Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 936]
| |
Literaire kroniek
| |
De mens als demiurgIn het niemandsland tussen jeugd en volwassenheid, dat voor Majakovskij juist samenvalt met de jaren waarin zich de revolutie voltrekt, openbaart zich bij hem een religieuze crisis, die zoals bij veel vertegenwoordigers der Russische intelligentsia ten nauwste verbonden is met het probleem der theodicee. Zij vindt haar wortels in de onmacht, het lijden te rijmen met het idee van een alles-richtende God, waar een verwaterd Christendom niet meer bij machte blijkt de zin van het lijden te onthullen. | |
[pagina 937]
| |
Na deze crisis ziet Majakovskij, voortaan overtuigd atheïst, de mens meer dan ooit teruggeworpen op zichzelf. De mens is van nu af genoopt, zelf actie te nemen en het wereldgebeuren vanuit de eigen menselijke autonomie te bepalen: ‘niet meer God, maar de mens zelf zal de wereld leiden. Het zal niet langer God zijn, die alles licht en donker maakt; wij zelf zullen onze lichten aan de hemel bevestigen. Wij bestuderen geen Heilige Schrift meer, maar we scheppen met algebra en kosmografie zelf het licht, dat de aarde zal verlichten. We nemen God de teugels uit handen; we willen zelf de aarde de wet lezen; wij zijn van nu af onszelf Christus en Verlosser’. Deze demiurgische exaltatie ontmoet men bij Majakovskij voortdurend: het is de mens die de aarde uitbouwen zal tot één gigantisch instrument in zijn hand. Niet langer zal de mens afhankelijk zijn van de aarde, maar de aarde van de mens: ‘wij zijn zelf scheppers, in vurige hymnen,
bij het lawaai van laboratoria en fabrieken!
Ieder van ons houdt thans in zijn tien vingers
de teugels van de wereld’.
Het is de menselijke geest, die - brandend van activiteit en eeuwig inventief - onze handen, spieren en aderen zal bezielen; in onze prestaties zullen zich onze stoutste verwachtingen verwezenlijken: ‘op dit ogenblik zullen we, voor de ogen van allen,
onze wonderen wrochten, wij zelf!
wij zijn de Edisons van het elan en van de energie,
van het onblusbare licht!’
De mens, die het produkt is van een door inertie getekende en ontwaarde burgerlijkheid, de grauwe werkelijkheid waarvoor Majakovskij het moeilijk te vertalen Russische woord byt gebruikt, zal moeten worden omgevormd tot een mens, die brandt van energie en bereidheid om zich in te zetten. Een ‘nieuwe mens’ zal moeten ontstaan, die is aangepast aan de volkomen nieuwe taak: ‘maakt de constructie van het mensengeslacht anders!
Mens zal hij zijn, in wien het hart is vervangen door een motor
en de longen door brandstof!
Of laat het hart maar blijven, zelfs de ziel;
maar dan zo, dat men leeft en ademt als een locomotief,
met regelmatige hartslag!
Als de tand van een wiel zal ik in het tandrad grijpen
en beginnen te draaien!’
* * *
Het mag misschien verleidelijk zijn, Majakovskij's mens-machine-ideeën en de daaraan gekoppelde demiurgische gedachte praktisch alleen vanuit de ‘crisis der theodicee’, het Marxisme en het eigen gloeiend verlangen naar actie te verklaren, zoals meestal geschiedt. Men probeert dit verlangen dan te interpreteren als een psychologische, haast pathologische trek, als een neiging tot hyperbolisme, die ook tot uitdrukking zou komen in een veelvuldig gebruik van superlatieven en in zijn eeuwig streven naar het fantastische en ongrijpbare. Ik geloof niet, dat dit juist is. Steeds meer schijnt het besef te groeien, dat er thans met de mens in het algemeen een mentaliteitsverandering plaats vindt. ‘Wij overdrijven het gewicht van onze hedendaagse levensomstandig- | |
[pagina 938]
| |
heden beslist niet’, aldus Teilhard de ChardinGa naar voetnoot1), ‘wanneer wij menen, dat binnen die omstandigheden een ver-reikende wending van de wereld plaatsgrijpt’. Er groeit een geestelijke houding, die juist die trekken gaat vertonen, die bij Majakovskij in een bijzonder scherp reliëf naar voren komen, juist omdat hij in zijn tijd hierin nog vrijwel alleen stond, ondanks het feit, dat het Marxisme toch wel in verband gebracht moet worden met die nieuwe wereldbeleving. ‘Ik zie de toekomst, die niemand ziet’ getuigt hij van zichzelf; ‘ik ben de voorloper van de nieuwe tijd’. En in het lyrische drama De Mens luidt het: ‘ik wacht in de ark, als een nieuwe Noach’.
