| |
| |
| |
Ons geweten en de atoombom
Prof. Dr. Ir. A. Van Leeuwen S.J.
OORLOG en vrede zijn voorzeker geen gelijkwaardige grootheden. De ware vrede heeft zijn zin in zichzelf, is in en om wille van zichzelf waardevol. Een oorlog daarentegen kan slechts zinvol zijn in dienst van de vrede, als een extreme, maar noodzakelijke weg naar de vrede. Enkel en alleen de vrede kan een oorlog rechtvaardigen. Vandaar dat wij bij de vorming van ons zedelijk oordeel over de atoomoorlog, bij de confrontatie van ons geweten met de atoombom, zullen uitgaan van onze authentiek menselijke roeping om altijd en overal de ware vrede onder de volkeren te bevorderen.
De ware vrede onder de volkeren berust op gerechtigheid en wederzijds vertrouwen: zonder gerechtigheid is er geen ware vrede mogelijk, is vrede een gevaarlijke illusie; zonder wederzijds vertrouwen is het onmogelijk de onderlinge verhoudingen en eventuele conflicten volgens de eisen der gerechtigheid te regelen. Daar nu de gerechtigheid uiteraard en feitelijk blootstaat aan gewelddadige aantasting, eist de vrede zelf, dat wij de rechtsorde veiligstellen. Om binnen een bepaalde staat de rechtsorde tegen gewelddadige aantasting door de burgers te beveiligen moet daarom de overheid over voldoende macht beschikken om de burgers te kunnen dwingen hun verhoudingen volgens die rechtsorde te regelen. Wat echter de verhouding tussen de staten onderling betreft, bestaat er nog geen gezag dat de macht bezit de staten te dwingen hun verhoudingen volgens een algemeen erkende, supernationale rechtsorde te regelen. De staten leven nog steeds in een internationale anarchie, waardoor de staten op zichzelf zijn aangewezen om zich tegen een gewelddadige aantasting van hun rechten door andere staten te verdedigen. Zo lang deze internationale anarchie voortduurt, zo lang blijven principiëel de mogelijkheid en de eventuele noodzakelijkheid van een oorlog voortbestaan.
| |
Het fundamentele probleem
Het probleem van oorlog en bewapening heeft in onze tijd een wezenlijke verandering ondergaan en zich uiterst scherp toegespitst vanwege het feit dat het samenleven der volkeren op onze planeet in een wezenlijk nieuwe fase is overgegaan. Door de moderne techniek, in het bijzonder door de nieuwe middelen van communicatie en verkeer, komen de volkeren tot een nieuwe verbondenheid in het groeiende bewustzijn van hun gezamelijk en gelijkwaardig bewonen van
| |
| |
onze planeet: men leert elkaar kennen in het eigene van eenieders leven en met elkaar medeleven in alle belangrijke gebeurlijkheden, treedt in steeds veelvuldigere en intensievere onderlinge relaties, ervaart hoe alle grenzen elkaar raken en hoe alle volkeren tezamen bezig zijn een planetaire gemeenschap op te bouwen met gelijke rechten voor allen op politieke erkenning en een volwaardig menselijk bestaan. Kortom: wij zijn reeds volop in de fase van de opbouw van de planetaire gemeenschap van alle mensen, m.a.w. van de planetisatie van ons menselijk bestaan.
Deze planetisatie van ons menselijk bestaan is het ook, die het probleem van oorlog en bewapening zo scherp toespitst: zij voert ons door een zeer kritieke overgangsfase, waarin het oorlogsgevaar en de bewapeningswedloop geheel de wereld met angst vervullen. De oorzaak van deze kritieke situatie ligt in de wanverhouding tussen de zo verontrustende uitgroei van de verschrikkingen van een moderne, planetaire oorlog enerzijds en de daarbij zo ver achterblijvende ontwikkeling van de organisatie van de vrede anderzijds. Immers:
a. enerzijds bewerkt de groeiende planetisatie - zoals de twee wereldoorlogen reeds aantoonden - dat elk belangrijk conflict tussen staten, vooral als het direct de grote mogendheden aangaat, het risico insluit te leiden tot een wereldoorlog met een totalitair karakter, terwijl de grote mogendheden nu ook over wapenen beschikken met een planetaire dimensie: raketten met atoombommen, die alle plaatsen op aarde bereiken en wereldwijde verwoestingen kunnen aanrichten.
