Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 728]
| |
De reorganisatie van het Conciliewerk
| |
De brief van de Paus aan de bisschoppenDeze verandering is voor een groot deel te danken aan de houding van de Paus. Vanaf het begin heeft hij gewild dat ‘zijn concilie’ vrij zou zijn, al hebben velen dat niet direct geloofd. Zijn opvatting van het Primaat is misschien niet zo heel grondig theologisch-reflexief gefundeerd, maar in ieder geval diep existentieel bepaald door de evangelische, open en dynamische opvatting van het ambt als een ‘diakonia’, | |
[pagina 729]
| |
een dienst. Sommigen hebben dit voor naïviteit versleten, maar dit strookt niet met het realistische en zelfs ‘geslepen’ karakter van deze boerenzoon uit Bergamo. Het verwijt is wel een normale reactie van mensen die alle heil verwachten van menselijke organisatie en ‘efficiency’, het pelagianisme van onze tijd. Typerend voor de houding van de Paus is weer zijn brief van 6 januari aan alle bisschoppen van de wereld, waarin hij enkele reorganisatiemaatregelen bekend maakt. Het hoofdthema van de brief is de verantwoordelijkheid van de bisschoppen, welke zij delen met de Paus. ‘Vanzelfsprekend ontvangt het Concilie zijn algemene richtlijnen van de Paus. Maar tegelijkertijd is het de taak van de bisschoppen, het vrije verloop van het Concilie veilig te stellen. In hun officiële en definitieve vorm krijgen de concilie-decreten kracht van wet door de apostolische autoriteit van de Paus. Maar het is de plicht van de Concilie-vaders de Conciliethemata voor te stellen, te bespreken, in een geëigende vorm voor te bereiden en ze ten slotte samen met de Paus te ondertekenen’. Kenmerkend voor de theologische ongevoeligheid van de internationale pers is het feit, dat de meeste kranten in hun samenvattingen de nadruk gelegd hebben op de passages waarin de Paus over zijn eigen gezag spreekt, zoals dat nu al eeuwen vastligt in het Kerkelijk Recht, maar niets waargenomen hebben van het ‘nieuwe geluid’. De verantwoordelijkheid welke de bisschoppen delen met de Paus, betreft de hele Kerk, niet alleen het territorium dat aan hun jurisdictie is toevertrouwd. ‘Vooral is het belangrijk, dat het heilige college van de bisschoppen, die in eenheid met de Paus het wezen en de grondslag van de Concilie-arbeid vormen, onaangetast blijft. Dit moet allereerst in Rome bewaarheid worden.... Verder moet het zich uitstrekken over alle plaatsen van de wereld, waar de heilige hiërarchie haar zelfde werk verricht, in volkomen geestelijke eenheid met de Paus van Rome en in de kracht van de H. Geest, die “de bisschoppen verordend heeft de Kerk Gods te leiden” (Handelingen, 20, 28)’. Wat de technisch-organisatorische voorbereiding betreft staat de Tweede Sessie er intussen beter voor dan de Eerste. Het grootste euvel was het gebrek aan samenwerking van de voorbereidende commissies onderling en in sommige gevallen met de corresponderende pauselijke Congregaties. Deze laatste spanning zal nu wel verminderd zijn. De conciliaire commissies zijn door het Concilie gevormd en bestaan uit bisschoppen die op het Concilie hebben samengewerkt. Vooral hebben zij nu een coördinatie-commissie boven zich gekregen, die, zoals de Paus stelt in de boven vermelde brief, ‘princeps’ is, de eerste, zonder daarom de eigen bevoegdheid van de aparte commissies | |
[pagina 730]
| |