‘Het is typerend, schrijft GuardiniGa naar voetnoot2), hoe algemeen het nieuw-zijn - dat ook de meest karakteristieke trek is van het Futurisme, de nieuwe literaire stroming waarvan Majakovskij de promotor en voornaamste woordvoerder was en dat met alle bestaande tradities wilde breken - in onze dagen op zich als waarde beschouwd wordt. De drift: alles anders te willen maken schijnt méér te zijn dan louter een symptoom van deze generatie. Het is het gevoel, dat de wereld op een wijze ter beschikking staat, als tot dusver nog nooit het geval is geweest’. Waarin bestaat nu deze mentaliteitsverandering? Op de eerste plaats gaat het om een gewijzigde houding van de mens ten opzichte van de natuur. In tegenstelling tot het levensgevoel van de nieuwe tijd ervaart de mens haar thans niet meer als het wonderbaarlijk rijke, harmonisch omstrengelende, wijs (vanuit zichzelf) geordende en gul schenkende, waaraan hij zich kan toevertrouwen en waarin hij zich veilig weet opgenomen. De hedendaagse ervaring schijnt integendeel door de beperktheid en onvolkomenheid der wereld-natuur bepaald te zijnGa naar voetnoot3). De natuur is niet langer wat ze vroeger was: norm en zekerheid. Het initiatief wordt haar daarom uit handen genomen en komt nu geheel bij de mens te liggen. Het is niet langer de natuur, maar de ‘mondig geworden’ mens, die de dingen bepaalt. Dit betekent ook, dat mens en wereld niet langer in een Al verenigd gezien worden, zoals de nieuwe tijd dat voelde. Het valt de mens, na lange tijd, weer veel gemakkelijker, zich als datgene te ervaren, wat hij is: tegelijk tot de natuur behorend en buiten haar staand; eraan gebonden en tevens vrij ten opzichte van haar; als het ware aan de rand staande, overal en altijd aan de rand. De mens ziet wereld en natuur nu nuchter, zakelijk, als ruimte en materiaal voor een arbeid, waaraan alles geofferd wordt, voor een arbeid van prometheïsch karakterGa naar voetnoot4). Het is vooral Teilhard de Chardin, die dit aspect van het nieuwe wereldbesef duidelijk belicht en uitwerkt, en wel vanuit de evolutiegedachte. Verhield de mens zich vroeger passief en onbewust tegenover de evolutie, thans voltrekt zich hierin een radicale ommekeer. De mens wordt zich de evolutie bewust en tegelijk daarmee zijn taak: ‘aan een gans heelal in zijn ruimtelijke en tijdelijke werkelijkheid richting te geven, vanuit het besef de toekomst ervan in eigen | |
[pagina 939]
| |
hand te hebben’Ga naar voetnoot5). ‘Wij zijn bezig, als zonen die groot geworden zijn, als arbeiders die bewust geworden zijn, te ontdekken dat iets zich ontwikkelt op de wereld door middel van ons. Wij bemerken, dat wij in deze grote wedstrijd de spelers zijn... De mens zal de heerschappij veroveren over de basisenergie, waarvan alle andere energieën de dienaressen zijn; hij zal zelf de helmstok van de wereld in handen nemen, door de drijfkracht van de evolutie zelf te beheersen’Ga naar voetnoot6). Men ziet: Majakovskij's poëtische bewoordingen keren hier bij Guardini en Teilhard als filosofische formuleringen terug! Er is echter nog een facet, dat met betrekking tot Majakovskij's religieuze gesteltenis van wezenlijk belang is. Er zal bij de ‘nieuwe mentaliteit’ óók een nieuwe religieuze houding ontstaanGa naar voetnoot7), die haar vorm echter nog niet gevonden heeft maar die men misschien het best als ‘realistische vroomheid’ zou kunnen kenschetsen. De oude religieuze vormen voldoen niet meer. Men wil geen ‘psychologische innerlijkheid’ of ‘religieuze idealistiek’ meer en zeker geen natuurmystiek à la Goethe; een dergelijke mystiek had immers haar wortels in het besef van de immanente aanwezigheid van het Goddelijke in een Al-natuur, die grond en maatstaf was. Een verregaande ‘entmythologisierung’ heeft hieraan een einde gemaakt. Gabriel Marcel meent, dat het tijdperk der religieuze immanentie nu voorgoed voorbij isGa naar voetnoot8). Juist hier wordt Majakovskij's reactie tegen de opvattingen van de Russische literaire stroming van het Symbolisme duidelijk. Het Futurisme, de literaire richting die Majakovskij voor stond en die hij in feite haar manifest gaf, was inderdaad vooral een stellingname tegen de idee der symbolisten, dat de natuur een mysterie zou bevatten, dat wereld-immanent aanwezig is maar nog achter de empirische werkelijkheid verborgen ligt en daarom door de dichter-symbolist geopenbaard moet worden. Het Futurisme nu verving de opvatting van de dichter als priester-ziener en mysticus door die van de kunstenaar als werkman en schepper: ‘de kunst is een deel van het grote, scheppende werk van de bouwers van het socialisme’, definiëert Majakovskij de taak van de kunstenaar. Dit alles moet hem nog meer vervreemd hebben van de bestaande religiositeit, dan hij in feite al was door de ‘crisis der theodicee’. * * *
