hildebrand, Dietrich von, Schijn en Waarheid. - Lannoo, Tielt, 1961, 192 pp., ing. F. 74, geb. F. 98.
De existentialistische ethica, situatiemoraal en zondenmystiek, beschouwt Von Hildebrand niet zozeer als een goed afgelijnd filosofisch systeem dan wel als een tendens in de moderne christelijke literatuur. De auteur noemt vooral François Mauriac, Graham Greene, en Gertrud von le Fort. Deze ethica is een aanklacht tegen een middelmatig, conventioneel christendom, waarvan een aantal typen uitvoerig beschreven worden: de farizeeër, de eigengerechtigde mens, de morele bureaucraat. Daarna beschrijft Schr. enkele morele verhoudingen: letter en geest, formele en materiële morele plichten, handeling en tendens in de persoon. De laatste hoofdstukken handelen over de christelijke houding tegenover de zondaar en de fundamentele dwalingen van de situatie-ethiek. In dit perspectief beschrijft hij in het laatste hoofdstuk de kern van de christelijke moraal. Von Hildebrand wil kritisch de waardevolle elementen van zijn tegenstanders bewaren en ze een plaats geven in een waarachtig christelijke moraal. Als uitgangspunt voor zijn uiteenzetting neemt Von Hildebrand de ‘waardenmoraal’ die hij in Christian Ethics (New York, 1953) ontwikkelde. Jammer genoeg gaat er nogal wat verloren door de tamelijk abstracte en wijdlopige uiteenzetting en de moeilijk leesbare Nederlandse vertaling.
J. Vercruysse
| |
Voix de l'Eglise en Orient, Voix de l'Eglise melchite, Choix de textes du Patriarche Maximos IV et de l'Episcopat grec-melchite catholique. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1962, VII-206 pp., Fr. 210.
Het was nodig herhaalde malen de rechten van de katholieken van Oosterse ritus te verdedigen. Dit gebeurde in artikelen en brieven, op congressen of oecumenische bijeenkomsten, waar leken en kerkelijke waardigheidsbekleders hun mening uiteen konden zetten. De verdiensten in dit opzicht van patriarch Maximos IV en van het katholiek melchitisch episcopaat zijn niet onbekend. Hun voornaamste artikelen en conferenties, verspreid in tijdschriften die in het Westen soms toegankelijk zijn, worden hier in boekvorm uitgegeven. Ondanks hun soms polemische vorm, kunnen ze bijdragen om vooroordelen van de westerse katholieken ten opzichte van het Oosten te doen verdwijnen.
F. Bossuyt
| |
Blinzler, Josef, Le Procès de Jésus (In Lumine Fidei, 5). - Mame, Parijs, 1962, Traduit de l'allemand par G. Daubié, 558 pp., 27,76 NF.
Enkele jaren geleden verscheen de eerste uitgave van Blinzlers Der Prozess Jesu. Bij andersdenkenden zowel als bij katholieken maakte het werk opgang, zodat het in verschillende talen verspreid werd en spoedig een tweede en een derde Duitse druk kende. Van deze derde druk biedt dit werk ons nu de Franse vertaling. - Opzet van B. is een historisch-juridisch onderzoek van het Lijdensverhaal; dus kritisch vaststellen welke gebeurtenissen zich precies afspeelden, hoe het proces verliep en wie nu eigenlijk schuld had bij de veroordeling van Jezus. Het onderzoek wordt door schr. ingesteld met een rijkdom aan informatie, een zin voor objectiviteit en een duidelijkheid in de uiteenzetting die beantwoorden aan wat we gewend zijn van de Duitse exegetische tra- | |
| |
ditie. Divergerende opinies worden eerlijk onderzocht en op hun waarde getoetst. Meer technische kwesties worden als afzonderlijke capita besproken; graag zal men die lezen over de chronologie van de Passie (I), de plaats van het pretorium (IX), Pilatus of Jesus op het bêma (XV), de chronologie van Goede Vrijdag (XVIII). Men kan de vraag stellen of de rechtsgrond van Jezus' veroordeling door het Sanhedrin niets meer was dan de ‘revendication claire et franche de sa messianité’ (blz. 145; cfr. 150). O.i. wordt Jezus veroordeeld omdat hij in zijn antwoord aan de Hogepriester het bovenmenselijk aspect van zijn messianiteit benadrukt; juist hierin bestaat, voor het gevoel van de Joden, de Godslastering. - De eerste twee hoofdstukken van de Franse vertaling zijn een al te slaafse - ‘doorzichtige’ - weergave van het Duits en lezen bepaald onprettig; merkwaardigerwijze wordt nadien de taal gaandeweg wat soepeler. - Voor wie zich voor het Passiegebeuren interesseert, is dit boek van B. een klassiek werkinstrument aan het worden.
J.-M. Tison
| |
Koch, S.J., Anton, Praedica Verbum. Homiletisch handboek, Tiende deel: De leer over het leven van de mens. - Heideland, Hasselt, 1962, 476 pp., geb. Fr. 370.
Het tiende deel van het bekende homiletisch handboek in deze, zoals gewoonlijk, zeer keurige Heideland-uitgave, behandelt de plichten van de mens ten opzichte van zichzelf: zijn lichamelijk leven, leven der instincten, geldingsdrang, genotzucht, hebzucht, geslachtsdrift, gevoels- en wilsleven, het leven der begeerten en het geestesleven. Daarna volgen nog hoofdstukken over het beroepsleven en de plichten van staat. Het bronnenmateriaal uit Heilige Schrift en Overlevering blijft wel het meest bruikbare gedeelte van dit klassieke handboek. Beelden, vergelijkingen en geschiedenissen zijn meer tijdgebonden en moeten persoonlijk verwerkt of aangepast worden. Vele schema's zijn voorbijgestreefd, maar bewaren toch hun suggestieve waarde. Een goudmijn van nuttige gegevens voor wie ze verstandig kan gebruiken.
F. Bossuyt
| |
Nedoncelle, Maurice, Prière humaine, prière divine. Essai phénoménologigue. (Textes et études philosophiques). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1962, 204 pp.
Deze fenomenologie van het gebed, wel de eerste in haar soort, is zeer volledig; geen aspect van het gebed dat niet wordt gesitueerd, beschreven en kort besproken: ook de specialist zal niets missen. In zijn objectieve en nuchtere trant weet de schrijver van La réciprocité des consciences en van Vers une philosophie de la personne et de l'amour toch zijn persoonlijke visie mee te delen. De mensen n.l. leven in de intersubjectieve wereld van het ‘vocatief’, die ze zelf oproepen en waarin ze elkaar opvoeden tot vrijheidswezens. Het menselijk gebed, in al zijn vormen en schakeringen, ontluikt daar vanzelf, maakt de mensen geleidelijk bewust van hun geestelijke noden en verlangens, en richt zich dan ook vanzelf naar God. Meteen ondergaat het gebed een radicale verandering; de grondverhouding tot de schepper is een heel andere dan die tot de medemens. Geheel nieuw is dan het christelijk gebed, omdat het zich richt tot de Godmens, en het volmaakte gebod van de liefde naleeft en realiseert. Langs alle psychologische trappen van het private en van het liturgische gebed en over heel de ladder van de gebedsbegenadiging, leidt de beschrijving tot vóór de toppen van het christelijk gebed, zoals die in de ervaringen van heiligen en in de beloften van de Openbaring kunnen verschijnen. Al is het boek vlot en eenvoudig geschreven, toch is het niet overal voor iedereen even gemakkelijk te volgen.
J. Defever
| |
Phoenix Bijbelpockets: Zoals er gezegd is over de Schepping, het Paradijs, de Vloed en de Toorn, door G.A. Bahir, Prof. Dr. P.A.H. De Boer, Prof. Dr. B. Delfgaauw, Prof. Dr. A. Guldenson, L. Fuks, Ds. H.J. Kater, Ds. K.H. Kroon, Drs. H. Van Praag, Prof. Dr. C.A. Rijk en Dr. J. Soetendorp. - W. de Haan, Zeist; Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1962, resp. 154, 153 en 152 pp.
Ofschoon het, in principe, een gelukkig idee zou kunnen geacht worden om de bijbelse verhalen over de schepping (Gn 1), het Paradijs (Gn 2-3), en de Zondvloed (met de Torenbouw: Gn 6-11) achtereenvolgens door Joodse, Protestantse en Katholieke verklaarders te laten belichten, lijkt ons de hier voorliggende poging niet geslaagd. Het uitgangspunt van de gehele opzet is een Joodse vertaling, en een breed uitgewerkt Joods commentaar; de bijdragen van de Katholieken zijn miniem. Het boek kan dus wel in de handen gegeven worden van des- | |
| |
kundigen, die zich op de hoogte wensen te stellen van niet-katholieke Bijbelverklaringen; maar de niet-vakmensen zullen moeilijk overweg kunnen met de bonte verscheidenheid van de hier geboden (vaak elkaar uitsluitende) verklaringen. Dat er ook een Islamiet aan het woord komt, heeft misschien een folkloristisch interesse, maar brengt de gewone lezer zeker niet dichter bij de eigenlijke betekenis van de geïnspireerde tekst. Op dit gebied geldt vooral datgene wat in het algemeen van deze reeks kan gezegd worden (met de woorden van één der medewerkers): het gaat om ‘verklaringen, die meer zeggen over de verklaarders dan over de te verklaren teksten’. In de bijdrage van een katholieke medewerker lijkt ons de bewering dat ‘Adam een symbool voor de “mens” is’ in deze zin geschakeerd te moeten worden, dat aan de figuur van ‘de eerste mens’ de facticiteit en Einmaligkeit moet toegekend worden, die de meest liberale interpretatie van het Erfzonde-decreet van Trente niet mag verdoezelen.
J. De Fraine
| |
Eliade, Mircea, Het gewijde en het profane (Sterrenserie). - C. de Boer, Paul Brand, Hilversum. - De Branding, Antwerpen, 1962, 134 pp., F. 75.
Een van de meest waardevolle werken uit de huidige godsdienstfenomenologische literatuur wordt hier in 'n vrij behoorlijke, echter lang niet feilloze vertaling ter beschikking van het Nederlandslezend publiek gesteld. Jammer dat de vertaler het een inleiding en een flaptekst meegaf, die het hele perspectief van het boek vervalsen en vervlakken. Het bibliografisch overzicht van blz. 120 is ergerlijk onvolledig; het spreekt bovendien alleen van ‘Duitse vertalingen’ terwijl juist het hier vertaalde werk oorspronkelijk in het Duits gepubliceerd werd.
L. Monden
| |
Theologie
Jacob, N., J.M. Aubert, e.a., Pratique du droit et conscience chrétienne (Collection Rencontres). - Le Cerf, Parijs, 1962, 272 pp., NF. 8,10.
De CIREC (Centre International de Recherches et d'Echanges Culturels) organiseerde een reeks gedachtenwisselingen tussen juristen en theologen omtrent vraagstukken van recht en moraal, vooral omtrent het natuurrecht. De resultaten van dit colloquium werden hier gebundeld. We vinden er twee lezingen die het katholiek standpunt t.a.v. het natuurrecht vergelijken met het standpunt van Karl Barth. Verder een paar bijdragen over het zo omstreden probleem van de kennis, de aard en de inhoud van het natuurrecht. Vervolgens wordt de verhouding natuurrecht en positief recht besproken; tenslotte, een paar beschouwingen over de historiek en een mogelijke evolutie van het natuurrecht. Deze bijdragen, van ongelijke waarde trouwens, bevatten meerdere interessante beschouwingen, maar blijven niettemin in grote mate slechts een eerste kennismaking met de problematiek. Toch legt dit boek getuigenis af van de actuele belangstelling voor het natuurrecht, waarover iemand schreef: ‘On peut en oublier la présence quand on vit dans une société stable (...) Mais on ne peut guère s'en passer dans les temps de crise.’