b. anderzijds blijven de ontwikkeling van een planetaire, supernationale rechtsorde en de vorming van een gezag dat de staten vermag te dwingen hun conflicten volgens die rechtsorde vreedzaam te regelen, ver achter bij de planetaire ontwikkeling der conflicten en der middelen tot bruut geweld, en wel omdat de afzonderlijke staten nog steeds blijven vasthouden aan een onbeperkte nationale souvereiniteit: geen supernationaal gezag wensen te erkenen, geen inmenging dulden, het recht opeisen hun nationale belangen zelf, door de opbouw van een eigen nationaal verdedigingsapparaat, ja zelfs van een eigen atoomschild, veilig te stellen.
Welnu, juist omdat deze wanverhouding tussen de ontwikkeling van het dreigende oorlogsgeweld en van de organisatie van de vrede door de ordening der internationale anarchie de fundamentele oorzaak is van onze zo beangstigende, kritieke situatie, mogen wij onze definitieve bevrijding uit deze situatie eerst verwachten van de effectieve opbouw van een supernationale rechtsorde en de vorming van een gezag dat daadwerkelijk de macht bezit om de vreedzame samen- | |
| |
leving der volkeren volgens deze rechtsorde te leiden en eventueel af te dwingen.
Ondertussen moeten wij doelbewust in deze richting werken. Naar best vermogen moeten wij allen medewerken om door bereidheid tot wederzijds vertrouwen en tot samenwerking, door geduldig onderhandelen, door geven en nemen, door herziening van verouderde en geborneerde nationale pretenties enz., de actuele gevaren te bezweren en positief de voorwaarden te scheppen voor de opbouw der planetaire gemeenschap.
Maar ook moeten wij er ons realistisch rekenschap van geven, dat ondertussen principiëel de mogelijkheid en de eventuele noodzakelijkheid van een oorlog blijven voortbestaan. In deze kritieke overgangsfase blijven, althans aanvankelijk nog, de staten op zichzelf aangewezen om hun rechten en vrijheden te verdedigen. Voorzeker strekken dit recht en deze plicht van de staat om zijn rechten en vrijheden te verdedigen zich niet onbegrensd uit. Vragen wij naar de inhoud en de grenzen van dit recht en deze plicht, dan worden deze niet alleen bepaald door het belang van de bedreigde rechten en vrijheden en de ernst van de bedreiging, maar ook door de reële mogelijkheid van een efficiënte verdediging en de omvang van het leed en de verwoestingen, die de strijd met zich brengt. Het belang van de verdedigde rechten en vrijheden moet het door de strijd veroorzaakte leed en aangerichte verwoestingen kunnen verantwoorden. Wij zien ons dan in concreto, wat de moderne oorlog als atoomoorlog betreft, gesteld voor de vraag, of de verdediging van de in de huidige situatie bedreigde rechten en vrijheden inderdaad een uitrusting met atoomwapens kan rechtvaardigen.
| |
De actueel bedreigde rechten en vrijheden
De huidige, kritieke situatie van de wereld wordt centraal bepaald door de ideologisch-politieke tegenstellingen tussen West en Oost, tussen de twee statenblokken gegroepeerd om de Verenigde Staten en de Sovjetunie. In deze tegenstellingen ligt een zeer ernstig gevaar besloten voor een atoomoorlog van wereldformaat, een gevaar dat juist daarom zo ernstig en aanhoudend dreigt, omdat het niet voortkomt uit slechts puur politieke tegenstellingen om reden van grensgeschillen, economische of andere nationale belangen, maar uit ideologisch bepaalde tegenstellingen, die de totaliteit van ons menselijk bestaan, onze meest fundamentele menselijke rechten en vrijheden betreffen, en die, gesteund door formidabele politieke en militaire machten, zich tegenover elkaar stellen.
| |
| |
Aldus ziet het Westen zijn traditionele opvattingen over menselijke rechten en vrijheden, over geheel ons menselijk bestaan, gesteld tegenover de communistische ideologie, die door middel van de politieke en militaire macht der communistische landen zich principiëel en daadwerkelijk ten doel stelt zich aan geheel de wereld op te leggen, en in het bijzonder de door haar als kapitalistische ideologie gebrandmerkte levensopvattingen van het Westen uit te roeien. Voor beide partijen gaat het inderdaad om hun fundamentele opvattingen over onze menselijke rechten en vrijheden, over geheel ons menselijk bestaan, economisch, sociaal, politiek, cultureel, moreel en religieus gezien.