Het tweede belangrijke aspect van de nieuwe mentaliteit is de accentverschuiving van de enkeling naar de massa, van de afzonderlijke mens naar de mensheid-als-collectiviteit, met alle mogelijkheden en gevaren die een dergelijke verschuiving inhoudt. De taak waarvoor de mens zich thans geplaatst weet is zó geweldig, dat ze vanuit de mogelijkheden van het individuele initiatief of van het samengaan van enkelingen niet te vervullen zal zijn. Er zullen een concentratie van krachten en een eenheid van prestatie nodig zijn, die slechts het gevolg kunnen wezen van een nieuwe, radicaal andere houding. Juist deze houding is het, die zich aankondigt in de vanzelfsprekendheid, waarmee de mens van de komende tijd afstand doet van het bijzondere en een gemeenschappelijke vorm aanneemt, evenals in de vanzelfsprekendheid, waarmee hij het individuele initiatief, het ‘persoonlijk genie’ dat in Goethe's tijd zo centraal stond, opgeeft en zich | |
[pagina 940]
| |
voegt naar de grote ordening, de massa. Haar wet, de wet van de massa, is de wet der normalisering, welke is aangepast aan de functionele vorm van de machineGa naar voetnoot9). Men herinnere zich Majakovskij's poëtische beschrijvingen van de mens - machine! Deze samenhang tussen massa en machine noemt Teilhard de Chardin kenmerkend voor onze tijdGa naar voetnoot10): ‘onze tijd is de tijd van het ontwaken der massa's én het tijdperk van de machine’. Echter niet zo, dat de menselijke persoon daardoor verlaagd zou worden. Wat volgens Teilhard zal moeten groeien is een ‘organische super-samenvoeging van zielen’, een ‘tot eenstemmigheid gekomen collectiviteit van bewustzijns, gelijkstaand met een soort boven-bewustzijn. Niet alleen bedekt de aarde zich met myriaden denkende zaden; zij omhult zich met één enkele denkende laag, zodat zij functioneel gezien een reusachtige denkende zaadkorrel wordt op planetaire schaal’ als noodzakelijke voorwaarde om de gigantische wereld-scheppende taak aan te kunnen. ‘De uitweg van de wereld, de poorten van de toekomst, de toegang tot het bovenmenselijke gaan niet open voor enkele bevoorrechten; evenmin voor een enkel bevoorrecht volk. Die poorten zullen pas bezwijken voor de druk van allen tezamen, in een richting waarin allen tezamen bij elkaar kunnen komen’Ga naar voetnoot11). Ook dit facet vinden we bij Majakovskij duidelijk terug. In een rede op het schrijverscongres van 1928 verklaart hij: ‘het probleem van de massovost', het “massa-zijn”, verteert me. In principe ben ik met ziel en lichaam vóór die massovost'. Wij, schrijvers, moeten dan ook schrijvers van de massa zijn; we moeten ons noodzakelijk aan de massa binden’. Daarom laakt hij fel de ‘individualisten, die steeds aan hun eigen mening blijven vasthouden en niet inzien, dat de geweldige problemen waarvoor de wereld zich gesteld weet slechts kunnen worden opgelost door de miljoenen. Wij, de massa, hebben één enkele gedachte, we kennen één enkele geniale lijn’. Als in een visioen ziet Majakovskij steeds weer deze toekomstige eenwording van de mensheid: ‘alle landen zullen zich verzoenen!
.... alle landen wisselen hun geschenken uit
zoals priesters elkaar de heilige gaven overreiken’.
Het moet een integratie op hoger niveau zijn, een eenheid van hogere orde en geen genivelleerd conglomeraat, dat enkel uit kracht van haar kwantitatieve meerderheid haar wil aan de rest oplegt. Ook Majakovskij weet, dat ‘de kultuur niet wordt verwezenlijkt door geweldpleging van honderden miljoenen tegen tientallen miljoenen’, maar door wat hij ‘de gemeenschappelijkheid van de ideeën’ noemt, de ‘ene totale gedachte van de mensheid’. Teilhard spreekt geheel analoog over de ‘act van één enkele unanieme reflectie’, die ontstaat ‘uit groepering en versterking van de menigvuldigheid der individuele reflecties’Ga naar voetnoot12). Het zal dus zaak zijn, het persoonlijke zó te integreren in deze ene act, dat: ‘uw hartslag, zelfs buiten uw wil,
slechts de echo der miljoenen hartkloppingen
van één enkele massa is!’