F. Van Neste
| |
Schubert, K., Der historische Jesus und der Christus unseres Glaubens. - Herder, Wenen, 1962, 296 pp., DM. 21.
R. Bultmann - en tal van zijn leerlingen na hem - hebben in de laatste decennia een poging ondernomen om de Boodschap van het Evangelie te ‘demythologiseren’ en aldus voor onze tijdgenoten begrijpelijker en aanvaardbaar te maken. Wat zal een katholiek hierover denken? Op deze vraag tracht dit verzamelwerk een antwoord te geven. Van de zeven studies die het hoofdonderwerp min of meer benaderen, willen we de twee voornaamste even releveren. F. Mussner, Der ‘historische Jesus’: de continuïteit tussen Jezus' eigen messiaans bewustzijn enerzijds, en de messiaanse titels hem door de jonge Kerk toegekend anderzijds, wordt gewaarborgd door het ongewone karakter van dit Messianisme. Zoals Jezus zich tijdens zijn leven opwierp als een niet-politieke Messias, ziet de eerste Kerk in hem de Messias juist inzover hij over de weg van Lijden en Dood tot de Verrijzenis komt. W. Beilner, Mythos und Offenbarung... Kritische Auswertung der Entmythologisierungstheorie Buitmanns: klaar en bondig wordt de theorie van Bultmann uiteengezet, het waardevolle in zijn zienswijze wordt geïntegreerd, het onaanvaardbare van zijn a priori en zijn inconsequenties op de korrel genomen. Alles samen een verrijkend boek voor wie op de hoogte wil zijn van een van de belangrijkste stromingen in de hedendaagse exegese en haar terugslag op het geloofsbesef onzer tijdgenoten.
J.-M. Tison
| |
| |
| |
Lieb, Fritz, Sophia und Historie. Aufsätze zur östlichen und westlichen Geistes- und Theologiegeschichte, herausgegeben von Martin Rohkramer. - EVZ-Verlag, Zürich, G.F. Callenbach, Nijkerk, 1962, VIII-380 pp., f 27.95.
Op 10 juni 1962 herdacht Fritz Lieb, Professor in de Theologie te Basel, zijn 70e verjaardag. Vrienden hebben hem bij die gelegenheid een feestboek aangeboden, waarin de belangrijkste studies van de geleerde theoloog gebundeld zijn. Deze bijdragen behandelen op de eerste plaats de geest en de theologie van het Oosten, de verhouding van de russisch orthodoxe kerk tot het protestantisme, schrijvers en denkers als Dostojewski en Solovjef. Nog onuitgegeven is de studie over Konstantin Leontjew. Maar ook voor de westerse theologie heeft Lieb belangstelling, getuige zijn artikelen over Georg Hamann en Rudolf Bultmann. Het gehele boek vormt een uitdrukking van het levenswerk van Fritz Lieb, dat hierin bestaat: een historisch-theologische basis te leggen voor de ontmoeting tussen de oosterse en westerse christenheid.
P. Grootens
| |
A Catholic Dictionary of Theology. Vol. I: A to Casuistry. - Nelson, London, 1963, 332 pp., 42 sh.
Dit is het eerste deel van een theologisch woordenboek dat vier delen zal bevatten. Formaat, druk, bladspiegel, het uiterlijk in het algemeen geeft het boek een standing die, gezien de prijs, de theoloog met verwondering voor redacteuren en uitgevers vervult. De theoloog: het is juister te spreken van de ontwikkelde christen, want naar dit deel te oordelen is het boek minder voor de theoloog bedoeld dan voor de onderlegde lezer. Hetgeen echter enig commentaar behoeft is de titel: de keuze van dictionary is vreemd. Men verwacht dan bijna spontaan een nauwkeurige omschrijving van theologische termen en uitdrukkingen en in zoverre nodig een uiteenzetting van theologische begrippen die door zulke termen worden gedekt. Men associeert een dictionaire niet gauw met een verzameling opstellen over allerhande onderwerpen. En dit eerste deel geeft nu juist zulk een verzameling opstellen. Deze zijn stuk voor stuk het lezen waard, en de bibliografie die ieder artikel afsluit wijst er op dat de schrijvers de jongste literatuur, ook die van het vasteland, geenszins hebben verwaarloosd. Men verwacht in een boek van deze opzet geen uiteenzettingen van eigen visies en eigen theorieën; de lezer verwachte dan ook niet meer dan een degelijke weergave van de status questionis. En hierin wordt hij allerminst teleurgesteld; de artikelen zijn helder gesteld, waarbij de afwezigheid van onverstaanbaar vakjargon en al te zwaarwichtig geschrijf een ware weldaad zijn. Er ligt iets wat aan gemoedelijkheid doet denken over dit werk, en het maakt de lezing aantrekkelijk, maar aan verantwoorde wetenschappelijkheid doet dit niet de minste afbreuk.
W. Peters
| |
Sandaeus, M., S.J., Pro theologia mystica clavis. - Coloniae Agrippina, Ex Officinâ Gualterianâ, 1640. (Reproduction anastatique, Ed. de la Bibliothèque S.J., Heverlee-Louvain, 1963). 404 pp., geb. F. 750.
Maximiliaan van der Sandt is een Amsterdammer van geboorte (o 1578) maar bracht praktisch zijn gehele leven door in Duitsland. Hij was professor in de wijsbegeerte en in de theologie te Würzburg en in de exegese te Mainz. De laatste jaren van zijn leven werkte hij te Keulen waar hij in 1656 overleed. Op het gebied van de mystiek verscheen nog van hem de Theologia mystica in 1627. In het lexicon dat we hier voorstellen behandelt hij, steunend op meer dan honderd geestelijke schrijvers en mystici, de voornaamste termen waarmede zij hun leer en ervaring uitdrukken. Al wie zich hoe dan ook wijdt aan de studie van de mystiek, zal dadelijk inzien met welk kostbaar werkinstrument hij hier te doen heeft. Daarom is de anastatische herdruk van dit thans haast onvindbaar geworden werk uiterst welkom.
A. Geerardijn
| |
Cerfaux, Lucien, Recueil L. Cerfaux, Etudes de Mgr. Cerfaux réunies à l'occasion de son soixante-dixième anniversaire. Vol. 3: Supplèment. (Bibl. Ephem. theol. Lov. 18.) - Gembloux, Duculot, 1962, 458 pp., 400 Fr.
In 1953 nam Mgr. Cerfaux, een van de meest markante vertegenwoordigers van de Leuvense exegetische school, zijn emeritaat. Bij die gelegenheid werden zijn talrijke reeds verschenen - en een paar onuitgegeven - artikelen in twee boekdelen uitgegeven (Recueil 1 en 2). Dit derde deel nu, dat als een supplement op de voorgaande verschijnt, bevat alle artikelen door de auteur gepubliceerd in de jaren 1955-1962. De studies zijn in vier series verdeeld: 1) Canonische geschriften en aanverwante literatuur; 2) de
| |
| |
Evangeliën (kritiek en theologie); 3) het primitieve Christendom; 4) Studies over Paulus. - Verschillende indices op de drie delen zijn achteraan in dit deel aangebracht: een namenregister, een tabel met alle citaten uit Schriftuur, apocriefe literatuur en vroegchristelijke auteurs, tenslotte een alfabetisch zaakregister. Alwie in zijn theologische of exegetische studies reeds nader kennis maakte met de publikaties van Mgr. Cerfaux, zal er prijs op stellen dit boekdeel, samen met de twee vorige (die zojuist werden herdrukt) in zijn bibliotheek op te nemen.
J.-M. Tison
| |
Laurent, O.S.U., Marguerite-Marie, Réalisme et richesse de l'amour chrétien, essai sur Eros et Agapè (Studia Regina Mundi 1). - Librairie S. Paul, Issy-Les Moulineux, Bar-le-Duc, 1962, 157 pp.
De laatste decennia is er veel geschreven over het wezenlijke originele karakter van de christelijke agapè in vergelijking met de opvatting van de eros, die door de heidense filosofen Plato, Aristoteles en Plotinus werd uitgewerkt. Op dit probleem is vooral de aandacht gevestigd, sinds de Zweedse lutherse theoloog A. Nygren er een driedelig werk aan wijdde. Nygren heeft veel instemming bekomen, maar ook veel kritiek. Men verweet hem, dat hij de eros en agapè tot twee onherleidbare begrippen bestempelde en dat er volgens hem geen agapè van de mens tot God bestaat. Zuster M.M. Laurent wil daarom het gehele probleem nog eens in zijn geheel opnieuw in ogenschouw nemen volgens de normen van de katholieke theologie. Zonder zich teveel aan de begrippen te houden gaat ze er meer de inhoud van na in de Heilige Schrift, waarbij ze vooral de nadruk erop legt, dat Joannes en Paulus geen tegenstanders zijn, maar vertolkers van hetzelfde woord Gods. Zo streeft ze ernaar boven de begrippen uit te stijgen tot de realiteit. Het resultaat is dat ze een levenseenheid ontdekt tussen eros en agapè. Een zeer fijn geschreven en diepzinnig werkje.
P. Grootens
| |
Psychologie
Jacobi, Dr. J., De psychologie van C.G. Jung. Een inleiding tot zijn werk. Grote Phoenix Pocket no. 81. - Uitg. W. de Haan, Zeist, Standaardboekhandel, Antwerpen, 1963, 172 pp.
Een helder overzicht van 't ingewikkelde denken van Jung. De eerste druk van de originele Duitse tekst verscheen in 1939. Sindsdien is dit boek verschillende malen opnieuw bewerkt. Deze vertaling berust op de vierde druk, die verscheen in 1959.
J.M. Kijm
| |
Calon, Prof. Dr. P. en Prof. Dr. J. Prick, Psychologische grondbegrippen. - Uitg. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1962, 204 pp., f 8.90.
Deze tekst is aanvankelijk gepubliceerd in deel I van het Nederlands Handboek der Psychiatrie, dat werd gepubliceerd onder redactie van Prof. Prick en Dr. van der Waals. Het boekje biedt een uitgebreid overzicht van psychologische begrippen, dat een analyserende beschrijving oplevert van het psychische. Er zijn talrijke verwijzingen naar biologie en fysiologie, en het kader waarvoor deze tekst in eerste opzet werd bedoeld maakt een duidelijke oriëntatie op de psychopathologie vanzelfsprekend.
J.M. Kijm
| |
Pedagogie
Perquin, Prof. Dr. N., Pedagogische psychologie van de middelbare scholier. - Uitg. Romen & Zn., Roermond, Maaseik, 1962, 173 pp., f 12.50.
De kern van het nieuwe boek van Perquin wordt gevormd door de beschrijvingen van de jeugdigen in de hoofdstukken waarin hij spreekt over voor-puberteit, puberteit en adolescentie en ook waar hij zoekt naar de bijzondere kenmerken van de middelbare scholier en naar gedrag en beleven van de leerling in de groep. In deze hoofdstukken blijkt, dat de auteur de jeugdigen door velerlei contacten heeft leren kennen in een waarachtige pedagogische omgang. Leraren en ouders kunnen hierin steun vinden. Het boek wordt ingeleid door een theoretische beschouwing over de verhouding tussen psychologie en pedagogiek. In latere hoofdstukken wordt een perspectief geopend op de condities, waarin de jeugdige zijn bestaan verwerkelijkt. Het gaat hierbij om het gezin, de maatschappelijke situatie en de tijdsomstandigheden. Deze vrij korte en vluchtige beschouwingen worden gevolgd door een summier overzicht van afwijkingen en storingen, dat wellicht bevredigender geweest zou zijn, indien de auteur dieper was ingegaan op storend en afwijkend
| |
| |
gedrag zoals de leraar dit in de schoolsituatie aantreft. Veel van hetgeen in de talrijke publikaties van deze auteur verspreid lag, is in dit boek gesynthetiseerd. Zo vormt dit werk een waardevol onderdeel in het oeuvre van deze grote pedagoog.