op te heffen. Deze commissie heeft reeds goed werk geleverd. Op 5 december, nog juist voor de sluiting van de Eerste Sessie, ontvingen de bisschoppen een lijst van ‘Constituties en Decreten’, waarin de oorspronkelijke 71 schemata tot 20 herleid werden. Ook in die 20 is er ondertussen al veel uitgedund, samengebracht, vereenvoudigd, en aangepast aan de wensen van de bisschoppen. Een ander winstpunt is de vorming van de gemengde commissies. Reeds vóór het Concilie hadden de meeste voorbereidende commissies met elkaar samengewerkt. Er was echter één grote uitzondering, en die heeft het werk erg geschaad. De commissie voor theologie ging uit van het principe, dat zij het gezag van het H. Officie deelde, de hoogste instantie in zaken van geloof; zij weigerde, op voet van gelijkheid met de andere commissies te onderhandelen. Zoals men weet, heeft Mgr. De Smedt, uit naam van het Secretariaat voor de Eenheid, daar publiek over geklaagd op het Concilie. Het H. Officie heeft geantwoord, dat de bisschop van Brugge zich vergiste: het Secretariaat voor de Eenheid had wel gevraagd het schema over de ‘Twee Bronnen van de Openbaring’ met de theologische commissie te bespreken, maar dit voorstel kwam veel te laat, het schema was al maanden klaar. Persoonlijk hebben we echter dezelfde klacht horen herhalen door secretarissen of leden van andere commissies. In ieder geval heeft de theologie-commissie nu op bevel van de Paus het principe van de samenwerking aanvaard. Ten slotte ontvingen de bisschoppen van de Paus, zowel in de ‘Ordo agendorum’ van 5 december als in zijn brief van 6 januari de opdracht de voorbereidingswerken persoonlijk te blijven volgen. Het Concilie gaat door. De bisschoppen moeten het onderling contact levend houden. Zij moeten nu reeds schriftelijk hun amendementen indienen op de schemata die zij al in handen hebben. Naargelang de commissies klaar komen met de andere schemata, wordt de nieuwe tekst naar de bisschoppen gestuurd, zo mogelijk langs de presidenten van de bisschoppen-conferenties, en voor einde juni moeten de amendementen naar Rome terug. Dan pas wordt de definitieve tekst opgesteld, die aan het Concilie zal worden voorgelegd. De conciliaire discussies gaan dus door, zij het op een nogal omslachtige wijze. | |
Tweede sessie: taakomschrijvingZal de Tweede Sessie dan klaar komen voor Kerstmis? Het antwoord op deze vraag hangt enigszins af van wat men van het Concilie nog verwacht. Een concilie hoeft niet alle hangende kwesties op te | |
[pagina 731]
| |
lossen, het kán zelfs niet een antwoord geven op alle vragen. Sommige vragen zijn theologisch niet rijp, andere vergen zulk een verscheidenheid van aanpassingen in de verschillende kerken, dat een Concilie er slechts in algemene bewoordingen over kan spreken. Het is nodig, dat een Concilie zijn probleemstelling omschrijft en beperkt tot enkele duidelijke en dringende vragen die de hele Kerk raken. Kard. Suenens heeft reeds een poging gedaan in deze richting met zijn voorstel om de discussies te beperken tot twee grote themata: de Kerk naar binnen (zending van het episcopaat, van het laïcaat) en de Kerk naar buiten (de christelijke eenheid; de vitale vragen van de mensheid op dit ogenblik: wereldvrede, atoomoorlog, huwelijksmoraal, tolerantie). Maar zelfs deze taakomschrijving lijkt ons nog te omvangrijk. Het Eerste Vatikaanse Concilie stond reeds voor hetzelfde probleem. In zijn geschiedenis van dit Concilie schrijft C. Butler in het slothoofdstuk: ‘Wie zich vandaag als geschiedschrijver met het Concilie bezighoudt, heeft de indruk dat het officiële programma zoals dat in de aankondigingsbul meegedeeld werd, veel te breed en veel te vaag was. Het wilde heilmiddelen vinden voor de intellectuele, sociale en politieke kwalen van de tijd. Het was een groots plan, maar veel te veel omvattend om verwezenlijkt te kunnen worden. Toen aan de bisschoppen gevraagd werd, alle onderwerpen op te geven die de godsdienst, de Kerk, de maatschappij volgens hen het best konden helpen, toen kwam er zo 'n ontzaglijk aantal van de meest uiteenlopende standpunten naar voren, dat de congregatie die de voorstellen moest verwerken, nooit klaar kon komen met de massa materiaal, en dat geen enkel Concilie daar ook maar een tiende deel van kon bewerken. Een Algemeen Concilie wordt waarschijnlijk het best slechts bijeengeroepen voor