of wij hem wilden helpen, onszelf, de Kerk, de wereld te vernieuwen. Deze vraag verstomt niet met zijn dood.
Het feit dat hij vooral een beroep heeft gedaan op het geweten van de Kerk, van bisschoppen en gelovigen - zoals hij eerbied vroeg voor het geweten van niet-katholieken en ongelovigen -, is Joannes' grootste bijdrage aan de Kerk geweest. Dit sloot meteen in dat hij het werk nooit zelf zou kunnen voltooien. Het ‘aggiornamento’ van de Kerk, zoals hij dit opvatte, is letterlijk iets van elke dag, elke dag opnieuw. Als wij - de Kerk en de wereld - nauwelijks de tijd gekregen hebben om te bekomen van de verrassingen waarvoor deze paus ons plaatste, moeten we daar misschien uit leren dat we er nooit van mogen bekomen. Het beweeglijke menselijke gelaat van de Kerk, dat hij heeft laten zien, mogen wij nooit meer laten verstarren.
Hij heeft op ons allen een blije last gelegd: te laten zien, in ons leven, dat Kerk liefde voor de mens en de wereld is. Hij heeft het gelaat van de Kerk naar de wereld gewend. Het mag niet zijn, dat de wereld dit gelaat voortaan uitsluitend met het zijne identificeert, het niet meer herkent nu hij er niet meer is. De nieuwe paus zal de Kerk ánders leiden dan hij het heeft gedaan, maar hij krijgt een andere, een vernieuwde Kerk te leiden, een die een menselijker, jonger, opener gezicht heeft gekregen. Een die ook werkelijker in de Geest is gaan geloven.
De Geest, die ons de goede Joannes heeft gegeven, zal de Kerk en de wereld ook een goede opvolger geven. De kwaliteiten die hij moet hebben, worden niet naar mensenmaat gemeten. Maar naar het Evangelie. Zoals Joannes zei bij zijn kroning: ‘Velen schrijven ons een taak toe, zoals zij zelf denken dat wij die vervullen moeten. Men verlangt van een Paus bijvoorbeeld dat hij staatsman is en tegelijkertijd diplomaat, een licht van de wetenschap, een organisator van het maatschappelijk leven en een man die alle verschijningsvormen van een vooruitstrevende menselijke ontwikkeling kan bejegenen zonder voorkeur of vooroordeel. Allen die zo denken hebben de juiste weg verlaten, want zij hebben van de Paus een ideaal beeld ontworpen, dat niet in alle opzichten juist is. De nieuwe Paus wil beproeven, vóór al het andere, in zichzelf het prachtige beeld van de goede herder werkelijkheid te laten worden. Hij is de deur van de schaapstal. Wat ons voor alles ter harte gaat, is het werk van de herder. Alle andere menselijke kwaliteiten kunnen het pontificaat aanvullen, maar kunnen niet in de plaats treden van de eigenschappen van de goede herder, die hem als centrale taak geeft: ijverig te zijn en bereid tot het grootste van alle offers: zijn leven te geven voor zijn kudde’.