J.M. Kijm
| |
Bonekamp, Drs. A., Milieumoeilijkheden. Benadering en beïnvloeding van kinderen met ernstige gedragsmoeilijkheden. - Uitg. De Toorts, Haarlem, (1962), 277 pp., f 17,50.
Steunend op indringende beschouwingen over het menselijk bestaan opent de auteur de toegang tot het begrijpen en benaderen van jeugdigen die in ernstige moeilijkheden zijn geraakt. Na enkele meer algemene uiteenzettingen concentreert hij zich op de behandeling van: het lichamelijk-in-de-wereld-zijn; het contact met de dingen; de relatie met de mensen. Het is een verdienste van dit werk, dat het uitstijgt boven een objectiverende beschrijving en wijst naar het werkelijk menselijke bestaan. Dit thema zelf en de betrekkelijke nieuwheid ervan maken echter zo'n uiteenzetting moeilijk. Toch hopen wij oprecht, dat de auteur verstaan zal worden, want hij heeft waardevolle gedachten aan te bieden aan orthopedagogen en pedagogen.
J.M
| |
Diehl, Heinrich, Die Englische Schule zwischen Tradirion und Fortschritt. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1962, 156 pp., DM. 9.80.
Schr. blijft niet bij een loutere beschrijving van het Engelse schoolwezen, maar tracht vanuit een grondige historische bezinning de problematiek van de naoorlogse schoolhervorming te situeren. Als typisch voorbeeld voor de wijze waarop de Engelse school zich wil aanpassen aan de veranderde behoeften van een nieuwe beschaving, ontleedt H. Diehl de structuur en het leerplan van de befaamde ‘Comprehensive School’, die door de Education Act van 1944 in het leven werd geroepen. Als Duitser, die objectief het Engelse schoolwezen bestudeert, is schr. er eigenlijk toch vooral op uit na te gaan hoe Engeland het hoofd tracht te bieden aan precies dezelfde noden waarmee ook Duitsland en alle andere West-Europese landen af te rekenen hebben. Studies als deze betekenen een spoorslag voor de vergelijkende didactiek, die hoe langer hoe belangrijker schijnt te worden.
A. Cauwelier
| |
Frappier, Anne, Adolescence, âge des conflits. Coll. ‘Psychologie et Education’. - Ed. Fleurus, Parijs, 1962, 80 pp., 3,70 NF.
In de rij der recente publikaties over de adolescentie is deze lerares, die tevens moeder van drie kinderen is, er met haar boekje toch nog in geslaagd een originele kijk te geven op de ‘leeftijd der conflicten’. In haar ogen is het probleem der adolescenten allereerst een probleem van de ‘onzekerheid’ der volwassenen, die hun verantwoordelijkheid van opvoeder ontduiken. Dit ontduiken is echter niet zozeer een gebrek aan edelmoedigheid als wel aan inzicht. Daarom haar uiterst lucied hoofdstuk ‘Ce que l'adolescent attend des adultes’. Prettig leesbaar en degelijk.
A. Cauwelier
| |
Wetenschap
Pannwitz, Rudolf, Der Aufbau der Natur. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, (imp.: J. Meulenhoff, Amsterdam), 1963, 299 pp., f 29.-.
De in 1881 geboren cultuurfilosoof en dichter Rudolf Pannwitz heeft bij zijn 80ste verjaardag aan het nageslacht een summa van zijn filosofie willen nalaten in twee delen, waarvan het eerste deel, Der Aufbau der Natur, hier besproken wordt. Het tweede deel zal over de cultuur handelen. Pannwitz brengt in zijn werk een wijze van denken naar voren die hij karakteriseert als organisch van aard. Hij wil niet werken met mathematisch gefixeerde begrippen, maar hij wil, door het denken in zichzelf terug te voeren, daaruit een wetenschapsleer en een idealistische filosofie laten groeien, die, zoals uit zijn werk blijkt, diesseits is gericht. Zijn denken vertoont enerzijds verwantschap met Nietzsche, voor wie de filosoof degene is die zichzelf als norm stelt voor alle gebieden van het denken, met verbreking van de boeien van overleveringen, en anderzijds, zoals hij zelf getuigt, met Husserl, in zover Pannwitz in zijn denken universeel alles wil omvatten, evenwel zonder Husserls tot het uiterste gaande analyse. Pannwitz schrijft aldus een filosofisch boek over de natuur, waarin zeer veel encyclopedische wetenschap voorkomt, maar deze staat steeds in dienst van de filosofische gedachte. Pannwitz is allereerst filosoof en vanuit de filosofie behandelt en beoordeelt hij
| |
| |
de wetenschap, met het resultaat dat de wetenschap niet altijd even gelukkig zal zijn met zijn uitspraken, die vaak nogal apodictisch en oncritisch zijn. De wereld is voor Pannwitz zowel gegeven als geschapen, het objectieve en het subjectieve smelten ineen. Zijn totale werk wil nu de overgang van de gegeven naar de door de mens geschapen wereld behandelen. Dit eerste deel omvat dan de gegeven wereld, de natuur, zonder dat hiermee gezegd wil zijn dat de geschapen wereld, de cultuur, hierin geheel afwezig is. Hij begint met een aantal paragrafen over het niets, om te laten zien hoe deze wereld stand houdt tegenover ieder nihilisme, en tegelijk zet hij in een kennis- en wetenschapsleer uiteen hoe zijn en denken zich verhouden. Hij betoogt dan hoe de waarde van het leven de bron en het inbegrip van alle waarden is. Vervolgens spreekt hij over de anorganische en de organische natuur, en tenslotte over de mens, bewustzijn, ziel en geest. De mens staat op de bovenste sport van de ladder, maar is niet uit de natuur uitgebroken, doch één met haar. Het is een idealistisch geconstrueerd totaalbeeld van de kosmos, waarin de grens tussen wetenschappelijke gegevens en idealistische interpretatie vervaagt, en waar de evolutie van de ‘zelfstandige eeuwige vormen’ de biologische evolutie doordringt. Een goed boek om Pannwitz te leren kennen.
M. Jeuken
| |
Landau, L.D. & Lifschiz, E.M., Lehrbuch der theoretischen Physik. I: Mechanik. II: Feldtheorie. - Akademie-Verlag, Berlin, 1962, 193 pp., D.M. 16.-, 1963, 392 pp., D.M. 26.-.
In de veertiger jaren verscheen in Rusland een leerboek der theoretische fysica in 9 delen, waarvan de eerste delen geschreven waren door Landau en Pjatigorski, de latere door Landau en Lifschiz. Een tweede, omgewerkte uitgave werd door de laatste twee auteurs begonnen in 1957. De opzet van het werk was om zich te beperken tot de zuiver theoretische fysica, en om zich vooral af te stemmen op de onderwerpen, die voor de huidige fysica van belang zijn. Het beweegt zich op een niveau, dat minstens een Nederlands kandidaats-examen veronderstelt. De stof wordt in tamelijk compacte en dikwijls elegante vorm gebracht. Al deze eigenschappen hebben het boek een wereldfaam verschaft. Al vóór 1960 waren de 9 delen in het Engels vertaald, en vormden zij een veelgebruikt handboek in de V.S. Thans verschijnen ook de eerste delen van de Duitse vertaling, die evenals het origineel en de Engelse versie 9 delen zal omvatten. We willen tenslotte niet onvermeld laten, dat het jaar 1962 nieuwe roem gebracht heeft aan Landau, doordat hij nl. de Nobelprijs voor natuurkunde van dat jaar ontving (nadat hij op 7 jan. 1962 zeer ernstig werd gewond bij een auto-ongeluk). Het eerste deel behandelt de mechanica. Een aantal minder actuele onderwerpen, die gewoonte-getrouw in de mechanica-boeken ter sprake plachten te komen, zijn resoluut weggelaten. De opbouw is strak. Het boek begint meteen met het integraal-principe en de Lagrange-functie. Dit stelt tamelijk hoge eisen, maar maakt ook een fraaie en gecomprimeerde behandelingswijze mogelijk. Waarom de Hamilton-vergelijkingen pas in het laatste hoofdstuk worden ingevoerd, is niet geheel duidelijk. De opbouw zou consequenter geweest zijn, als deze meteen na het eerste hoofdstuk waren behandeld. Het hoofdstuk over trillingen is relatief uitgebreid, vanwege het belang hiervan voor de moderne natuurkunde. Het tweede deel behandelt de veldentheorie. Het is uiteraard een zeer modern boek; de schrijvers hoeven zich hier
nog niet te distanciëren van een bestaande traditie. Het begint met de relativiteitstheorie, gebruikt dan ook direct vanaf het begin vier-vektoren en komt zo wederom tot een elegante en gesloten behandeling van de stof. De elektrodynamica van Maxwell wordt grondig behandeld, vooral toegespitst op de quanten-elektrodynamica. Enkele aanvullende paragrafen uit de Russische editie werden helaas niet in de Duitse tekst zelf opgenomen, maar worden ook in de vertaling als een appendix afgedrukt.
P. van Breemen
| |
Sociologie
Wegwijzer in de Sociologie, onder redactie van J.S. van Hessen, C.D. Saal, P. Thoenes en Th. J. IJzerman. - De Bussy, Amsterdam, 1963, 334 pp., f 19.50.