één enkele, wel bepaalde taak: het uitschakelen van een ketterij, het definiëren van een leer. Ongetwijfeld, ook Trente behandelde een uitgebreid domein van de kerkelijke leer, maar het ging erom, de katholieke leer te bevestigen tegenover de dwalingen van de reformatoren’Ga naar voetnoot2). Wat Trente betreft, stelt onze persoonlijke studie ons in staat nog duidelijker te zijn: Trente is alleen uitvoerig ingegaan op het probleem van de Rechtvaardiging, en dan nog in het beperkte perspectief van de Reformatie en de eigentijdse theologie. De decreten over de Sacramenten hadden nog een veel beperkter bedoeling: uitsluitend de meest voor de hand liggende dwalingen van de Reformatoren te veroordelen. Alle aandacht ging naar de formulering van de ‘canones’. De inleidingen | |
[pagina 732]
| |
op de canones, de zgn. Constitutiones, waren geen dogmatische bepalingen, maar slechts korte samenvattingen van de algemeen aanvaarde leer van de Kerk op dat ogenblikGa naar voetnoot3). Deze beperking is de kracht geweest van Trente. De meeste bezwaren tegen Trente zijn te wijten aan de majoriserende interpretatie welke de latere theologen aan de decreten hebben gegeven. Als men geen precieze vraagstelling voor ogen heeft, gaan de schemata, zoals met dit Concilie het geval is geweest, meer lijken op samenvattingen van een theologisch tractaat dan op conciliaire documenten. Daarom lijkt ons de theologische discussie in deze tussentijd van uitzonderlijk belang. In de eerste plaats moet dit gesprek uitmaken welke theologische problemen rijp zijn voor een conciliaire definitie. Het moet verder nog beter onderscheiden wat tot de ‘substantie van het geloofsgoed’ behoort, en wat eerder moet beschouwd worden als een meer beperkte formulering ervan. Deze theologische reflexie moet de bisschoppen helpen om uit de vele voorgelegde problemen díe scherp omschreven vragen los te maken, waaraan het Concilie zijn volle aandacht moet geven. De rest kan dan geweerd worden. De reflexie kan tenslotte verschillende punten ophelderen die in de Eerste Sessie voor vele bisschoppen moeilijkheden hebben opgeleverd. Een duidelijker onderscheid tussen het wezen van het geloof en de verschillende formuleringen ervan zal het Concilie in de mogelijkheid stellen, die pastorale aanpassingen door te voeren die van de Kerk gevraagd worden. Het is echter een feit, dat dit onderscheid vele leken praktisch nog onbekend is. Zij zien alles ongeveer op een zelfde vlak, de appel van Eva en de erfzonde, de Driekoningen en de Menswording, de wetten voor het nuchter zijn en de instelling van de H. Eucharistie. Zelfs vele priesters en bisschoppen ontgaat dit onderscheid. Maar zonder dit onderscheid is het onmogelijk, de theologie te vernieuwen, laat staan pastorale en oecumenische aanpassingen door te voeren. Slechts in dit licht kan men ook de andere begrippen uitleggen en funderen, die op het Concilie voortdurend moeilijkheden hebben veroorzaakt en tot tijdrovende en ontmoedigende misverstanden hebben geleid: wat betekent ‘pastorale aanpassing’ en ‘oecumenische bekommernis’ in het formuleren van de dogma's? Als het geloof van de Kerk alleen in abstracte en scholastische, zg. ‘eeuwige waarheden’ kan geformuleerd worden, dan hebben deze begrippen geen zin. | |
[pagina 733]
| |