Ongetwijfeld mogen wij deze ideologische tegenstellingen niet zwart-wit afschilderen. Dit zou beide tegenover elkaar staande opvattingen mistekenen en het inzicht in die tegenstellingen vertroebelen. Dit mogen wij des te minder doen om reden van de tragische ernst van deze tegenstellingen en van de reële gevaren die een mistekende toespitsing der tegenstellingen met zich brengt. Integendeel, omdat het fundamenteel gaat om ideologische tegenstellingen, is het van het allergrootste belang positief het waardevolle bij de tegenpartij te erkennen en een open oog te hebben voor eigen tekorten, om aldus op ideologisch niveau het menselijk contact te bevorderen, en met elkaar tot het inzicht te komen, dat bruut geweld een inadequaat middel is om ideologisch te overtuigen. Bovendien zullen wij in het Westen terdege rekening moeten houden met en hopen op een mogelijke, gunstige evolutie van de ideologische instelling der communistische landen tengevolge van de feitelijke evolutie van het economische, sociale, politieke en culturele leven in die landen zelf en elders in de wereld.
Tegelijk mogen wij echter niet vergeten, dat het de facto niet gaat om ideologische tegenstellingen zonder meer, maar om ideologische tegenstellingen, die zich in de vorm van politieke en militaire machten tegenover elkaar stellen. Dit betekent voor ons in het Westen, dat wij ons door het opgeven van onze militaire macht, van onze bewapening, zouden overgeven aan een gewelddadige ideologische overheersing door de politieke en militaire macht van het communisme, dat een ideologische oppositie principiëel uitsluit: geen ruimte laat voor een ideologische discussie, waar het eenmaal de machtsmiddelen in handen heeft. Juist ook als men de grootste nadruk wil leggen op het ideologisch gesprek met het communisme, is het opgewassen zijn tegen de politieke en militaire macht van dat communisme een noodzakelijke voorwaarde. Beschouwt men echter het militaire evenwicht als het eigenlijke doel, dan zal dit noodzakelijk tot funeste gevolgen leiden. Maar op het ogeblik, in de huidige situatie, is dit evenwicht een noodzakelijk middel om
| |
| |
de tegenpartij van het grijpen naar geweld af te houden en aan de partijen de tijd te laten voor een reële toenadering en de evolutie van hun ideologische instelling tot een principiëel aanvaarden van een vreedzame coëxistentie op basis van wederzijds vertrouwen.
Uit dit alles menen wij te mogen concluderen, dat het in de huidige situatie inderdaad om de verdediging gaat van onze meest fundamentele rechten en vrijheden, van ons menswaardig bestaan zelf, en moeten wij tenslotte de vraag onder ogen zien, of de verdediging van deze fundamentele rechten en vrijheden de bewapening met en eventueel het gebruik van atoomwapens kan rechtvaardigen, of dat het atoomwapen zonder meer en onder alle omstandigheden als zedelijk ongeoorloofd moet worden afgewezen.