Deze aantrekkelijk verzorgde ‘Wegwijzer’ is naar onze mening wel de beste inleiding in de sociologische problematiek, welke in ons land ooit is verschenen. De samenstellers en de medewerkers van dit zeer lezenswaardig boek hebben er met succes naar gestreefd de lezer wegwijs te maken in de nieuwe sociologische
| |
| |
situatie van een aantal probleemgebieden, welke in de positieve sociologie na de oorlog sterk zijn ontwikkeld. Naast de problemen samenhangend met het bedrijfsleven, de stad en het platteland en het maatschappelijk werk, vindt men er ook op duidelijke en inzichtelijke wijze de problematiek behandeld betreffende de opvoeding, de buurt en het gezinsleven en de sociale pastoraal. De schrijvers beginnen in het eerste deel met een aantal theoretische hoofdstukken, die het ontstaan van de sociologie als wetenschap, haar verschillende facetten en haar plaats t.o.v. de andere wetenschappen behandelen, om in het tweede deel van dit boek de toepassing in de praktijk aan de orde te stellen. Het is niet mogelijk op alle details van het boek in te gaan. Wij willen ons hier beperken door slechts enkele hoofdstukken even aan te stippen, zonder dat wij de rest van het boek hiermee tekort willen doen. Bijzonder interessant is het hoofdstuk over de jeugd, waarin van Hessen ons wijst op een viertal punten waardoor de gewijzigde sociale figuratie van het jeugdleven zich voltrekt. Deze punten zijn: de nivellering van stands- en sekse verschillen, de veel grotere omvang van de vrije tijd en het onderling samenzijn en de macht welke de jeugd als collectiviteit vertegenwoordigt. Dit laatste aspect vormt volgens van Hessen de voornaamste bijdrage aan de specifieke stijl van leven, welke onze hedendaagse jeugd karakteriseert. W.F. Heinemeyer heeft het hoofdstuk over de stadssociologie verzorgd. De sociologie van de grootstad die in ons taalgebied wel erg ten achter is, verdient ten zeerste onze belangstelling. Het opstel van H. is uiterst geschikt hiervoor belangstelling te wekken. H. doorloopt in zijn bijdrage de meest voorkomende onderwerpen van de stadssociologie; hij weet alles kort en helder samen te vatten, wat ook kenmerkend is voor de andere schrijvers. Gelukkig put H. zich niet uit in dorre oecologische beschouwingen, maar hij besteedt vooral veel
aandacht aan de stedelijke levenswijze, zodat zijn bijdrage een boeiend stuk is geworden. Het laatste van de 16 hoofdstukken is gewijd aan de godsdienstsociologie. Dit hoofdstuk is verzorgd door de bekende godsdienstsocioloog van het Kaski, Pater Dr. Walter Goddijn. Het is wel zeer verheugend in een boek als dit een hoofdstuk aan te treffen over de godsdienstsociologie. Ook deze tak van de sociale wetenschappen verdient de volle aandacht en mag niet meer beschouwd worden als een soort hobby. Wie het boekje van W. en H. Goddijn Godsdienstsociologie kent zal in het laatste hoofdstuk van de Wegwijzer niet veel nieuws vinden. Het overzicht van Goddijn is kort en helder, wellicht te kort om de lezers voldoende in te leiden in de huidige socio-psychologische problematiek van de godsdienstsociologie. Dit neemt echter niet weg, dat de bijdrage van Goddijn zeer de moeite waard is. Hoewel sommige schrijvers geput hebben uit hun eerder verschenen publikaties is het geheel toch zeer boeiend en het getuigt van een brede opzet. Hoewel het boek zich niet richt tot vakspecialisten is het toch zeer geschikt voor universiteitsstudenten, die er een dankbaar gebruik van kunnen maken bij hun beginexamens. Verder is het boek zeer geschikt voor leerlingen en cursisten van de scholen voor maatschappelijk werk, kweekscholen, cursussen voor M.O. en last but not least voor groot-seminaristen en zielzorgers; temeer omdat deze categorie van mensen vaak zo weinig oog heeft voor de sociologische structuren en condities van hun werkterrein.
G.J. Deelen
| |
La sécurité et l'hygiène du travail. - Office Belge pour l'accroissement de la productivité, 1962, 151 pp., 240 B.Fr.
Wetenschappelijk verantwoord onderzoek met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid der werknemers op de werkplaatsen, was in België tot nog toe vrijwel onbestaand. Vanuit dit standpunt bekeken, betekent de enquête, ondernomen onder leiding van mevr. Coppée van het Luiks universitair onderzoekscentrum voor veiligheid en gezondheid, werkelijk pionierswerk. Dit is overigens niet de enige verdienste van dit werk. Na een eerste deel, gewijd aan de methodologische problemen opgerezen bij het doorvoeren van de enquête, krijgen wij in het tweede deel een zeer duidelijk overzicht van de evolutie der arbeidsongevallenvoorkoming in België, de wettelijke bepalingen terzake, het Algemeen Reglement voor Arbeidsbescherming, de werking van de organismen betrokken bij de preventie van arbeidsongevallen, zoals de dienst en het comité voor veiligheid en gezondheid op het vlak van de onderneming, de aangenomen organismen en de initiatieven van de verzekeringskassen tegen arbeidsongevallen. Het laatste deel, ongeveer een derde van het werk, geeft de resultaten weer van de eigenlijke enquête. Dit gedeelte is nogal zwak uitgevallen, wat o.i. te wijten is aan het feit
| |
| |
dat te veel uiteenlopende problemen werden opgenomen in het onderzoek. Had men zich durven beperken tot enkele belangrijke punten, zoals b.v. de motivatie van de houding der arbeiders tegenover de actie tot ongevallenvoorkoming, dan zou het onderzoek aan waarde gewonnen hebben.
T.D.
| |
Geschiedenis
Post, Dr. R.R., Kardinaal de Jong's Handboek van de Kerkgeschiedenis in vier delen, II. De Kerk in de Middeleeuwen (van circa 700 tot 1303). - Dekker & Van de Vegt, N.V., Utrecht, Nijmegen, 1963, 5de druk, 311 pp., f 19.50.
Ook in dit deel heeft Prof. Post zijn nieuwe werkwijze gevolgd: zowel naar methode als naar inhoud ligt hier waarlijk een nieuw boek voor ons, dat daardoor met zijn vroegere edities langzamerhand alleen nog maar de naam gemeen heeft, maar het in praktische bruikbaarheid verre overtreft, terwijl het even grondig bleef van vakkennis. Bijkomstig verschil met de vorige edities van dit Handboek is dat dit deel eindigt met 1303 i.p.v. rond 1500, dit vrnl. om praktische redenen.
J.R.
| |
Weltgeschichte der Gegenwart in twee banden, onder leiding van F. von Schroeder. Band I: Die Staaten, Francke Verlag, Bern-München, 1962, 830 pp., geb. DM. 48.
Als vervolg op de hier telkens besproken tien banden van de Historia Mundi verschijnt bij dezelfde uitgever nu een tweedelige wereldgeschiedenis over de laatste veertig jaren. Vijfentwintig internationaal gekozen historici hebben het eerste deel geschreven dat handelt over de afzonderlijke staten en hun binnenlandse toestand. De tweede band zal handelen over de internationale problemen en de wederzijdse verhoudingen tussen de staten. De auteurs zijn zo wijs geweest het aantal bladzijden over de staten niet te verdelen volgens hun belang in de huidige politiek. Zo krijgen de U.S.A. en de Sovjet-Unie elk een vijftig bladzijden toegemeten, niet meer dan Groot-Brittannië met zijn Commonwealth, of Frankrijk met de Union française, of Duitsland. Benelux, Skandinavië, Canada en dergelijke staten krijgen een twintigtal bladzijden, maar Latijns-Amerika 60, de Afrikaanse wereld 80 en China 50 bladzijden. Praktisch wordt geen staat, ook niet een van de allernieuwste, over het hoofd gezien, wat voor een deskundige informatie uiterst belangrijk is. Laten wij reeds dadelijk erkennen dat de lezing van dit deel uiterst leerrijk is. Interessant is bijv. te zien hoe Groot-Brittannië al onderhandelend zijn koloniaal rijk liquideert, terwijl Frankrijk gedeeltelijk slechts na nationale opstanden hiertoe besluit, en België in zijn Kongopolitiek een onvoorstelbaar tekort aan inzicht in de geschiedkundige evolutie aan de dag legde. De auteurs schrikken er niet voor terug waarheden te zeggen die bepaalde mensen nog altijd moeilijk kunnen verdragen: zo heeft Droz ook lovende woorden over de Vichy-regering, en drukt Ritthaler erop dat Hitler langs legale weg aan de macht was gekomen en opvallend veel de wettelijkheid in acht nam. Petri, die het hoofdstuk over Benelux schrijft, heeft een mooi kapitteltje over het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetting, en acht het Duitse ‘Wirtschaftswunder’ niet indrukwekkender
dan het Nederlandse; in het hoofdstuk over België legt hij echter te veel de nadruk op de Vlaams-Waalse tegenstellingen en maakt een paar fouten: het vrouwenstemrecht voor het parlement werd in België niet in 1921 maar in 1949 toegestaan, en Borms werd in 1928 te Antwerpen niet in de Gemeenteraad maar in het parlement gekozen. In het hoofdstuk over de Sovjet-Unie valt het op, dat twaalf bladzijden aan de oktoberrevolutie en haar voorbereiding worden gewijd. In de U.S.A. krijgt Roosevelt en zijn ‘New Deal’ een ruime behandeling. Hier en daar ervaren wij dat hier nog geen echte geschiedenis geboden wordt: zo lezen wij dat men nu, bij gebrek aan archiefstukken, niet kan uitmaken in hoever Israël, Groot-Brittannië en Frankrijk bij hun aanval op Egypte in 1956 met elkaar overleg hadden gepleegd (blz. 637). Deze dikke band is vol interessante gegevens die op onze tijd een dieptezicht geven: de intellectuelen die het wereldgebeuren van onze tijd beter willen begrijpen kunnen wij deze Weltgeschichte van harte aanbevelen.
M. Dierickx
| |
Winter, Eduard, Der Josefinismus. Die Geschichte des österreichischen Reformkatholizismus. 1740-1848 (Beiträge zur Geschichte des religiösen und wissenschaftlichen Denkens. Band 1). - Rütten und Loening, Berlijn, 1962, 380 pp.
Dit boek is een herdruk van een in 1943 verschenen werk, waarin alleen de lijnen
| |
| |
van de algemene geschiedenis duidelijker zijn getrokken. Het is een van de voornaamste studiën over het jozefinisme en blijft ook nu nog een werk van waarde. Evenals Valjavec verdedigt de auteur de stelling dat het jozefinisme eerst en vooral een hervorming van het katholicisme op het oog had. Werkelijk heeft deze beweging, die aan Keizer Josef II (1780-1790) haar naam ontleent, heel wat verbetering gebracht in het kerkelijk bestuur, de indeling der parochiën, de dotatie van de seculiere clerus, enz. en wij zijn verbaasd bij het bestuderen van deze periode heel wat wensen te zien geuit en hervormingen nagestreefd, die ons nog steeds dierbaar zijn. Na de publicatie van het vijfdelig werk van F. Maass: Der Josephinismus, Quellen zu seiner Geschichte in Oesterreich (Wenen, 1951-1961) komt men echter tot het besluit dat het jozefinisme een staatskerk nastreefde, d.w.z. dat de Staat eigenmachtig, met voorbijgaan van de paus en hogere kerkelijke instanties, de Kerk wilde reorganiseren en hervormen. De Aufklärung had trouwens niet de religieuze diepte om een echte kerkelijke hervorming door te zetten, zodat de overeenkomst van godsdienstige wensen en behoeften van die tijd met de onze slechts een oppervlakkige is. Bij het lezen treft de vijandige toon van deze marxistische auteur tegen de jezuïeten-orde: wij dachten dat zo iets in onze tijd niet meer thuis hoorde. In zover draagt dit boek de sporen van zijn oorsprong twintig jaar geleden.
M. Dierickx
| |
Literatuur
Teirlinck, Herman, Ode aan mijn hand, tijdgeestige oefeningen. (Grote Marnixpocket). - Manteau, Brussel, Den Haag, 1963, 181 pp., f 4.50.