* * * | |
[pagina 941]
| |
Het is duidelijk, dat in deze oriëntatie op de massa ook grote gevaren schuilen. De nieuwe eenheid, die het mensdom moet worden, loopt het hierboven reeds genoemde gevaar, zich op het niveau van een grootst gemene deler te lokaliseren en te resulteren in een vervlakking, in een ‘afronding naar beneden’ in plaats van in een synthese op hoger niveau. Hier ziet Teilhard, evenals Guardini en Marcel, de liefde als kernprobleem. ‘Als de eenwording niet gedragen wordt door de liefde, zal de mens nooit uitstijgen boven zichzelf. Dan ontstaat het dode kristal in plaats van de levende cel; de mierenhoop in plaats van de broederschap; in plaats van de verwachte opvlucht van het bewustzijn: de mechanisatie, die het onvermijdelijk gevolg schijnt van de totalisatie’.... ‘Alleen de liefde is in staat - en wel omdat zij alleen wezens in hun grond aangrijpt en samenvoegt - wezens als wezens te voltooien door ze te verenigen’Ga naar voetnoot13). Een filosofie van het ressentiment zal volgens Marcel onherroepelijk leiden naar de termietenhoop met heel de verschrikking die Orwell beschrijft in zijn roman 1984; een metafysiek van de liefde daarentegen - enige redding op de huidige tweesprong - moet culmineren in de leer van het Mystieke LichaamGa naar voetnoot14). Nu speelt bij Majakovskij de liefde eveneens de hoofdrol. De liefde omvat en verlicht heel de menselijke aanpak van het bestaan; heel het wereld-scheppend elan wordt door haar gedragen en krijgt eerst van haar uit richting en zin. De liefde heeft ook bij Majakovskij een ‘kosmische dimensie’, waar ze ‘het ganse heelal moet doorlichten’ en juist hier blijkt de treffende overeenkomst met Teilhard de Chardin, die de liefde eveneens ziet als de ‘kosmische energie’: ‘in al haar verschijningsvormen is de liefde niets anders en niets minder dan het min of meer zichtbare teken, dat.... de psychische convergentie van het heelal naar zichzelf aanduidt’Ga naar voetnoot15). Pasternak ziet in het door liefde gedragen élan van Majakovskij ‘diezelfde ongeconditioneerde verte, die de aarde heeft; dezelfde peilloze bezieling, zonder welke er geen originaliteit bestaat; dezelfde oneindigheid, die zich van ieder willekeurig punt van het leven in welke richting ook open doet’Ga naar voetnoot16). Zij is het, die wezenlijk leven-schenkend is, want, meent Majakovskij, ‘de liefde ís het leven! Zij is het wezenlijke! Zij doet verzen, actie en alles leven! De liefde is het hart van alles. Als zij ontbreekt, is al het overige dood, wordt het onnodig en nutteloos. Maar als dit hart werkt, manifesteert het zich in alles! Men kan de liefde door geen enkel moeten of niet-moeten begrenzen. Zij is - door de kosmische dimensie die haar eigen is - slechts te realiseren in een vrije competitie met het heelal’! | |
Het grote visioen: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.De drie factoren: menselijke activiteit, collectiviteit en liefde-als-energie zijn de componenten van één geweldige en totale kracht, die een doorbraak gaat bewerken, waardoor onbevroede perspectieven zullen worden geopend. Het zijn de drie dimensies, die de ruimte zullen scheppen voor de verwezenlijking van de stoutste dromen der mensheid. Juist in het schetsen van deze toekomstmogelijkheden, in dit visionaire bevroeden van het nieuwe dat komen gaat en | |
[pagina 942]
| |
fantasie en realiteit zal verenigen, ziet Majakovskij de taak van de dichter in de nieuwe maatschappij: ‘een dichter moet de eeuwen overstijgen om gids van de mensheid te zijn;
een dichter interesseert zich vooral voor wat zal zijn over honderden jaren’.
En het visioen is waarlijk groots: ‘tweehonderd jaar na de voltrekking van de rode revolutie in Rusland zal ze zich in Amerika hebben herhaald. Dan zal de grote Amerikaanse federatie zich aansluiten bij de Sovjet-Unie, tot één wereldfederatie van communes: ‘heel de aarde wordt rood, als een tweede planeet Mars!’
Daarna zal de mens alle grenzen waarvoor hij zich gesteld weet overschrijden. Allereerst de grens van de ruimtelijke beperking, die hem heel zijn historisch bestaan aan de aardbol gebonden hield. Ook hier ziet de visionair Majakovskij een grootse doorbraak: de mens zál loskomen van de aarde en geestelijk én lichamelijk doordringen in de kosmos. Het heelal zal de ruimte worden, waarin een kolossale scheppende liefde alles zal kunnen verwezenlijken. Als er één aspect is van de toekomst, waardoor Majakovskij bijzonder geboeid is, dan is het wel die toekomstige verovering van het heelal, dat door de menselijke geest geheel doorlicht zal worden. Hier wordt de overeenkomst met Teilhard de Chardin frappant. Teilhard noemt het ‘zien van de tijd-ruimte’ - het toneel dus, waarin zich de evolutie voltrekt - even kenmerkend voor de nieuwe wereldbeleving als het besef van de collectiviteit en de bewustwording van de theurgische taak van de mens, die we reeds eerder noemden. ‘Er zal een wederzijdse doordringing plaatsvinden van de menselijke geest en de kosmische ruimte, waarbij de mens als het ware enerzijds kosmische dimensies krijgt en anderzijds heel de kosmische werkelijkheid geladen zal worden met het menselijk bewustzijn, “vermenselijkt” zal worden’.... ‘Thans is wellicht de opzienbarendste gebeurtenis, die de geschiedenis ooit heeft opgetekend, bezig zich in onze geesten te voltrekken: het - voor altijd - binnendringen van het