| |
De atoombom
In zijn toespraak tot de deelnemers aan het 8e congres der medici te Rome in 1954 stelde Pius XII de volgende norm: ‘Er kan geen enkele twijfel aan bestaan, vooral om de verschrikkingen en het onmetelijk lijden door de moderne oorlog teweeggebracht, dat zo'n oorlog te ontketenen zonder rechtvaardig motief (d.w.z. zonder dat hij wordt opgedrongen door een klaarblijkelijk en uiterst zwaar, op andere wijze onvermijdelijk onrecht), een “delict” vormt dat de strengste nationale en internationale sancties verdient. Men kan zelfs in beginsel de kwestie van de geoorloofdheid van de atomische, chemische en bacteriologische oorlog niet stellen, tenzij voor het geval dat hij onvermijdelijk geoordeeld moet worden om zich te verdedigen in de aangegeven omstandigheden. En ook in zulk een geval nog moet men zich alle moeite geven om hem te vermijden dank zij internationale verdragen of om het gebruik er van binnen scherpe en nauwe grenzen te houden, opdat zijn gevolgen beperkt blijven tot de strenge eisen der verdediging. Wanneer het gebruiken van een dergelijk middel dan toch nog een zo grote verbreiding van het kwaad met zich brengt, dat het totaal aan de controle van de mens ontsnapt dan moet dit gebruik als immoreel verworpen worden. Hier zou het niet meer gaan over “verdediging” tegen onrecht en over noodzakelijke “bescherming” van wettige bezittingen, maar louter en alleen over vernietiging van ieder menselijk leven binnen het gebied, waar de strijd woedt. En dit is op geen enkel motief geoorloofd’.
Bij de zedelijke beoordeling van de atoomwapens moeten wij ons dus terdege rekenschap geven van de geweldige verwoestingen, die zij kunnen aanrichten, vooral ook blijvend op biologisch en genetisch gebied. Technisch gezien is het mogelijk met atoombommen alle leven
| |
| |
op aarde te vernietigen. Maar het is principiëel onjuist bij de prognose van de verwoestingen, die wij van een atoomoorlog moeten verwachten, uit te gaan van deze uiterste technische mogelijkheid. In een oorlog hebben wij immers niet te maken met een in abstracto technisch mogelijk gebruik, maar met een op het bereiken van concrete oorlogsdoeleinden gericht strategisch verantwoord gebruik. Welnu, strategisch gezien is het voor ieder van de strijdende partijen zelf van het allergrootste belang de uitwerking der atoomwapens zoveel mogelijk te beheersen en beperkt te houden. Een onbeheerst gebruik zou ook voor degenen, die de atoombommen lanceren, zelf de grootste gevaren opleveren en de doeleinden, waarvoor men de strijd voert, vernietigen.
Daar nu enerzijds de atoomwapens, ofschoon zij niet volledig beheersbaar zijn, toch volgens het oordeel van gewetensvolle deskundigen geenszins volledig aan de controle ontsnappen, en anderzijds de strijdende partijen in hun eigen belang al het mogelijke zullen doen om de uitwerking der atoomwapens zoveel mogelijk te beheersen en beperkt te houden, menen wij, waar het de verdediging betreft van onze meest fundamentele rechten en vrijheden, in overeenstemming met de door Pius XII gestelde norm te mogen concluderen:
a. dat een atoombewapening van het Westen in de huidige situatie zedelijk verantwoord is - en dat deze bewapening dient te worden opgebouwd volgens de tactiek van een trapsgewijze afschrikking, die er op berekend is, dat men geen zwaardere wapens behoeft in te zetten, waar men met lichtere kan volstaan;
b. dat het Westen uit zedelijk oogpunt het recht, ja zelfs de harde plicht heeft onze fundamentele menselijke rechten en vrijheden: ons menswaardig bestaan, zo nodig met atoomwapens te verdedigen.
Moge deze ongetwijfeld harde, maar o.i. onontkoombare conclusie van de confrontatie van ons geweten met de atoombom ons allen helder bewust maken van de uiterst gevaarlijke situatie, waarin wij leven - van de ernst der vermaning, die Joannes XXIII ons voorhoudt in zijn encycliek ‘Pacem in terris’: ‘Rechtvaardigheid, redelijkheid en zin voor de menselijke waardigheid eisen derhalve dringend, dat de bewapeningswedloop ophoudt. Zij eisen dat de wapenen die in verscheidene landen reeds ter beschikking staan, wederzijds en gelijktijdig verminderd worden; dat de kernwapenen verboden worden; dat alle landen tot een overeenkomst komen in zake ontwapening met effectieve wederzijdse controle’ - van onze uiterst urgente zedelijke plicht om op politiek en elk ander gebied naar best vermogen mede te werken aan de opbouw van een supernationale rechtsorde, die de dreiging van een atoomoorlog definitief van ons kan afwenden.
|
|