Men mag van geluk spreken, dat Teirlinck een negental opstellen, geschreven tussen 1951 en 1962, in deze handzame bundel heeft bijeengebracht. Zijn essays bewijzen niet alleen de veelzijdigheid, maar ook de jeugdigheid van zijn aandacht. De grand old man benadert ook de meest recente verschijnselen vanuit een steeds verrassende invalshoek. In het verschijnsel Mulisch (Voer voor psychologen) waardeert hij achter, of liever: in de welbewuste maskerade diens ‘welschrijvendheid’, maar anders dan deze (Ik schrijf te goed) is hij van mening, dat het nog goed schrijven moet worden, en hij verwijst hem daartoe naar deemoed en onderdanigheid ten aanzien van het leven (p. 81), een advies van wijder geldigheid. In het geruchtmakende boek Lolita van Vladimir Nabokov legt hij op gezonde gronden de belletristisch vermomde pornografie bloot, ook al zou die in de literatuur niet bestaan. Tegenover Jean Cassou en diens geforceerd modernisme verdedigt Teirlinck de waarde van een levende traditie; in het schilderwerk van de geestesgestoorde Aloyse meent hij overeenkomsten te kunnen aanwijzen met het abstracte werk van b.v. Picasso, voortkomstig uit een resp. van onder op en van boven af aangeboord onderbewustzijn. Hij acht de tijd rijp voor een spoedige en ondubbelzinnige oplossing van ‘de culturele problematiek in Vlaanderen’, zoals het slotopstel heet, en, gelijk vroeger Vermeylen, wijst ook Teirlinck aan de Vlaamse schrijvers de weg naar Europa. Behandelen genoemde essays actuele verschijnselen, de eerste drie zijn meer van filosofische en autobiografisch-bespiegelende aard. Vooral de inzet van het openingsstuk ‘Ode aan mijn hand’ is subliem; veelkantig wordt in dit opstel het edele ambacht der kunst omspeeld. Wellicht de schoonste bladzijden van zijn boek zijn gewijd aan Elsschot, wiens zgn. cynisch schrijverschap wel definitief wordt verklaard als een gevecht met de
tijd gevoerd ‘Helaas! met blote handen’ (p. 70). Ook Teirlinck vecht met de tijd, die engel van de vergankelijkheid; als schrijver heeft hij dat gevecht zeker gewonnen. Een schrijver is zo oud als zijn werk, naar hij zelf zegt; Teirlincks literaire handwerk is zo jong als de dag van vandaag en zo oud als klassiek Nederlands. Zijn ernstig spel met de taal bezit die bezielingskracht, waardoor ook deze tijdgeestige oefeningen de tijd overwinnen door hun geest. Met deze bundel heeft Teirlinck eens te meer bewezen een grootmeester te zijn in het bezielde handwerk dat goed schrijven is.
F. van Tartwijk
| |
Daisne, Johan, Baratzeartea. Een Baskisch avontuur of de roman van een schrijver. - Uitg. Manteau, Brussel, 1962, 380 pp., f 13.50.
De jongste roman van Daisne verraadt zijn complexiteit van structuur en motieven al direct in zijn meervoudige benaming. Het is niet alleen de roman van de door Daisne zozeer bewonderde Pierre Benoit, maar ook die van de schrij- | |
| |
ver Daisne. Nauwkeuriger: het is de roman van deze roman en in laatste instantie die van het schrijven zelf. Op p. 306 doet zich de paradoxale situatie voor, dat de schrijver het idee krijgt om deze roman te schrijven, waarvan al meer dan driekwart voltooid is. Het is dan niet verwonderlijk meer, dat we in de volgende bladzijden ook nog een ideale recensie en de flaptekst gepresenteerd krijgen en dat de roman zijn voltooiing vindt in het gereedkomen van zijn drukproef. Maar er is meer. Er is in het eerste deel de vakantiereis, die de vijftigjarige schrijver onderneemt ter ontspanning van zichzelf en zijn vermoeide muze. De autotocht naar het Baskenland met het bezoek aan Benoit - de vacerende schrijver gaat aan Benoit een boek van Daisne over Benoit aanbieden - wordt een wonderlijk, een Baskisch avontuur, doordat een lift geboden wordt aan een twintigjarige beatnik van adellijk schone allure. De bourgeois-schrijver en de edele lifter vinden elkaar in hun gelijkelijke voorkeur voor het romanesque; wat ze samen beleven, is hun voor-geschreven in een drietal romans van hun beider Benoit en hun gezamenlijk avontuur bereikt zijn hoogtepunt, als ze in elkaar Baratzeartea vinden (Baskisch voor) ‘de ingang van de tuin’. De schrijver heeft zijn verjeugdigde muze gevonden en daarmee zijn nieuwe roman; die moet alleen nog geschreven worden, maar dat blijkt bij de gratie (!) van zijn muze al voor zeker de helft gebeurd. Voor de schrijver is het dan een avontuur dit avontuur te schrijven. Mocht u door deze informatie niet alles verhelderd zijn, dan is dat gelukkig. Al op de tweede blz. wordt u het sleutelwoord geboden: magisch-realisme. Dus is het aan de lezer om in deze doolhof van motieven op zijn beurt de ingang
van de tuin te vinden. Ook dat is een boeiend avontuur, als u niet vergeet op uw tocht een lift te geven aan een jeugdig geloof in het romanesque. Dat is dan ook vereist, want ‘de romantiek is een magisch-realisme!’
F. van Tartwijk
| |
Nooteboom, Cees, De ridder is gestorven. - Querido, Amsterdam, 1963, 196 pp., f 8.90.
De tweede roman van Nooteboom (na Philip en de anderen, 1955) heeft, naar het schijnt, twee hoofdfiguren: de schrijver André Steenkamp, gestorven vóór hij zijn roman kon afmaken (afleven?) over een schrijver die gestorven is vóór hij... enzovoorts, en de ik-figuur die de door Steenkamp geconcipieerde roman in deze roman volschrijft. Alweer een roman over een roman, een schrijver over een schrijver, over zichzelf dus. Het toegepaste procédé moet dienen om voldoende afstand te scheppen tussen schrijver en beschreven schrijver: ruimte voor ironie en bevrijding. (Cfr. Multatuli: Droogstoppel begeleidt ironisch het schrijven van de romantische Stern, die gegevens voor zijn boek over Havelaar put uit het pak van Sjaalman). De jeugdige schrijver Steenkamp beleeft op een ‘legendarisch’ eiland in de Middellandse Zee de crisis van zijn leven met de dood als gevolg. Hij sterft aan de literatuur: ‘hij de enige, en dus mismaakte toeschouwer, gek geworden van afzijdigheid, een oog dat probeert mens te worden’, (p. 111) Zijn doorbraak naar de mens (de ‘liefde’ met Clara) mislukt op literaire gronden. Deze pathetische ridder, ‘onze held’, moet maar sterven. Hij wordt bijgezet in het siergraf van zijn eigen roman. De schrijver (= ‘ik’) verricht de absoute in het laatste hoofdstuk. De ridder is gestorven, leve de schrijver! Zo moet het zijn. Nooteboom is echter niet geheel geslaagd in zijn opzet. Daarvoor is er nog te veel literatuur in dit boek, Steenkamp heeft er nog een te groot woord. Een boek desondanks, dat door zijn moderne probleemstelling en zijn stilistisch experiment de weg helpt vrij maken voor een schrijven dat de WERKELIJKHEID MAAKT, zoals Steenkamp met zijn aanstellerige hoofdletters het zou zeggen, (vgl. p. 122)
F. van Tartwijk
| |
Berthold, Will, De ondergang van de Cap Arcona. - De Goudvink, Antwerpen, 211 pp., f 9,75.
De geweldige dramatiek van de laatste wereldoorlog is nog steeds in staat schrijvers te inspireren. Ook dit boek verhaalt een tragische episode uit de grote ramp, die miljoenen mensen het leven kostte. De kern van het verhaal, dat hier gebracht wordt, is een historische gebeurtenis. 3 mei 1945 werd de ‘Cap Arcona’ met zijn 7000 gevangenen van 25 nationaliteiten met bommen en mitrailleurs bestookt door Engelse vliegtuigen. Dit was een droevig misverstand, ofschoon het zeer moeilijk voorkomen had kunnen worden. De historische feiten vormen de tragische achtergrond van dit verhaal, waarin twee sympathieke zee-officieren, bezield met felle afkeer van het Nazidom, een hoofdrol spelen. Ondanks de chaotische toestanden waarin deze men- | |
| |
sen verkeren, weten zij de zuivere, menselijke waarden hoog te houden en te redden. Een aangrijpend boek, dat nogmaals de waanzin van die vreselijke tijd scherp in het licht stelt.
C. de Groot
| |
Narayan, R.K., De menseneter. - H. Nelissen, Bilthoven, 1962, 240 pp., f 8,90.
Een verhaal als De menseneter kan, dunkt mij, alleen door een Aziatisch kunstenaar zijn geschreven. Geduld, vriendelijke humor, goedmoedige welwillendheid en een zeker fatalisme kenmerken de figuren die in deze geestige geschiedenis optreden. De schrijver van dit merkwaardig verhaal is in Madras, Zuid-India, geboren. Zijn verhaal speelt zich ook in deze streken af. Wij beleven de kleine avonturen van een betrekkelijk gesloten gemeenschap in een stadje, waar ieder meeleeft met de dagelijkse gebeurtenissen die nu eenmaal in zo'n omgeving voor allen blijkbaar van belang zijn. In dit verhaal, waarin een schuchtere eigenaar van een drukkerij, een brutale dierenop-zetter en een olifant de hoofdrollen spelen, ontstaan door bepaalde toestanden, die voor ons, Westerse mensen, onbegrijpelijk zijn, merkwaardige complicaties. De schrijver speelt hier zeer knap en geestig mede. De ontknoping van dit verhaal is bepaald zeer origineel. Een kostelijk boek!
C. de Groot
| |
Merlet, Herluf van, De vogel der verbeelding. - A.A.M. Stols, J.P. Barth, 's-Gravenhage, 206 pp.
Het schrijven van een goed, kort verhaal is een heel bijzondere en moeilijke opgave. Velen ondernemen het, maar weinigen slagen er in om een werkelijk gave novelle te voltooien. Herluf van Merlet kan men tot de kunstenaars rekenen, die dit genre beheersen; zijn bundel De vogel der verbeelding bewijst dit. Deze auteur behoort tot de al weer oudere generatie, die twee oorlogen hebben meegemaakt. Zelfs heeft de schrijver tijdens de tweede wereldoorlog een tijd in de cel en in het concentratiekamp doorgebracht. De menselijke ellende en persoonlijke onaangename levenservaringen hebben hem toch niet verbitterd maar wel waarschijnlijk een dosis ironie geleerd. Deze is tenminste in zijn werk ruimschoots aanwezig. Toch blijft hij steeds zeer mild, waardoor zijn verhalen een verkwikkende levenswijsheid bezitten. De novellen, in deze bundel bijeengebracht, zijn alle zeer geslaagd. Onze persoonlijke voorkeur gaat uit naar ‘Het Galatenue’, dat behalve het Russische onderwerp ook als verhaal verwantschap toont met de beste Russische novellen. Wij bewonderen ook ‘De biddende Roofsprinkhaan’. Dit is een prachtig stuk ironie, waarin de menselijke gebreken op geestige wijze in de dierenwereld zijn geobjectiveerd.
C. de Groot
| |
Althaus, Horst, Georg Lukàcs oder Bürgerlichkeit als Vorschule einer marxistischen Ästhetik. - Francke Verlag, Bern, 1962, 82 S., S.Fr. 8.50.
In deze koel-wetenschappelijke argumentering gaat S. de methodologische standpunten van de Hongaarse marxistische literairhistoricus na. Lukàcs voerde al vroeg (onder invloed van Max Weber) sociaal-categorische begrippen in de literatuurkritiek in en sloot zich logisch bij Hegel en het sociologisme van de pre-marxistische esthetica aan; hij promoveerde de relatie tussen vorm en maatschappij tot een vaste component in de esthetica, en daarmee verving hij het vulgaire sociologisme door een interpretatie van het literaire werk op esthetische basis, in samenhang met een sociale categorisering. Lukàcs' probleem is dat van de marxistische esthetica: enerzijds wil hij de autonome kunst zo ver mogelijk volgen tegen de vereisten in van maatschappij en partij, anderzijds wenst hij vast te houden aan de maatschappelijkheid en partijdigheid der kunst. Daardoor bereikt hij een oplossing waarin het rationele proces van het idealistische irrationalisme door de dialectische methode op hoger vlak wordt ontwikkeld en tegen wil en dank gerechtvaardigd. Door deze nuchtere polemiek neemt S. afstand van de persoon van Lukàcs en formuleert hij het wezen zelf van de marxistische esthetica. Voor wie met deze problemen in contact is gekomen, voortaan een onmisbaar boekje.