Reorganisatie van het werkMaar laten we terugkeren naar de vraag, hoe het werk van het Concilie in de Tweede Sessie beter kan georganiseerd worden. Eerst enkele kleine punten die voor hervorming vatbaar zijn. De werkwijze zou soepeler worden als men de twee-derde-meerderheid, die nu voor alle beslissingen geëist wordt, zou beperken tot dogmatische of kerkrechtelijke beslissingen, zowel in de commissies als in de Algemene Vergaderingen. Voor procedurekwesties kan een eenvoudige meerderheid volstaan. Een andere detailvraag is de taal. Het latijn doet veel tijd verliezen. Het dwingt de bisschoppen hun interventies voor te bereiden. Dit is een voordeel, zal men zeggen, maar het brengt vaak mee dat de sprekers helemaal geen rekening kunnen houden met wat juist vóór hen gezegd is. Het gevolg is: nodeloze herhalingen of domme misverstanden. Een simultaanvertaling is niet zo gemakkelijk te realiseren om wille van de soms delicate terminologie in theologische kwesties. Het belangrijkste punt is echter de werkwijze. Hoe zullen de discus-sies praktisch verlopen? Zeker niet meer zoals in de eerste Sessie. Daar zijn de meeste bisschoppen het wel over eens. Hoe dan wel is niet zo gemakkelijk uit te maken. Want iedere oplossing heeft haar eigen bezwaren. Verschillende bisschoppen hebben voorstellen uitgewerkt. Een eerste voorziet het volgende: Na een korte algemene discussie in de aula worden alle amendementen schriftelijk ingediend, en verder door de bevoegde commissie in het schema verwerkt. Na enkele weken volgt in de aula een uitvoerige analyse van het verbeterde schema door enkele daarvoor aangeduide sprekers. Zij moeten niet alleen de argumenten voor en tegen vermelden, maar ook de redenen waarom de commissie ten slotte tot een bepaalde formulering is overgegaan. Daarop wordt de stemming gehouden. Eventueel kan een amendement dat door de commissie niet werd aanvaard, nu door een bisschop of een groep bisschoppen aan het Concilie speciaal ter stemming worden voorgelegd. Als het schema niet wordt aanvaard, wordt het eenvoudig van de agenda geschrapt. Een tweede voorstel beperkt de algemene discussies in de aula tot vertegenwoordigers van de verschillende bisschoppenconferenties, die zowel de opvatting van de meerderheid als van de minderheden in de conferentie moeten uiteenzetten. Individueel kunnen de bisschoppen slechts schriftelijke amendementen indienen. De commissie verwerkt dit alles tot een definitieve tekst, waarop dan gestemd wordt. | |
[pagina 734]
| |
De nadelen van deze twee voorstellen liggen voor de hand. De vrijheid van discussie wordt drastisch beperkt, en de commissie krijgt een initiatief dat niet tot haar bevoegdheid behoort: een conciliaire commissie is niet het Concilie, maar werkt in opdracht van het Concilie. Bovendien verliest men nog te veel tijd: in het eerste voorstel door het moeizame coördineren van honderden schriftelijke amendementen, in het tweede blijven er waarschijnlijk nog een vijftigtal toespraken te beluisteren voor elk hoofdstuk van een schema, wat telkens ten minste twee dagen vraagt. Een derde plan werd aan het Concilie zelf voorgelegd in de laatste week van de Eerste Sessie. De bespreking omvat twee à drie stadia. In een eerste stadium, dat eventueel uit kan vallen en in alle geval heel kort moet zijn, wordt het schema door de president van de commissie of zijn vertegenwoordiger voor de Concilievaders ingeleid en uitgelegd. In een tweede stadium wordt het schema uitvoerig besproken in de verschillende taalgroepen of respectievelijke bisschoppenconferenties. Hier heerst volledige vrijheid van discussie, en iedereen spreekt zijn eigen taal. In deze groepen wordt over amendementen gestemd met een gewone meerderheid van stemmen, zodat elk amendement zoveel mogelijk kansen krijgt. Van daar gaan de amendementen naar de commissies, die ze in het schema verwerken. Pas daarna komt in een derde stadium het verbeterde schema voor de Algemene Vergadering, waar het door een ‘relator’ uitgelegd wordt en door enkele ‘advokaten’ verdedigd of bestreden. Zonder verdere correctie wordt dan door de Algemene Vergadering gestemd over elk kapittel van het schema, waarbij een twee-derde-meerderheid wordt vereist. Als een hoofdstuk verworpen wordt, gaat het terug naar de commissie, in belangrijke gevallen naar de respectievelijke groepen. Dit voorstel laat aan de bisschoppen een volledige vrijheid van spreken. Zij worden vanaf