bewustzijn in een kader van nieuwe dimensies, de geboorte derhalve van een volslagen vernieuwd heelal; vernieuwd, niet door verplaatsing van lijnen of plooien - qua vorm dus - maar door omzetting, verandering van zijn innerlijke stof, qua inhoud....Ga naar voetnoot17). Als een ongrijpbaar fluidum dringt de tijd-ruimte tot in onze ziel, nadat ze onze lichamen al in zich heeft ondergedompeld. Zij vervult onze ziel; zij doordrenkt haar; zij raakt verweven met haar vermogens, zodat zij niet meer weet, hoe zij de tijd-ruimte van haar eigen denken kan onder-scheiden.... Er ontstaat een bewust of personaliserend heelal.... niet alleen wordt het bewustzijn co-extensief met het heelal, maar het heelal bereikt in de vorm van het denken een evenwicht en een innerlijke samenhang vanuit een allerhoogste pool van verinnerlijking’Ga naar voetnoot18). In fantastische beelden schetst ook Majakovskij deze wederzijdse doordringing van mens en kosmos. In het dichtwerk De Vijfde Internationale beschrijft hij zichzelf - symbool van één enorme menselijke opvlucht die zich op het heelal richt - als een titaan, die worstelt met de kosmos; hij groeit uit tot enorme afmetingen; zijn hals wordt langer en langer, tot hij uiteindelijk, na eeuwen, doordringt in de ‘hemel, waar slechts de stilte heerst, in ruimten die | |
[pagina 943]
| |
zich openen om er werelden in te laten zweven’. Eindeloos, want ‘het heelal is onbegrensd, hoe ver je ook tast’. Vervolgens ziet hij zich, als in een poëtische vertaling van Teilhard's hierboven geciteerde filosofische bewoordingen, door de tijd heen ‘uitgerekt tot een oneindige ijlheid, die heel het wereldruim vult’, zodat hij ‘in het heelal haast niet meer zichtbaar is’. Zijn lichaam wordt ‘doorzichtig grijs-blauw’. De materie waaruit zijn lichaam bestaat wordt zozeer uiteengetrokken, dat ‘de wind er doorheen blaast’. De dichter ‘vecht tegen het verlies van zijn vaste lichaam’. Het schijnt, dat ‘ineens alle structuur en massa van hem afvallen en hij nog slechts bijeengehouden wordt door de boeien van zijn gedachten’; want ‘zijn gedachten worden als het ware gemetalliseerd, zodat ze absoluut reëel zijn, geconstrueerd uit het lichtendste draad’. Ook alle zintuigen schijnen nu vervolmaakt te worden: ‘langzaam begint men een soort wereldmuziek te horen.... Men hoort overal het leven kloppen.... de molensteen van de aarde brengt basgeluiden in majeur voort.... alle planeten zingen en fluiten hun melodie en voeren hun rondedans uit, ieder hemellichaam op zijn eigen wijze’. Dit gehele orkest wordt daarbij overstemd door ‘ons zonnestelsel, dat zich op weg bevindt naar het sterrenbeeld Hercules’. Dit alles klinkt fantastisch. Maar voor Majakovskij is het dan toch een fantasie, die wortelt in het reële en die zeker ooit werkelijkheid zal worden. Over de eerste fase van deze verovering van de ruimte doet hij in 1921 een voorspelling, die in onze dagen wel heel zeker realiteit geworden is. Hij schrijft dan: ‘nu stroomt de wil van miljoenen naar de commune, maar over een halve eeuw zullen de ruimteschepen van de commune hun aanval doen op de planeten’. En deze ontwikkeling gaat verder en verder: ‘er zullen raketten komen en tochten naar Mars;
we zullen door de ruimte vliegen, langs melkwegen, achter kometen,
in de toekomst zal menselijk leven
als een raket opstijgen naar de hemel!
mensen, gelooft het vast: ook de hemel is van jullie!’
* * *
Zal de mens de ruimte overwinnen en zo in één richting het oneindige reeds bereiken, met de tijd, die andere beperking van het menselijk bestaan, ziet Majakovskij hetzelfde gebeuren. Ook haar grenzen worden allereerst naar het oneindige verschoven: ‘de toekomst zal miljoenen jaren duren; de tijd heeft geen einde’. En dit betekent niet, dat het bestaan van de wereld een op zich zinloze voortzetting-tot-in-het-oneindige wordt. Integendeel: de ‘oneindigheid van de tijd’ zal, zodra ze binnen de prometheïsche kracht van de menselijke ‘liefde-energie’ getrokken wordt, mogelijkheden blijken te bevatten, die een waarachtige ‘transcendentie van de tijd’ inhouden. Het historisch bestaan van de mens zal culmineren in een definitieve overwinning op de tijd, zoals ook de ruimte niet alleen als oneindig wordt ervaren maar in deze oneindigheid wordt overwonnen, waar ze ‘vermenselijkt’, ‘gepersonaliseerd’ wordt. ‘De tijd zelf zal ingehaald worden’ meent Majakovskij. Het verleden zal teruggeroepen worden om met heden en toekomst samen te participeren aan de volmaakte eindtoestand. In het lyrische drama Hierover vraagt Majakovskij ‘aan de mensen, die in de dertigste eeuw zullen leven’, en die zullen beschikken over ‘een atelier van de menselijke verrijzenis, waar rustig chemici werken’, dat ze ‘heel die reeks van hartverscheurende feiten uit het verleden zullen doen verrijzen’. Om een geweldig tekort volledig aan te vullen; om wat er | |
[pagina 944]
| |
bleef aan pijn en vraag - realiteiten waarvoor ook de dood geen oplossing bracht - voorgoed weg te nemen. Hij smeekt hierom voor allen tezamen, voor ieder afzonderlijk, ook voor zichzelf: ‘geef me een hart en bloed tot in de kleinste adertjes!
geef opnieuw gedachten aan mijn hersenen,
want ik heb mijn plicht als mens nooit voldoende kunnen vervullen,
de mogelijkheden van mijn liefde nooit kunnen uitputten!
Laat me verrijzen! Zodat we het tekort aan liefde
zullen inhalen met sterrenwolken van talloze nachten!