C. Tindemans
| |
Sorge, Reinhard Johannes, Werke I. - Glock und Lutz Verlag, Nürnberg, 1962, 420 pp., DM. 22.50.
Het le deel (van de 3) der verzamelde geschriften van de historisch-eerste Duitse expressionistische dichter en dramaturg R.J. Sorge (1892-1916) bevat, na een grondige biografische inleiding door H.G. Rötzer, in chronologische orde de produktie van 1908 tot 1911, het jaar vóór zijn doorbraak met Der Bettler. Wijzen zijn verzenbundels (Gedichte, 1908, Knospen und Keime, 1909, Gedichte, 1910, Gedichte, 1911) veeleer op expres- | |
| |
sief-emotionele tonen waarmee de dichter naar een nieuwe inhoud en een nieuwe boodschap zoekt, dan concentreren zich alle aanwezige drama-ontwerpen reeds op zijn ene thema: de kritiek op de hedendaagse mens, vertegenwoordigd in de Dichter. In Spartacus (1909), in Der Jüngling, Prometheus, Antichrist (alle 1910), overwint hij de neo-romantiek en het naturalisme en dringt door tot het ik-drama. In de vorm blijven deze wensdromen voorlopig nog beheerst, maar de thematiek duidt aan dat de afwending van het verkeerd begrepen expressionisme in potentie al vóór zijn Bettler aanwezig was. Biografisch betekent dit dat hij bekeerling naar het katholicisme was vooraleer hij wist waar precies te zoeken.
C. Tindemans
| |
Gundolf, Friedrich, Dem lebendigen Geist. - Verlag Lambert Schneider, Heidelberg, 1962, 296 pp., DM. 20.
In opdracht van de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung te Darmstadt, bundelen D. Berger en M. Frank hier redevoeringen en kapittels uit het veel-geschakeerde werk van de grote Duitse germanist F. Gundolf (1880-1931). Zijn toespraken behandelen Hölderlin, U. von Hutten, Klopstock en Lessing. Zijn opstellen gaan over M. Opitz en L. Tieck. Uit zijn publikaties werden opgenomen Goethe (‘Neue Lyrik’ en ‘Ipighenie’), H. von Kleist (‘Penthesilea’) en Shake-speare (‘Romeo und Julia’). Grondige kennis van elke figuur, grote eruditie, persoonlijke stijl vallen homogeen samen met het blijvende waarde-aspect. De moderne filologie kan deze inzichten wel vervolledigen, zelfs in discussie stellen, maar niet afwijzen.
C. Tindemans
| |
Motekat, Helmut, Experiment und Tradition. Vom Wesen der Dichtung im 20. Jahrhundert. - Athenäum-Verlag, Frankfurt, 1962, 348 pp., DM. 34.80.
Op grond van het eeuwige argument dat vernieuwing en moderniteit begrip van en traditie voor veronderstellen, onderzoekt S. de bewuste aanwezigheid van dit completerend contrast in de literatuur der 20e eeuw, die hij weigert met het naturalisme te laten beginnen omdat daarin het essentiële bewustzijn van de innerlijke dualiteit afwezig bleef. Het gewonnen theoretische inzicht past S. daarna toe op een uitvoerig interpretatief 2e deel waar hij Rilke, Edith Sitwell, T.S. Eliot en G. Benn analyseert naar de twee wezenskenmerken, vooral cirkelend rond de elementen ‘blue’, ‘muziek’ en ‘droom’ en hun veelgescha-keerde betekenis. Door ritme en akoestiek, symbolen en motieven na te gaan, brengt S. ons nader bij een meer definitieve waardering van de moderne dichter en het zinvolle experiment.
C. Tindemans
| |
Lehndorff, Hans von, De oorlog van een arts. Fontein-Boekerij nr. 78. - De Fontein, Utrecht, z.j., 243 pp., f 4.90.
In dit boek vindt de lezer het uitvoerige relaas van de bezetting van Pruisen door de Russen, zoals die aan den lijve ervaren wordt door Graaf Von Lehndorff, in die dagen als chirurg werkzaam in zijn geboortestreek. Het bestrijkt het tijdvak van zomer 1944 tot voorjaar 1947. Wat daar tussen ligt, is voor de auteur en zijn loten landgenoten één lange lijdensweg, welke we van statie tot statie nauwkeurig kunnen volgen in de hier gepubliceerde dagboekaantekeningen, aangevuld met latere herinneringen. Het bijzondere van dit oorlogsboek is gelegen in het religieuze sentiment waarmee het feitenrelaas doortrokken is. De kracht om ook in de moeilijkste omstandigheden zijn werk als chirurg vol te houden, ontleent de schrijver aan een sterk piëtistisch gekleurd protestantisme, dat in de oorlog een verheviging vindt, welhaast leidend tot vervoering: ‘Als het eindoordeel dichtbij is, beleeft de mens zijn grootste momenten’ (p. 22). ‘Ostpreussisches Tagebuch’ werd in West-Duitsland een bestseller. Ook de vertaling speculeert op een breed publiek: de Nederlandse titel combineert de ‘aantrekkelijkheid’ van een doktersroman met die van het oorlogsboek. Al zal misschien de Nederlandse lezer even moeten wennen aan de voorstelling van Duitsers als oorlogsslachtoffers, zeker is dat dit authentiek verslag, zij het in niet vlekkeloze vertaling, vermag te boeien, vooral ook door zijn getuigend karakter. Het gaat echter wat ver, om met de aankondiging op de achterkant te voorspellen, dat dit boek u ‘zal schokken en ontroeren tot in de diepste vezelen van uw lichaam en u tevens van stille eerbied vervullen’.
F. van Tartwijk
| |
Baldwin, James, Another Country. - Michael Joseph, London, 1963, 416 pp., 25 sh.
Auteur is een der meest vooraanstaande neger-schrijvers. Terecht, want niemand kan er aan twijfelen dat Baldwin schrijven kan. Dit was reeds onmiddellijk duidelijk uit zijn eerste roman Go tell it on
| |
| |
the mountain. De verwachtingen die wij destijds naar aanleiding van deze roman koesterden zijn echter niet in vervulling gegaan. De reden hiervan is dat hij zich sindsdien meer laat inspireren door moderne problematiek dan door eigen creatieve fantasie. Zijn romans gaan tractaten worden. Dit werd reeds enigermate duidelijk in Giovanni's Room met zijn belangstelling voor de homosexualiteit. In deze roman heet het zogenaamd dat het het rassenprobleem is dat hem heeft aangegrepen. Maar dit is maar zeer betrekkelijk waar. Schr. is toch voornamelijk geobsedeerd met het sexuele, normaal en abnormaal, geoorloofd en ongeoorloofd, en dit alles beschreven in meer details dan nodig en zelfs verteerbaar is. Dat minnaar en/of minnares al dan niet blank of zwart zijn doet in de grond van de zaak er weinig aan toe, maakt op zijn hoogst hier en daar het verhaal wat grover. Zo komt het ook dat zijn personen net niet geheel tot volheid van leven komen: men ziet hen voortdurend als figuren die er voornamelijk toe dienen om te laten zien hoe rot het leven vaak kan zijn. Maar daar blijft het dan ook bij. Het boek diene met voorbehoud gelezen te worden.
W. Peters
| |
Thomas, R.S., The Penguin Book of Religious Verse. - Penguin, London, 1963, 190 pp., 3 sh. 6 d.
Het is gemakkelijk om iemand met goede dingen te overladen in een anthologie. Ook hier is beperking de eerste deugd van de verzamelaar. In deze uitgave wordt juiste maat gehouden: er hangt over het boekje een sfeer van reserve alsof de verzamelaar bang is geweest om zijn godsdienstige poëzie de lezer op te dringen: het wordt hem stil voorgezet en hij kan rustig ongestoord zijn gang gaan. De indeling is even overzichtelijk en simpel als kort: God, self, nothing, it, all, en de keuze om dit te illustreren en mee te beleven is voortreffelijk.
W. Peters
| |
Toneel
Verhoeff, Dr. J.P., Sartre als toneelschrijver. Een literairkritische studie. - J.B. Wolters, Groningen, 1962, 322 pp., BF. 362.
Deze dissertatie wil, op basis van de literaire kritiek als literatuurwetenschap, een nieuw criterium beproeven en S. wijdt aan deze methodologische premissen een uitvoerig hoofdstuk. Daarna komt de praktijk, telkens ingedeeld in inleiding, analyse en conclusie, waarin Sartres volledige produktie (alleen Nekrassow krijgt niet de gewone behandeling) onderzocht wordt, van Les Mouches tot Les Séquestrés d'Altona. De hele opzet ligt in het onderzoek naar de verhouding tussen literatuur en filosofie, maar tegelijk stoot S. op de dramatische essentie die Sartre dan toch als vorm (en ook meer dan alleen maar vorm) verkoos, terwijl tevens dient uitgemaakt welk het element is dat deze relatie van verwerking tot roman uitsloot of ze voorkwam. De (voorzichtige) conclusie luidt dat de ontzagwekkende psychologie van vele personages, precies door hun literair-filosofische essentie, vaak de mogelijkheden van een beschrijving in dramatische vorm te boven gaat, een zege voor de mens in Sartre, een nederlaag voor de toneelauteur.
C. Tindemans
| |
The Stage Year Book 1962. - Carson and Comerford, London; 328 pp., 36 ill., 16 s.
Enkele opstellen (over produktie-ideeën, belichtingsmode, Britse invloed op Amerikaans theater, e.a.) leiden de jaarlijkse inventaris in van wat Engeland in 1961 op theatergebied beleefde. De opsomming van creaties en festivals (met data, rolbezetting en directieschema) wordt aangevuld met inlichtingen over clubs, schouwburgen, directeurs, regisseurs, acteurs, scholen en publikaties. Naast een uitvoerig overzicht van radio- en TV-programma's, is er dit keer (als nieuwigheid) een lijst van gespecialiseerde firma's in theaterprops. Nuttig register.
C. Tindemans
| |
Kindermann, Heinz, Theatergeschichte Europas. V. Aufklärung-Romantik (2. Teil). - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1962, 879 pp., geïll., 370 Sh.
Een groot gedeelte uit dit 5e deel (het 2e dat aan Aufklärung en romantiek wordt besteed) van het nu al wereldberoemde werk handelt over de Oostenrijkse theatertoestanden tijdens de 18e eeuw, waarin uit de onderlinge wedijver tussen volkstoneel en literatuurtheater (onder Franse invloed, vooral bij het Weense Burgtheater) de traditie loskomt, die Goethe (te Weimar) en Iffland (te Berlijn) in staat stelt het Duitstalige toneel leidingsniveau te bezorgen. Tevens moet in deze centra
| |
| |
al het Italiaanse aandeel (Alfieri maar ook de operarage, samen met de rococo-techniek) worden behandeld. Na het Spaanse, Portugese en Nederlandse panorama, gaat S. grondig in op de ontwikkeling in Skandinavië, vooral belangrijk omdat deze landen zich van de Franse invloed losmaken en zelfstandig-nationaal georiënteerd raken. In deze omvang voor het eerst behandelt S. ook het Slavische (Rusland, Polen, Bohemen-Moravië, Zuid-Slavië) en het Hongaarse theater. Zoekend naar de stijlhistorische, ideologische, sociologische en technologische synthese, ziet S. de verwarde periode als de nodige overgangstijd van classicisme naar romantisme op het toneel, dat geheel het 6e deel zal vullen. Zoals ook in de vorige delen is het documentaire aspect in aantal en in gehalte onovertroffen. Niettemin is het jammer dat citaten (uit teksten, maar ook van nuchtere titels) uit het Nederlands doorlopend fout zijn. Registers, tijdtabellen en een onschatbare bibliografie stimuleren tot detailstudie.