het begin met alle aspecten van het probleem in kennis gesteld. De conciliaire commissies blijven in de dienst van het Concilie zonder over te veel macht te beschikken. Men wint veel tijd, omdat men gedurende dezelfde week meerdere schema's kan afhandelen, elk in een verschillend stadium van ontwikkeling. Dit gebeurde trouwens ook in Trente. Van de andere kant vraagt het van de bisschoppen een zeer zware inspanning: 's morgens vergaderen in de basilika, 's avonds in de groepsdiscussies. Men hoeft evenwel niet elke dag een Algemene Vergadering te houden. Wij zien in dit voorstel nog een ander voordeel: een beter gebruik van de ‘periti’. In de Eerste Sessie zaten zij soms uren lang op de balcons van de basilika zonder iets te doen, of gaven zij verspreide confe- | |
[pagina 735]
| |
renties in de stad. Volgens dit voorstel kunnen zij, in 't tweede stadium, de bisschoppen effectief bijstaan in de groepsdiscussies. Trente heeft vaak een beroep gedaan op deze wijze van werken. Dikwijls werd een probleem eerst besproken door de theologen, in aanwezigheid van de bisschoppen. Soms werden ook speciale groepen van bisschoppen samengesteld, die een of ander probleem eerst onder elkaar bespraken. Ook in Konstanz paste men een dergelijke procedure toe. De schema's werden eerst uitvoerig besproken en geamendeerd in de ‘nationes’ (een Engelse, een Duitse, een Franse, en later een Spaanse en Portugese), De geest waarin deze procedure was opgevat, gaf aanleiding tot veel strijd. Men wilde de Paus en het college van kardinalen schaakmat zetten, en de vele Italiaanse bisschoppen, die nogal papalistisch gezind waren, uit de discussies weren. Maar zulke bedoelingen zijn nu niet meer aanwezig. | |
Het conciliaire geheimNog één delicaat punt blijft er over: het conciliaire geheim. Dat de behandeling van sommige vragen een zekere discretie veronderstelt, ligt voor de hand. Maar of de vrijheid van de bisschoppen erg beknot zou worden als er meer bekendheid werd gegeven aan het verloop van de discussies, betwijfelen wij. Wie met gezag bekleed is, moet ook de moed hebben voor zijn overtuiging uit te komen. De hele zaak is in de eerste plaats een kwestie van nuchter, gezond verstand. Toen wij gedurende het Concilie in De Linie durfden schrijven dat het menselijk onmogelijk is een geheim te bewaren, als ongeveer 2.500 mensen het kennen, om niet te spreken van de vele seminaristen en technici die de zittingen bijwonen (wij kennen althans één geval van een seminarist die zijn ‘nieuws’ probeerde te verkopen aan een persagentschap, dat het eerlijkheidshalve weigerde), vond een bekende theoloog uit Rome dat wat wij geschreven hadden ‘niet paste in een katholieke krant’. Misschien is het nuttig, hier nogmaals een tekst te citeren van de wijze kerkhistoricus C. Butler. Hij heeft op dit punt blijkbaar niet veel illusies: ‘Een vraag die op elk komend Concilie wel ter tafel zal komen, is de kwestie van het geheim (...). Het is een feit, dat dit op het Vaticaans Concilie slecht gehouden werd. Niet alleen de leden van het Concilie, maar ook drukkers en boekbinders kregen alle documenten in handen. De gezantschappen konden exemplaren kopen van alles wat er gedrukt werd, zodat soms documenten in het bezit waren van de regeringen en van de pers, voor ze bij de bisschoppen kwamen. Geheimen die door | |
[pagina 736]
| |