Laat me verrijzen! Ik wil mijn leven volkomen leven
in alle nooit tot recht gekomen mogelijkheden!’
Het thema van de verrijzenis en van de definitieve overwinning op de dood wordt in die toneelstukken, die een fantasiebeeld van de toekomst moeten geven, steeds weer aan de orde gesteld. In het filmscenario Pozabud' pro kamin komt een episode voor, waarin wordt gesproken over een ‘dode die tot leven gewekt is’. In het toneelstuk Klop vindt iets dergelijks plaats en in het blijspel Bani wordt ‘een apparaat, dat dient om de tijd in te halen’ met name genoemd.
Voor Majakovskij is dit alles de hoogste realiteit; het is vooral hier, dat hij het fantastische zoekt te staven met de nuchtere feiten der wetenschap. In een studie van de sovjet-criticus Katanjan over MajakovskijGa naar voetnoot19) wordt een zeer interessante herinnering van Roman Jakobson uit het jaar 1921 aangehaald, die dit duidelijk belicht. ‘Ik bracht voor Majakovskij, aldus R. Jakobson, nieuwe boeken mee uit het Westen, over de nieuwste ontdekkingen der wetenschap. Majakovskij dwong me, enige malen opnieuw, te vertellen over de relativiteitstheorie, over de uitvoerige discussies, die er toen over gehouden werden, over het ‘vrijmaken van de energie’, over het probleem Tijd, en over het probleem, of de snelheid, die de snelheid van het licht te boven zou gaan, niet eigenlijk een ‘terugkeer in de tijd’ betekent. Dit alles greep Majakovskij geweldig aan. Ik heb hem zelden zo aandachtig en zo in vervoering gezien. ‘En denk je, vroeg hij plotseling, dat zo de onsterfelijkheid veroverd zal kunnen worden?... Ik ben er volkomen van overtuigd, dat er in de toekomst geen dood meer zal zijn; men zal de doden doen verrijzen!’ Inderdaad was de relativiteitstheorie van Einstein in de jaren 1921-1922 bijzonder populair in RuslandGa naar voetnoot20) en men mag veronderstellen, dat Majakovskij zeker niet de enige was, die zich door deze theorie liet verleiden tot gedachten over een ‘overwinning op de dood’ door een wetenschappelijke aanpak van de mens uit. Zo ging bijvoorbeeld bij de filosoof Fëdorov, die overtuigd Russisch-orthodox was, het Christelijk geloof op zeer originele wijze samen met het geloof in de macht van de wetenschap en de techniek. Evenals Majakovskij geloofde ook hij, dat er voor alle gestorvenen een terugkeer tot het leven bestaat, die gerealiseerd zal worden door de enorme wetenschappelijke en technische mogelijkheden, waarover de mens in de toekomst zal kunnen beschikkenGa naar voetnoot21). | |
[pagina 945]
| |
Ideaal en werkelijkheid. Crisis en laatste schipbreukOndanks de geweldige perspectieven voor de toekomst, ondanks de fantastische mogelijkheden, die zich zullen open-doen voor de scheppende energieën van de mens en die een overwinning zullen inhouden van iedere beperking, ook die van tijd en ruimte en zelfs van de dood, pleegt Majakovskij in april 1930 zelfmoord. Zo wordt ineens en onverwachts een lange, diepe schaduw geworpen op de zonnige vlakte van het onbegrensde optimisme, dat hij zijn leven lang predikte. Men heeft het raadsel van Majakovskij's zelfmoord op verschillende wijzen willen oplossen. Men verklaarde het uit een ongelukkige liefde of uit ongeduld, uit een demonische onrust die de dichter de beslissende stap zou hebben doen zetten ‘onmiddellijk in de zo verlangde toekomst’. Majakovskij zou dus slechts zelfmoord hebben gepleegd, omdat hij met zijn teveel aan energie niet kon wachten. Ofwel men zoekt de oplossing in een aangeboren psychische gesteltenis van de dichter, in een pathologisch hyperbolisme, dat té grote spanningen zou hebben opgeroepen, waarop dan noodzakelijk een crisis moest volgen. Wij menen echter - zonder aan het mysterie dat in een dergelijk gebeuren altijd ligt afbreuk te willen doen en zonder te ontkennen dat het bovenstaande óók een rol kan hebben gespeeld - dat de voornaamste oorzaak toch elders gezocht moet worden; en wel daar, waar ook Majakovskij's élan voor de toekomst en in feite heel zijn wereldbeschouwing hun verklaring vinden: in het besef, dat er een volkomen nieuw tijdperk is aangebroken, dat besef dus, waarin Majakovskij zijn tijd vóór was. Wat wij tot nog toe hiervan bij Majakovskij hebben gezien, is slechts één kant. Optimisme