C. Tindemans
| |
Daunicht, Richard, Die Entstehung des bürgerlichen Trauerspiels in Deutschland. - Walter de Gruyter, Berlin, 1963, 309 pp., geb. DM. 36.
Na een uitvoerige voorstudie van de evolutie der onregelmatige elementen in de dramatische theorie van het Franse classicisme, gaat S. aan de hand van het vastgelegde materiaal op de Duitse toestanden in. Achtereenvolgens onderzoekt hij de criteria van het sentimentele blijspel tijdens de eerste helft der 18e eeuw, ontdekt de afwijkingen van de alleenheerschappij van Gottsched en stoot door tot de geleidelijke ontwikkeling van het burgerlijke treurspel in Duitsland tussen 1741 en 1751, waarvan hij de voorschriften, het belang en de waarde formuleert, gedocumenteerd door het meest bekende voorbeeld, Miss Sarah Simpson door G.E. Lessing. Werkmethode, arbeidsveld, documentatie, comparatistische principes en conclusies maken deze studie voortaan tot een grondwerk voor de geschiedenis van de Duitse dramatologie.
C. Tindemans
| |
Schriften zur Theaterwissenschaft. Hrsg. von der Theaterhochschule Leipzig. Band II. - Henschelverlag, Berlin (Ost), 1960, 744 pp., DM. 11.50.
Naast een gedetailleerde analyse over de droommonoloog in R. Wagners Meistersinger von Nümberg door H. Krause-Graumnitz en een matig interpreterende theatergeschiedenis van Freiberg door W. Hermann, is vooral de bijdrage van A.C. Kuckhoff over het antieke drama, meer bepaald de tragedie, belangrijk. Essentieel is het slechts een poging, de geschiedenis van het Griekse drama te herschrijven in marxistische zin. In de praktijk moet daarom ieder auteur, ieder werk, iedere theatertechniek worden aangepakt langs de wetten van het klassenbewustzijn. De waarheid zal wel weer in het midden liggen en daarom zijn de sociale interpretaties herhaaldelijk gunstig verhelderend, als je maar de partijpolitieke woordenschat kunt scheiden van de meer wetenschappelijke ernst.
C. Tindemans
| |
Hasenclever, Walter, Gedichte, Dramen, Prosa. Hrsg. K. Pinthus. - Rowohlt Verlag, Reinbek, 1963, 519 pp., DM. 13.80.
K. Pinthus heeft in deze selectie uit de Duitse auteur W. Hasenclever (1890-1940) niet gepoogd een expressionistische leidraad als hoofdthema aan te geven. Veelmeer wil hij, zoals blijkt uit de frisse biografische prelude, de menselijkheid en moderniteit van deze auteur aantonen. Zo treedt dan ook uit S.'s gedichten een bezorgde jongeman naar voren, meer geïnteresseerd in het leven dan in literatuur, en. slaan de accenten nog wel eens pathetisch door, dan ligt de thematiek al vrank en open als een engagement op de toekomst. De drie expressionistische drama's, Der Sohn (1914), tijdstuk met generatieproblemen die door hun allegorische vorm uit de beperking van de actualiteit treden, Antigone (1916), pacifistische belijdenis en kreet om elementaire verdraagzaamheid, en Die Menschen (1918), meer woord- en symboolballet dan ideologie, contrasteren uitstekend met de vier blijspelen, Ein besserer Herr (1926), cynische parodie op moderne huwelijkszeden, Ehen werden im Himmel geschlossen (1928), een ondeugende parabel met religieuze skepsis en aardse hopeloosheid, Napoleon greift ein (1929), alweer bekentenis tot de moderne tijd, en Münchhausen (1934), een dromerig-romantisch spel met liefdevolle en liefdeloze mensen. De raadselachtige evolutie van deze begaafde man wordt afgesloten door zijn autobiografische roman Die Rechtlosen (1939), met boeddhistische motieven en profetische vermoedens over zijn aanstaande zinloze dood. De bundel biedt meer dan louter eerherstel; heropvoering kan niet uitblijven.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Varia
De niet aanwezige huisvrouw. Beschouwingen over de buitenshuis werkende gehuwde vrouw. Uitgegeven ter gelegenheid van het tien-jarig bestaan van het Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg. - Uitg. P. Brand, Hilversum, Antwerpen, 1962, 172 pp., f 9.90.
In dit prachtig uitgegeven boek zijn tien studies bijeengebracht, waarin de problematiek rond de arbeid van de gehuwde vrouw veelzijdig wordt belicht. De auteurs stellen zich op het standpunt, dat in de nabije toekomst de gehuwde vrouw meer dan thans zal komen tot het vervullen van taken buiten het gezin, en dat tijdige bezinning op deze verandering zal kunnen bijdragen tot een gunstig verloop. Bij deze bezinning wordt de aandacht gevestigd op arbeidsmogelijkheden en arbeidsomstandigheden, op opvoeding en opleiding. Achter deze praktische overwegingen ligt de vraag naar de zingeving van het vrouwelijk bestaan. In de hier verzamelde bijdragen treft de werkelijkheidszin der auteurs en tevens de voorzichtigheid waarmee zij het probleem benaderen. Het boek is een waardige jubileumuitgave, die de werkers voor de Geestelijke Gezondheidszorg tot eer strekt.
J.M. Kijm
| |
Dessauer, Friedrich, Kontrapunkte eines Forscherslebens, Erinnerungen, Amerikanische Reisebriefe. - Josef Knecht, Frankfurt a/M., 1962, 102 pp., geb. D.M. 6,80.
Friedrich Dessauer is overleden op twee-en-tachtigjarige leeftijd te Frankfurt a/M. op 16 februari 1963. Zijn indrukwekkende reeks van publikaties wordt dus besloten met deze ‘Kontrapunkte’. Ze zijn geen eindpunt, want hij zal in heruitgaven en vertalingen nog vaak op de markt verschijnen. Ze zijn wel een orgelpunt: een fiere terugblik op enkele hoogtepunten uit een zeer rijk gevuld leven. De ‘Erinnerungen’ (17 pp.) worden gevolgd door de ‘Amerikanische Reisebriefe’ (72 pp.) die D. in 1921 voor Hochland schreef, toen hij als eerste Duitse geleerde naar de Verenigde Staten utigenodigd werd. Ze werden een jaar later gebundeld onder de titel ‘Auslandsrätsel’. D. schrijft niet alleen een boeiend reisverhaal; hij ontmoet mensen en tijdsproblemen met de doordringende blik van een filosoof, vindt in tijdstippen de eeuwigheid en verliest zijn horizon niet met scherp toe te kijken op details. Dat verleent aan dit veertig jaar oude reisverhaal zijn blijvende actualiteit.
H. Berghs
| |
Kwant, Prof. Dr. R., Mens en kritiek. Een analyse van de functie van de kritiek in het menselijk bestaan. (Serie Mens en Medemens). - Uitg. Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1962, 158 pp.
Wijsgerige bezinning op de kritiek, waarin gereflecteerd wordt op de kritiek zoals deze zich voordoet en functioneert. De auteur doet uitkomen van hoe grote betekenis verantwoorde kritiek is, terwijl hij ook aangeeft wat vereist wordt voor een dergelijke verantwoorde kritiek.
J.M. Kijm
| |
Zahn, Gordon C., German Catholics and Hitler's War. - Sheed and Ward, London, 1963, 346 pp., 13/6.
Een straightfotward verslag over het in de titel aangegeven onderwerp zou belangrijk en ook boeiend zijn; zowel de houding van de bisschoppen (en niet alleen van Von Galen en Faulhaber) en priesters alsook van die van de gelovigen is een zakelijke uiteenzetting waard. Het is weinig bemoedigend wanneer het eerste hoofdstuk de methodologie behandelt; nog minder bemoedigend wanneer de volgende hoofdstukken zich bezig houden met de social-control dimensie en de value-selection dimensie, om in een slothoofdstuk geconfronteerd te worden met socio-theologische implicaties. Schr. heeft degelijk studie gemaakt van alle documenten uit de oorlogstijd, maar zijn passie om een wetenschappelijk werk te schrijven op sociologisch terrein heeft het boek aan leesbaarheid veel schade berokkend en aan overtuigingskracht weinig goeds gedaan. Voor de niet-socioloog is deze pocketuitgave een teleurstelling.
W. Peters
| |
Middleton, Drew, The supreme Choice: Britain and the European Community. - Uitg. Secker & Warburg, London, 1963, 287 pp., 30 s.
De scherpzinnige directeur van het Europese Bureau van de New York Times analyseert in dit boek de, voor Europa's toekomst zo belangrijke, problematiek van de aansluiting van Groot-Brittannië bij de Europese Economische Gemeenschap. Als sympathiserende Amerikaan houdt hij de Engelsen de feiten voor die hen tot het zoeken van aansluiting bij Europa dwingend uitnodigen, terwijl hij
| |
| |
tevens aan anderen, met name aan Amerikanen, duidelijk maakt welke moeilijkheden de Engelsen te overwinnen hebben en welke bijdrage zij aan een Verenigd Europa kunnen leveren. Ofschoon een warm voorstander van de integratie van Engeland in de Europese Gemeenschap blijft de schrijver voldoende realist om te zien dat dit beslist geen panacee is voor de interne Engelse moeilijkheden noch voor de problemen van de verhouding tussen de Verenigde Staten en Europa. Zijn eigen landgenoten maakt hij duidelijk dat een Verenigd Europa waarschijnlijk een nog lastiger partner zal zijn dan het verdeelde Europa. Dit boek, hoewel direct voor Engelsen en Amerikanen geschreven, verdient op het continent de aandacht van ieder die zich interesseert voor het moeizame wordingsproces der Europese eenheid: het wekt op boeiende wijze begrip voor de problemen die de, overigens onvermijdelijke, aansluiting bij Europa voor de Engelsen stelt.
H. Hoefnagels
| |
Cardinale, Igino. Le Saint Siège et la diplomatie; aperÇu historigue, juridique et pratique de la diplomatie pontificale. - Desclée & Cie, 1962, 342 pp.
Schrijver is chef van het protocol aan het pauselijk staatssecretariaat. Het accent valt dan ook op de praktijk; bij officiële bezoeken aan het Vaticaan zal het van nut kunnen zijn voor diplomaten en journalisten.
F. Wassenaar
| |
Finkenstaedt, Thomas, You und Thou. Studiën zur Anrede im Englischen. - Wal ter de Gruyter, Berlin, 1963, 301 pp., DM. 44.
Dit taalsociologische onderzoek over de aanspreekvorm in het Engels (maar bij uitbreiding ook vergelijkend met het Duits) wil, zowel synchronisch als historisch, de verhouding mens en evenmens nagaan onder het oogpunt van het taalgebruik. Door het betrekken van zowel literaire als nietliteraire bronnen als werkmateriaal werd een belangrijke bijdrage geleverd tot het verduidelijken van de onderlinge verhoudingen tussen spreker, taalgemeenschap en taalstructuren.
C. Tindemans
| |
Nicet, Max, e.a., Drogues et Tranquillisants (Toute la question). - Casterman, Doornik, 1962, 144 pp., ing. F. 50.
Het moderne leven heeft bij velen de psychische weerstand zo verzwakt dat zij, door de werkelijkheid in het nauw gedreven, met talloze middelen proberen aan deze werkelijkheid te ontsnappen. De astronomische geldsommen die aan bedwelmings- en kalmeermiddelen worden uitgegeven zijn hiervan een gevolg. Een arts, een psychiater en een journalist onderzoeken hier de vele vormen waaronder deze persoonlijkheidsziekte zich kan uiten en trachten enkele verklaringen en oplossingen voor te stellen.