700 bisschoppen en even zovele theologen en misschien nog 100 officiales, zoals stenografen en anderen, moeten gehouden worden, moeten onvermijdelijk uitlekken. Friedrich, een van de theologen, stak in zijn Quirinusbrieven openlijk de draak met de mening dat zo'n plicht tot geheimhouding nog bestond, hij gaf alles zonder aarzelen door aan Acton, Döllinger en het Beiers ministerie. Manning had een formele dispensatie om alles aan Odo Russell mee te delen, als een tegenzet tegen Acton, die Gladstone en de Engelse regering tot een interventie wilde bewegen; en uit het dagboek van Icard weten we, dat Russell in Rome vrijuit sprak over alles wat hij van het Concilie wist (...). Louis Veuillot was in Rome en in zijn biografie schrijft zijn broer dat het Concilie “geen geheimen voor hem had” en dat ook zeer vertrouwelijke stukken doorgegeven werden aan L'Univers. Het resultaat van dit alles was: geen geheim meer, maar ook geen openbaarheid; alleen een sfeer van gemompel en argwaan, van verhaaltjes, berichten en vermoedens, die noch bewezen, noch weerlegd konden worden (...). Onmiddellijk bij de aanvang van het Concilie deed een invloedrijke groep van bisschoppen voorstellen in deze zaak van de geheimhouding. Ze wezen er op dat deze in strijd was met de geest van de tijd die aandrong op openbaarheid. Geheimhouding zou waarschijnlijk veel meer onrust verwekken en kwaad doen dan wanneer men alles publiek maakte wat er gebeurde. Het verloop van het Concilie schijnt aan te tonen, dat deze voorstelling van zaken voor een groot deel juist was, en dat er veel minder beroering, storm, argwaan en misverstand was ontstaan, indien men de berichtgevers van de pers tot de debatten had toegelaten’Ga naar voetnoot4). Deze tekst klinkt als een profetie, en kan geheel op de Eerste Sessie toegepast worden. In het begin hielden de bisschoppen zich tamelijk streng aan het geheim, maar weldra kwamen er allerlei artikelen in de liberale pers van Italië die de feiten verhaalden met naam en toenaam. ‘Omnia venalia Romae’, geldt nog steeds: alles is hier te koop. Verschillende bisschoppen hebben toen heftig geprotesteerd: het paste niet dat liberale, vaak antikatholieke bladen over materiaal beschikten, zij het dan verdraaid of verkeerd belicht, dat de katholieke pers onthouden werd. Sommige bisschoppen zijn dan maar hun eigen oordeel gaan volgen, en vele kranten en weekbladen kregen nu heel wat meer nieuws, soms zelfs met de details van de discussies. Officieel hield men echter vast aan het principe, dat alles geheim bleef. Over de fundamentele onoprechtheid die aan deze houding ten grondslag ligt, over het ‘slechte geweten’ dat men sommige mensen | |
[pagina 737]
| |
opdringt, zullen we hier maar zwijgen. Maar in de grond raakt de kwestie van het geheim de fundamentele vraag waarom het Concilie is samengeroepen. Het moet een ‘aggiornamento’ betekenen, een aanpassing aan de werkelijke toestand van de wereld in onze dagen. Onze beschaving is echter ondenkbaar zonder publiciteit en een zekere openbaarheid van de debatten. Een van de grootste pastorale behoeften van deze tijd is een levend contact tussen Episcopaat en gelovigen, dat door allerlei ouderwetse tradities in vele landen wordt gehinderd. Geen enkele gevormde katholiek loochent het feit dat alleen de bisschoppen in eenheid met de Stoel van Rome ‘rechters zijn van het geloof’, maar velen zien niet in, waarom dit ambt slechts in het geheim kan worden uitgeoefend. Men herhaalt op alle tonen, dat het Concilie ‘de zaak is van de leken’, dat het hen niet onverschillig mag laten, maar van de andere kant wil men hen over de belangrijkste vragen die daar behandeld worden niets laten wetenGa naar voetnoot5). Een ander aspect is wellicht nog belangrijker. In zijn openingstoespraak heeft de Paus erop gewezen dat de Kerk het licht van de waarheid moet laten uitschijnen over de wereld. Miljoenen mensen, die er nooit aan zouden denken iets over de Katholieke Kerk te lezen, zijn nu geïntrigeerd door wat er daar in Rome allemaal aan de gang is. Zij vragen niet beter dan voor één keer eens te vernemen waar het om gaat. Is dit dan geen unieke gelegenheid om aan miljoenen mensen, die gewoonlijk de dwaaste dingen over de Katholieke Kerk horen, een inzicht te geven in de ware zorgen van de Kerk, haar wezen, haar levenswijze? Men vreest de indiscreties en de onvoorzichtigheid