en élan voor de toekomst zijn betrokken op de mogelijkheden ten goede, die de nieuwe fase waarin de wereld nu komt inhoudt. Er is echter ook een keerzijde, uitlopend op gevaren, die in omvang minstens zo groot zijn als de positieve perspectieven. De mens - als altijd op een tweesprong - kan, nu hij de verantwoordelijkheid krijgt, met zijn wereld twee kanten op: naar de volkomen heilstaat of naar de volkomen katastrofe: ‘er bestaat geen toppunt zonder afgronden. Onmetelijk zijn de krachten, die binnen de mensheid zullen vrijkomen. Het is heel goed mogelijk, dat de menselijke energie in de toekomst op onharmonische wijze optreedt, zoals in het verleden ook gebeurd is’Ga naar voetnoot22). Er kan zich ‘een mechanische syn-ergie onder dwang voltrekken, in plaats van een syn-ergie in sympathie’, vooral wanneer het de mens onder de anonieme dekmantel van de staat is - men denke aan Sovjet-Rusland in de dertiger jaren met het begin der grote zuiveringen - die zijn greep op de mens richt. De mens wordt dan nog slechts gezien als een radertje in een machine, als een onderdeel dat moet functioneren, en de persoon als zodanig, met haar kwalitatieve onvervangbaarheid en onvernietigbaarheid in iedere mens, gaat verlorenGa naar voetnoot23). Een zich steeds meer verfijnende techniek van inventarisatie, organisatorische registratie en ambtelijke administratie, vrijmoedig uitgedrukt: een steeds fijner ontwikkeld ‘beheer van mensen’, vertoont de neiging, met de mensen op dezelfde wijze om te gaan als de machine met de stoffen waaruit zij haar produkten vervaardigt. De persoon wordt meer en meer overgeleverd aan deze | |
[pagina 946]
| |
‘massale machine’. De massa dreigt zich te ontwikkelen tot de gevreesde termietenhoop en niet tot het verlangde mystieke lichaam, om de terminologie van G. Marcel te gebruiken, die voldoende duidelijk heeft aangetoond hoe nauw bureaucratie, verzakking van het bestaan - de byt van Majakovskij! - vertechnisering van de wereld, massa en de trits ‘dwang-geweld-propaganda’ onderling verbonden zijn. Met name de bureaucratie is eigen aan de ‘machine-kultuur’: men kan gelijktijdig met de groei van deze ‘kultuur’ een gezwelachtige groei van het bureaucratische weefsel constateren, als een enorme parasiet. Dit hangt samen met het feit, dat waar de persoon - de waarachtig menselijke, persoonlijke arbeid - geëlimineerd wordt, de werkelijke arbeidsvreugde en de bereidheid tot een persoonlijke inzet verdwijnen. Men dreigt van het werk zelf te vervreemden. Men probeert iedere taak en alle verantwoordelijkheid te vermijden. Het leven wordt een wachtend vegeterenGa naar voetnoot24); het krijgt meer en meer die negatieve kenmerken, die Majakovskij typerend noemt voor de byt. Juist omdat hij beseft dat thans de massa een beslissende rol in de geschiedenis gaat spelen en de verantwoordelijkheid voor de toekomst zal moeten dragen, ziet hij in deze byt een zeer groot gevaar. Juist nú zal onze geest immers ‘afstand moeten doen van de kleine, vertrouwde gemakken, om zich aan te passen aan overmatig uitgezette lijnen en einders; en om een nieuw evenwicht te scheppen voor alles, wat men zo braaf geordend had binnen zijn kleine interieur’Ga naar voetnoot25). Heel Majakovskij's post-revolutionaire oeuvre is daarom één nooit-aflatend gevecht tegen de byt, ‘onze boosaardigste vijand, die ons klein-burgerlijk houdt’ en ons infecteert met ‘oneerlijkheid, omkoopbaarheid en egoïsme’, eigenschappen die steeds gesignaleerd worden waar de liefde wordt vervangen door het ressentiment (Marcel). ‘Iedereen denkt er alleen maar aan, hoe hij het beste zichzelf, zijn familie en zijn vrienden kan bevoordelen’, klaagt Majakovskij, die zijn voornaamste taak daarom ziet in het ‘ontmaskeren van deze byt’. Men moet haar ‘overal haten, haar slaan, haar bevechten’, want ‘ze kruipt bij ons zelfs door de kieren naar binnen’: ‘als je de byt niet ranselt zet ze zich niet in beweging....
.... de byt blijkt een onneembare vesting
.... opnieuw beuk ik in op de byt,
opnieuw val ik aan, van links en van rechts!
maar het is vreemd: mijn woorden gaan overal dwars doorheen!
.... uitgeworpen door de alledaagsheid
ga ik alleen de duisternis in,
terneergedrukt, besmeurd, bespot en geslagen’.