J. Kerkhofs
| |
Perspectives Chrétiennes sur l'Adoption (Etudes et documents du BICE). - Ed. de Fleurus, Parijs, 1963, 244 pp., ing. N.F. 15.
Steeds talrijker worden de echtparen die een kindje adopteren en aldus een ‘thuis’ bezorgen. Dit evangelische werk van barmhartigheid brengt echter eigen problemen mee. Een studiegroep van het Bureau International Catholique de l'Enfance biedt in dit uitstekende verzamelwerk een overzicht van de religieuze, juridische en psychologische aspecten der adoptie. Tot slot werden de resultaten van een internationale enquête voorgesteld, samen met de besluiten van een congres van experts. Het geheel dient als voorbereiding tot het katholieke internationale congres over adoptie (Londen, november 1963). Specialisten terzake, doch ook pleegouders vinden hier een rijke documentatie.
J. Kerkhofs
| |
Janssens, Jozef, De Mariale persoonlijkheid van Jacob van Maerlant. - Met de steun van de Universitaire Stichting van België. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1963, 450 pp., ing. F. 390.
Deze geleerde studie (een universiteitsthesis) heeft een lange ondertitel: ‘Jacob van Maerlants werken beschouwd in het licht van zijn Mariacultus en als resultante van de toenemende Mariaverering in de Middeleeuwen’. Van Maerlant vereerde persoonlijk Maria; tegelijk nam hij in zijn werken de theologie en cultuur van zijn tijd over, - en voor de schrijver gaat het om zijn persoonlijkheid, van de Mariaverering uit onderzocht en belicht. Het is een reusachtige materie en onderneming. Bij de Mariologie, de Marialiturgie, de Mariaverering, - telkens wil de schrijver ze breed nagaan, van de eerste bronnen uit, om daarna pas Van Maerlants werk er mee te confronteren. Hij vindt in zijn dertiende-eeuwse dichter heel veel, vertaald of overgenomen of oorspronkelijk; maar zijn aandacht is
| |
| |
verdeeld tussen het Mariale buiten Van Maerlant en het Mariale bij hem: zodat hij ze te zeer afzonderlijk houdt, de confrontatie niet tot het einde doorzet, en er niet toe komt zijn held (een reus!) ten voeten uit te tekenen... Maar zoveel werd hier zorgvuldig bijeengebracht, dat deze verzameling van teksten en resultaten lang de basis zal blijven voor verder onderzoek en peilen.
Em. Janssen
| |
Denis, Léopold s.j., Cas de conscience a l'usage surtout des pays africains. - Museum Lessianum, Desclée de Brouwer, 1962, 423 pp., F. 180.
De stichter en directeur van het Kongolese theologische tijdschrift ‘Revue du Clergé Africain’ biedt hier een verzameling van gedetailleerde oplossingen op casus conscientiae die de laatste vijftien jaren in dit tijdschrift werden gepubliceerd. De christelijke openbaring aanvaard en beleefd in een afrikaans milieu hebben de auteur er toe gebracht ook de christelijke moraal in functie van Afrika door te denken en tot pastoraal verantwoorde oplossingen te komen in gewetensvragen. Dit boek kan aan alle priesters die in Afrika werken, te gelegener tijd zijn diensten bewijzen, te meer daar de gewetensvragen en hun oplossingen hier in een levende taal worden uiteengezet.
R. De Haes
| |
Witte, L. de, s.j., Kerk, Arbeid en Kapitaal (confrontatie van de christelijke levensopvatting met het arbeidersvraagstuk). - Arbeiderspers, Brussel, 1963, 201 pp.
De auteur, hoofdverantwoordelijke van de basissscholing in de Katholieke Werkliedenverbonden (K.W.B.), beoogt met dit handboek een globale inleiding op de sociale leer der Kerk. Schematissch doch trefzeker wordt voor elk der kernvraagstukken (eigendom, arbeid, loon, onderneming, bedrijfsorganisatie) de evolutie van de sociale leer der Kerk voorgehouden. Het werk illustreert de inleiding volgens welke de Kerk wel degelijk een geheel van sociale beginselen bezit van waaruit een rechtvaardige maatschappijordening dient opgebouwd te worden. Door zijn helderheid en beknoptheid voor arbeidersstudiekringen aanbevolen.
J. Kerkhofs
| |
Gazi Yasargil, M., Die Aufgabe des Westens. Aufbauende Entwicklungshilfe. - Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach- Zürich, 1962, 92 pp., D.M. 6.50.
Een jonge Turkse dokter, die sinds enkele jaren in Europa werkt, geeft hier zeer verhelderende beschouwingen over ontwikkelingshulp. Turkije dat reeds een hele tijd onder Westerse ontwikkelingshulp staat, dient hier tot voorbeeld en vergelijkingspunt voor analoge situaties in andere ontwikkelingsgebieden. De gevolgen van de tot hiertoe gevolgde methode van ontwikkelingshulp zijn er bijzonder duidelijk geworden. Dit laat de auteur toe nieuwe, originele en praktisch realiseerbare wegen aan te duiden, waardoor het Westen zijn onvervangbare taak in dienst van de wereldgemeenschap kan vervullen.
R. De Haes
| |
L'Eglise devant les Masses rurales. Rapports et compte rendu de la XXXIIe semaine de missiologie, Louvain 1962. Museum Lessianum - Section missiologique no. 43, Desclée de Brouwer, 1962, 308 pp., F. 180.
Het harmonisch integreren van de landbouwbevolking in een industriële gemeenschap en in een evenwichtige ontwikkelingspolitiek, is wellicht één van de meest menselijke problemen waarvoor het openbaar gezag zich in de ontwikkelde zowel als in de ontwikkelingslanden gesteld ziet. Dat deze integratie, die heel wat aanpassing en een loslaten van wellicht eeuwenoude tradities vraagt, ook een crisis van traditionele religieuze opvattingen met zich meebrengt, hoeft niemand te verwonderen. Deze crisis draagt echter het positieve verlangen in zich naar een nieuwe, meer bewuste en persoonsgerichte gemeenschap. Bij de opbouw van deze gemeenschap heeft de Kerk een unieke taak te vervullen. Dat zij zich daarvan nu meer dan ooit in de geschiedenis bewust is geworden, bewijzen de twee laatste encyclieken van Paus Joannes XXIII. Mater et Magistra heeft dan ook de rapporten van deze missiologische week vruchtbaar georiënteerd.
R. De Haes
| |
Claes, Beda, o.f.m., De sociale integratie van de Italiaanse en Poolse immigranten in Belgisch Limburg. - Heideland, Hasselt, 1962, 354 pp.
De toenemende migratie van arbeiders in het eenwordende Europa stelt de sociale beweging en de zielzorg voor het nieuwe vraagstuk van de culturele en religieuze integratie van de geïmmigreerde vreemdelingen. In deze doctoraatsthesis wordt na een overzicht van de sociologische aspecten der migratie in het algemeen en
| |
| |
van België en Limburg in het bijzonder, een gedetailleerde enquête doorgevoerd enerzijds bij de autochtone Limburgse bevolking naar haar houding tegenover de twee vermelde groepen immigranten en anderzijds bij de immigranten zelf naar hun integratiemoeilijkheden. Voor pastoraal en sociaal werk noteert de auteur een aantal behartenswaardige voorstellen. Overduidelijk blijkt uit deze studie dat het losse samenbrengen van mensen in Europa in het geheel niet bijdraagt tot de ‘europeanisering’. In feite constateert men ofwel wederzijdse achterdocht (vooral tegenover de zuiderlingen) ofwel een bijna volledige opslorping in de autochtone groep. Een parallel onderzoek in Wallonië zou leerrijke vergelijkingen mogelijk maken.
J. Kerkhofs
| |
Boné, E., Devenir de l'homme (Collection ‘Etudes Religieuses’). - La Pensée catholique, Brussel 1962, 128 pp., geïllustreerde omslag, F. 54.
Dit boekje beantwoordt volkomen aan de uitdrukkelijke bedoeling van de auteur, een niet-technische maar toch wetenschappelijk betrouwbare, op de meest recente gegevens steunende inleiding te zijn op de problemen van paleontologische, antropologische en theologissche aard in verband met de oorsprong en de evolutie van de mens. Als ervaren antropoloog en goed onderlegd theoloog is de auteur erin geslaagd een bondige, vlot leesbare en toch voldoende genuanceerde uiteenzetting te geven van de feiten en de coherentiegraad van hun verklaringen. Een klein lexicon, dat de gebruikte termen verklaart, verhoogt nog de bruikbaarheid van dit werkje, dat we aanbevelen aan al wie op dit gebied een veilige en verantwoorde informatie zoekt.
H. Jans
| |
Pockets
Prisma-boeken. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
RASEY, Marie I., Psychologie van de opgroeiende jeugd. - Gesteund door een reeks citaten behandelt schr. het kind niet geïsoleerd of uiteengelegd in zijn vermogens en functies, maar als een levende eenheid, verbonden met het gezin, de voorouders, de omringende wereld. Het boek getuigt van een kritische prudentie die bij de behandeling van een onderwerp dat eigenlijk nauwelijks op deze wijze onder één noemer gebracht kan worden, van bijzondere waarde is.
WYNDHAM, John, Operatie Koekoek. - De auteur van ‘De Triffids komen’ toont opnieuw zijn meesterschap in science-fiction door dit verhaal over een dorp dat te lijden heeft van stralen, afkomstig van een andere planeet.
WILSON, Guthrie, De verzwegen hel. - Een brokje oorlog in Italië, waarvan de ellende en de tragiek wel fel beleefd wordt door de soldaten zelf, maar angstvallig verzwegen voor allen die er niet midden in staan.
COLES, Manning, De man met de groene hoed. - Spanning rond het verdwijnen van een engelse diplomaat die een rol gespeeld heeft in de afwikkeling van de kwestie-Triest. De politieke geschiedenis van Italië en de chaotische toestanden in de laatste dagen van Mussolini worden erin verweven.
BERVE, Helmut, Herfsttij der griekse beschaving. - Hiermede is het derde deel van het standaardwerk van Prof. Berve ook in de Prisma-reeks verschenen. Het behandelt de betekenis van het hellenisme als een van de basiselementen waarop de hele struktuur van de europese mens is opgebouwd. Een belangrijk boek voor onze beschavingsgeschiedenis.
PECK, Joseph H., Pillen, poeiers en pioniers. - De geestige en wijze oude arts, die we hebben leren kennen in zijn vermakelijk boekje ‘Alles over mannen’, vertelt hier over de eerste jaren van zijn medische praktijk in het toen nog heel ruige Westen van Amerika.
JOPPE, J., Brommers, scooters en motoren. - Daar een heel groot deel van de nederlanders tot de berijders van een der genoemde rijwielen behoort, is het verschijnen van dit praktische boekje met adviezen, eenvoudige technische uiteenzettingen en verhelderende tekeningen een welkome gave. Zakelijke informaties omtrent kostenberekening en verzekeringen en belangrijke verkeersregels en veiligheidsvoorschriften in binnen- en buitenland verhogen de waarde van dit boekje.
BRONGERS, E.H., De oorlog in mei '40. - Kapitein Brongers geeft een relaas van de strijd in Nederland, gebaseerd op nuchtere feiten en documenten. Voor de ouderen een herinnering, voor de jongeren een stuk van onze recente geschiedenis waar ze mee geconfronteerd dienen te worden.
G.A.
|
|