van de pers. Natuurlijk bestaat er zo iets als een sensatiepers. Maar men hoeft de wereldpers toch niet te beoordelen naar de Italiaanse pers, al zou men met wat meer diplomatie en begrip ook in Italië wel betere resultaten kunnen bereiken. Ten slotte gaat het hier om een dogmatisch kerkbegrip. Ofwel blijft men zitten met een klerikaal kerkbeeld, overgeërfd uit de 19e eeuw, volgens welk de leken niets anders te doen hebben dan te bidden en eerbiedig af te wachten wat hun meerderen beslissen, ofwel ziet men de Kerk als het ‘Volk van God’, waarin ieder zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, ook de persmensen, de schrijvers, de conférenciers; ieder kan, naar eigen vermogen en roeping, aan het grootse werk van het Concilie meewerken. Of deze beschouwingen veel zullen veranderen, weten wij niet. Wel | |
[pagina 738]
| |
zijn, aan de hand van een verslag van een groep uitgevers en perslui, dergelijke voorstellen al besproken door de Presidentie. Voor sommige bisschoppen, die nog te veel gewend zijn aan de afgeslotenheid van hun eigen diocesane curie, zijn deze ideeën echter helemaal nieuw. Het volstaat niet, boeken te schrijven over het laïcaat, grote nationale en internationale congressen te beleggen over de plaats van de leek in de Kerk, men moet wat daar geschreven en gezegd wordt, ook existentieel beleven, en daarvoor met enkele gewoonten breken die niet meer van onze tijd zijn. Dat daar een zeker risico aan verbonden is, spreekt vanzelf. Ook de leken moeten er aan wennen. Maar men bereikt altijd meer, door vertrouwen te schenken aan de mensen, dan door ze te wantrouwen. | |
En na het Concilie?De Kerk heeft in zekere zin op dit Concilie zichzelf ontdekt. De grote vreugde, die men ervaren heeft bij deze vrijmoedige ontmoeting van bisschoppen en theologen uit alle delen van de wereld, heeft velen doen uitzien naar een bestendiging van deze internationale contacten. Tevens heeft men aangevoeld dat de Romeinse Curie haar werk beter zou kunnen doen, als zij in blijvend contact was met wat in de wereld omgaat. Zulk een contact bestaat er natuurlijk al: regelmatig brengen de bisschoppen in hun bezoek ‘ad limina’ verslag uit over hun diocees. Maar dit contact is niet volop vruchtbaar zolang het enigermate plaats heeft op voet van ongelijkheid, van onderdaan tot gezagsdrager. Vele bisschoppen verschijnen er te veel als ‘ambtenaren’, die rekenschap moeten afleggen van hun beleid, en te weinig als bisschoppen. Wil dit regelmatig contact werkelijk vrucht dragen, dan moeten zij enigermate op voet van gelijkheid kunnen handelen met de Curie. Voor een individuele bisschop, die in zijn financiële problemen daarenboven soms afhankelijk is van de Romeinse bureaus, is dit bijna onmogelijk. Natuurlijk spreken wij hier niet over die bevoegdheden, waarin de Curie het instrument is en moet blijven van de universele jurisdictie van het pauselijk Primaat; wij denken alleen aan die vormen van contact, waardoor de Curie in naam van de Paus zich laat inlichten over de plaatselijke behoeften van de Kerk. Daarmee is opnieuw het probleem van de bisschoppenconferenties gesteld, de grote nieuwigheid van dit Concilie. In een vorig artikel hebben we hier reeds over geschreven: hoe ze uit de praktijk ontstaan zijn en door de gang van het Concilie bevorderd, hoe ze juridisch en | |
[pagina 739]
| |