In gedichten en toneelstukken ageert Majakovskij ook steeds weer tegen de bureaucratie. Zij dreigt heel het nieuwe bestel te verstikken, te doen verkeren in wat hij een ‘bureaucratiade’ of een ‘fabriek van bureaucraten’ noemt, een uitdrukking waarin de beide elementen machine en bureaucratie, die Marcel en Guardini zo nauw verbonden zagen, wel zeer aanschouwelijk zijn opgenomen. Majakovskij's kritiek op deze negatieve ontwikkeling neemt de laatste jaren van zijn leven beslist toe. Maar er is nóg een facet, dat misschien wel het belangrijkste is en de ‘moderne ontwikkeling’ het meest in het negatieve houdt, omdat ze het wezenlijke | |
[pagina 947]
| |
betreft. Door de eeuwige actie, die alle andere menselijke mogelijkheden dreigt op te slokken en af te dammen, wordt de mens steeds minder geneigd, zich nog in te laten met contemplatie, rust, meditatie en inkeer. De ‘innerlijke bezinning op het wezenlijke’, die men terecht religieus kan noemen, gaat onder in de onrust en in het beroep, dat er van alle kanten op ons wordt gedaan, wanneer onze voornaamste bestaansreden een ‘functioneren als machine-onderdeel’ schijnt te zijn geworden. De mens wordt een ‘onvolkomen mens’Ga naar voetnoot26). Op Majakovskij moet dit een heel bijzondere terugslag hebben gehad, omdat hij wel de personificatie lijkt van activiteit, van prometheïsche dadendrang, van een ‘fatale innerlijke onrust’ zoals hij het zelf noemt. En de wereld waarin men leeft wordt in dezelfde mate en om dezelfde reden een ‘onvolkomen’, ‘ontzielde’ wereld. Ook in haar ontbreekt dat element, dat men het religieuze zou kunnen noemen. Alles wat is, schrijft GuardiniGa naar voetnoot27), is méér dan het is. Ieder gebeuren betekent meer dan een loutere voltrekking. Alles heeft betrekking op iets, dat erboven of erachter ligt en dat eerst in de innerlijke bezinning, in de contemplatie benaderd kan worden. Eerst van daaruit wordt het volledig. Verdwijnt dit, dan lopen zowel de dingen als hun orde leeg. Ze verliezen hun zin; ze overtuigen niet meer. Het religieuze element heeft tot gevolg, dat de verschillende gedragslijnen, die voor het menselijk bestaan noodzakelijk zijn, als vanzelf in het oog worden gehouden en gerealiseerd; dat de verschillende elementen ervan met elkaar verband blijven houden en een eenheid vormen. Een louter ‘wereldlijke’ wereld bestaat niet. Voorzover men er met een hardnekkige wil in slaagt, iets dergelijks tot stand te brengen, functioneert het niet. Het is een kunstmatig geval zonder zin en kracht. Het levensbegrip van de mens wordt er niet door overtuigd. Zijn hart heeft niet langer het gevoel, dat een dergelijke wereld de moeite loont en juist ‘waar de ziel is afgesneden van die mysterieuze zekerheid, waar alles om draait, ontstaat het gevaar van zelfmoord’Ga naar voetnoot28). Tenslotte nog iets, dat nauw met het bovenstaande samenhangt. De mens, prijsgegeven aan een wereld zonder God, voelt zijn eigen bedreigde eindigheid dubbel pijnlijk. Verschrikt en tegelijk geprikkeld zoekt hij tegenafweer: hij rekt zich meer en meer uit. Hij begint de attributen Gods aan zich te trekken. Bestond vroeger het gevaar, dat de wereld een afgod werd, nu wordt de mens zelf afgod. Wanneer deze mens nu om zich heen ziet, aanschouwt hij slechts zijn eigen gelaat, als in een spiegel. Aan het einde van de vlucht uit de eigen eindigheid ontmoet hij slechts zichzelf en niet de Ander, terwijl de mens van nature wezenlijk op die Ander gericht is: ‘de liefde-energie, het élan, moet ons naar Iemand toeleiden; anders duwt ze ons onder in de super-materie, de mierenhoop. De liefde sterft, als ze betrokken wordt op het onpersoonlijke en anonieme’Ga naar voetnoot29). In de grootse tijd-ruimte-utopieën van Majakovskij dreigt de liefde daarom toch te kwijnen, want ‘haar intensiteit neemt zeker af bij ruimtelijke scheiding en nog véél meer bij afstand-in-de-tijd. Het is noodzakelijk, samen te bestaan, om te kunnen liefhebben.... Zoals bij alle andere energie moeten ook in de liefde de krachtlijnen zich elk ogenblik sluiten in het bestaande, gegevene. Een ideaal middelpunt, een potentieel middelpunt - Majakov- | |
[pagina 948]
| |
skij's volmaakte eindtoestand als mogelijkheid! - is volstrekt onvoldoende. Het moet werkelijk en tegenwoordig zijn. Wil Omega - de Ander - in de hoogste mate tot zich kunnen trekken, dan moet hij nú al in de hoogste mate als Persoon aanwezig zijn’Ga naar voetnoot30). In Majakovskij's oriëntatie op de toekomst, die ook hij ziet als een universele synthese van mens, mensheid en kosmos, blijkt dus juist dít essentiële te vervallen, dat dit middelpunt pas een levende werkelijkheid maakt: er voltrekt zich geen wezenlijke ontmoeting tussen de mens als ene pool en het eindpunt als andere pool - enige bestemming van de mens - omdat die tweede pool geen Ander-als-Persoon is. Zo verloopt bij Majakovskij de doorbraak toch nog binnen datgene, waar hij in feite uit wil. ‘Men kan de cirkel binnen tijd en ruimte zo groot nemen als men wil, zij omschrijft toch nooit iets anders dan vergankelijkheid’Ga naar voetnoot31). Daarom doet zijn zelfmoord, in zoverre ze misschien óók een laatste poging is uit eigen kracht de grenzen van tijd en ruimte te overschrijden (nog in zijn afscheidsbrief betuigt hij, niet ontrouw te zijn aan zijn ‘geloof’) bij alle tragiek waarmee ze omweven is toch ook denken aan de zelfmoord van Kirillov in Dostojevskij's roman Demonen, die eveneens in volstrekte autonomie door wil stoten van de tijd naar de eeuwigheid. |
|