theologisch kunnen gefundeerd wordenGa naar voetnoot6). We zijn erg benieuwd, hoe ze verder zullen evolueren. Het is best mogelijk dat de tijden nog niet rijp zijn om het principe al helemaal consequent toe te passen. Het principe is er in ieder geval door, en dat is het voornaamste. Ten slotte een laatste vraag: zou het niet goed zijn, in de toekomst op regelmatige tijdstippen een Concilie samen te roepen? Sommigen zouden dit wensen. Men heeft dit vroeger in de geschiedenis ook wel eens geprobeerd, maar men heeft er mee op moeten houden: de bisschoppen verschenen niet meer op het appèl. Wij willen hier liever een lans breken voor een soepeler oplossing, die voorgesteld werd door een van onze theologische faculteiten. Men zou de wereld kunnen indelen in patriarchaten. Elk patriarchaat zou meerdere volken omvatten, zodat elk nationaal particularisme, dat tegenwoordig in de Kerk hier en daar wel een gevaar is, vermeden wordt. Een patriarchaat kan eventueel verschillende nationale bisschoppenconferenties omvatten, alle samen verenigd onder één patriarch. Als men in het aantal nog een symboliek wil zien ook (de twaalf stammen van Israël, de twaalf Apostelen, als de kern van het Gods Volk op aarde), kan men eventueel twaalf patriarchaten vormen. De oude patriarchaten van Jerusalem, Antiochië, Alexandrië en Constantinopel zouden met Rome hun aloude voorrechten bewaren, waarmee een stap verder gezet wordt naar de eenheid met het Oosten. Ook Moskou behoudt een patriarchale zetel. Dan blijven er nog zes patriarchaten te verdelen: Noord- en Centraal-Europa, Noord-Amerika, Centraal- en Zuid-Amerika, Afrika, Zuid- en Oost-Azië, en de eilanden van de Stille Oceaan met Australië en Nieuw-Zeeland. Deze patriarchaten kunnen verschillende juridische bevoegdheden overnemen die nu uitsluitend door de Romeinse Curie behandeld worden, als liturgische aanpassing en vormgeving, huwelijkswetgeving, priesterstudies, lekenapostolaat, kloosteroorden, enz. Rome kan zich speciaal toeleggen op de eigen zending van het primaat, in de volle zin van het woord te getuigen voor de Eenheid. Deze eenheidsfunctie kan op verschillende wijzen een gepaste uitdrukking vinden. Alle belangrijke beslissingen zouden in eenheid met Rome moeten genomen worden. Steeds bestaat er een recht op beroep bij de H. Stoel. In laatste instantie zou Rome enkel oordelen over geloofsvragen en over de belangrijkste juridische vragen die eng met geloofsvragen samenhangen, zoals b.v. beslissingen die het wezen van de sacramentele ritus betreffen. Deze eenheid met Rome in de verscheidenheid van riten en gebrui- | |
[pagina 740]
| |
ken en recht kan nog het best tot uitdrukking komen in regelmatige bijeenkomsten te Rome van de Patriarchen samen met hun metropolieten, met bisschoppen die wegens hun bevoegdheid speciaal in aanmerking komen, met hun theologen en canonisten. Bij deze algemene vergaderingen kunnen de algemene belangen van de Kerk worden besproken, en kan de eenheid in geloof en leven telkens weer worden bevestigd. In zulk een organisch ingedeelde Kerk kan elk patriarchaal gebied zijn eigen aard en levenswijze ontwikkelen, zonder daarom de eenheid van de Kerk te verbreken. De problemen kunnen steeds eerst ter plaatse worden behandeld met mogelijkheid van beroep in Rome. (Dit zou b.v. een gezonde oplossing zijn voor de Indexwetgeving. Theologen en theologische werken hoeven dan niet meer veroordeeld te worden, alleen maar omdat men ze in sommige romeinse kringen niet begrijpt). Van de andere kant bewaart de Romeinse Curie haar volle betekenis als orgaan van het pauselijk Primaat. Gemakkelijker zou zijn meteen meer internationaal kunnen worden uitgebouwd. De betrekkingen tussen de Curie en de verschillende Patriarchaten zouden vruchtbaarder zijn, omdat zij meer op het niveau van de dialoog en het geloofsgetuigenis plaats hebben dan op het louter administratieve vlak. Deze idee lijkt ons het overwegen waard. Ze kan zeker nog niet worden uitgewerkt tegen het einde van dit jaar. Ze onderstelt een compleet herdenken van de veranderlijke kerkelijke structuren vanuit een bewuste aanvaarding van de Kerk als wereldkerk, en niet meer als Kerk die zich wel over de hele wereld verspreidt maar vanuit het oude Europa wordt bestuurd en geleid. Maar wellicht hebben wij reeds in dit Concilie de eerste stap gedaan in deze richting. |
|