Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 723]
| |
Bezichtiging van de pen en de pan
| |
Mens en wereld één, als gegeven en als opgaveGrondfeit en uitgangsgegeven van de hedendaagse wijsgerige mensbeschouwing is, dat mens en wereld één zijn, onverbrekelijk verbonden zoals kruis en munt. Wanneer de mens op zichzelf gaat reflecteren, wanneer hij vraagt wat en wie hij is, wanneer hij ontdekt dat hij uit noodzaak en vrijheid is samengesteld en zich afvraagt waartoe zijn vrijheid hem oproept - dan treft hij zichzelf aan als mens in een wereld, als altijd al met anderen in een wereld bestaande. Dat is een | |
[pagina 724]
| |
fundamenteel gegeven, een oer-feit, dat houvast geeft aan de inzicht-zoekende mens, tegelijk een vanzelfsprekendheid voor ons dagelijks bestaan; èn het belichaamt de opgave voor de wijsgerige antropoloog. Want hij moet dat ‘fait primitif’ tot bewustzijn laten komen, het uiteenleggen in dat wat het in elementaire woorden aanduidt, om het daarna als gegeven, omvattende eenheid nieuw te laten verschijnen. Mens en wereld als altijd al één, als grondgegeven voor wijsgerig onderzoek en wijsgerige verheldering is één kant van een medaille - de andere zijde is er ook. Zoals de wijsbegeerte niet alleen te maken heeft met verheldering van menselijk bewustzijn, menselijk weten, maar evenzeer met richting wijzen aan menselijk handelen - suo modo - zo drukt de uitspraak: mens en wereld is altijd al één, tegelijk een opgave uit, een menselijke oer-opgave. Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om de opgave van de wijsgeer in zijn eigen taak, maar om zijn rol in ons aller opgave: samen-leven in één wereld, of: samenwerken aan een bewoonbare wereld voor allen. Dat er zo'n opgave voor ons ligt, lijkt mij duidelijk. Wy herkennen haar bijv. in het economische vlak: meer dan de helft van de wereldbevolking moet verlost worden van honger en ellende - of in het politieke vlak: meer dan een derde van de wereldbevolking trad sinds 1945 toe als lid van de vergadering der volkeren -, of in het vlak van de planologische stedebouw: de opbouw van een leefgebied op basis van functionele terreinbestemming beoogt alle vormen van zelfverwerkeling van de mens bereikbaar te maken voor allen. Dezelfde opgave wordt dikwijls niet of nauwelijks herkend waar het gaat om 's mensen dagelijkse omgeving, om zijn wonen en om het gewone, dat wij gewend zijn en waaraan wij gewend zijn, het niet-spectaculaire en het niet-buitengewone, wat geen verbazing, noch bewondering, maar ook geen angst en bedreiging vertegenwoordigt. Ook daarin ligt een opgave, want een gespletenheid, die om heling, heelmaking vraagt, meer dan een voorziening, namelijk een inlijving. De wijsgerige cultuurkritiek richt haar aandacht meer op de psychische en sociale aspecten van onze wereld-in-opbouw dan op de strikt culturele, op de gestalte van onze omgeving. En het lijkt gepast over deze gespletenheid nog enkele woorden te zeggen. | |
Over de gespletenheid van onze dagelijkse wereldWij leven - om met Romano Guardini te spreken - in ‘das Ende der Neuzeit’, te vertalen als de voleinding van de Nieuwe Tijd. In het boeiende en zwaar geladen boekje, dat deze naam draagt, stelt Guardini | |
[pagina 725]
| |
dat de grondinspiratie van de Nieuwe Tijd uitgeput raakt en dat wij naar helderheid zoeken over onze toekomst, over wat zich al aankondigt in deze voleinding. Het is bijzonder moeilijk daarvoor geëigende woorden te vinden; Guardini spreekt van de niet-humane mens, de niet natuurlijke natuur en de onculturele cultuur, uitdrukkelijk als binnen-historische termen bedoeld (zie: ‘Christendom en techniek, karakteristiek van onze wereld’, F. Ph. A. Teilegen, in Streven jrg. XV, juni '62, nr. 9, waarin met andere woorden hetzelfde wordt aangetoond). Daarin kan in ieder geval dit duidelijk worden, dat met benoemingen, die allereerst quantitatief zijn - zoals schaalvergroting, omvang, bevolkingstoename, snelheid van verandering, e.d. - niet kan worden volstaan. Er is iets qualitatiefs en fundamenteels aan de orde, het zoeken naar een nieuwe gestalte van de menselijke wereld. Dat kan aansluiting vinden bij gespletenheden, die wij in onze actuele wereld aantreffen. Een daarvan is aanwijsbaar in onze gebruiksvoorwerpen, in hun totstandkoming, hun gestalte en hun gebruik. In de wijze waarop wij in onze behoeften voorzien, met name in onze behoefte aan gebruiksvoorwerpen, is in de loop van de Nieuwe Tijd een grote verandering gekomen. Het ambachtelijke voortbrengen, dat zich bedient van gereedschap en werktuig, werd gaandeweg meer vervangen en omgevormd in het industrieel voortbrengingsproces. Dat bestaat voor wat de totstandbrenging betreft in beginsel in een doen voortbrengen door een zelfwerkend en gaandeweg meer zichzelf regelend systeem, een in zich besloten geheel van functies. Diebold wijst erop (in ‘Automation’, 1952, o.a. pag. 59), dat deze nieuwe wijze van totstandbrenging in beginsel afstand doet van de menselijke hand als uitgangsgegeven en dat zij niet denkt in termen van wàt wordt voortgebracht - produkten - maar van functies, van werkwijzen. Deze vergaande omvorming is ondenkbaar zonder de pragmatisch geworden wetenschap, zonder de verbinding van wetenschap en arbeid - en zij brengt de uiteenlegging mee van het voortbrengen in de conceptie (onderzoek en ontwerp), de ontwikkeling en beproeving, en tenslotte de uitvoering. De volle nadruk valt daarbij op het procesmatig karakter van de produktie, sociaal gesproken op het voorzien van zoveel mogelijk gebruikers en op het binnen hun bereik brengen van nieuw gevonden mogelijkheden. De intrinsieke armoede van deze enorme verrijking begint langzamerhand tot ons bewustzijn door te dringen. De economische uitdrukking daarvan luidt aldus, dat de marktvergroting ons tot bezinning oproept hoe wij aan de toenemende concurrentie het hoofd moeten bieden. Maar er is ook een andere uitdrukking mogelijk. Het getij | |
[pagina 726]
| |
verandert en wij beginnen de gebruikelijke voortbrengingswijze nieuw te doordenken vanuit 't gebruiksvoorwerp zelf en vanuit de gebruikende mens. Wij gaan denken vanuit onze wereld, waarbinnen zich deze produktie wel afspeelt, maar waarin deze produktie ook uitmondt - het dagelijks gebruik. En het woord: industriële vormgeving dient zich aan. Dat lijkt mij uiterst belangrijk. Dit nieuwe woord zal moeten doordringen tot de ondernemers en al hun medewerkers, maar evenzeer tot de gebruikers - en wie vallen daarbuiten? De betekenis ervan strekt wijder dan de naam van een nieuwe vakbekwaamheid doet vermoeden - al is de verschijning ervan in deze vorm noodzakelijk voor de genoemde doordringing. Wat industriële vormgeving betekent kan men benaderen vanuit de economische en vanuit de esthetische kant. Het is naar mijn mening zeer gelukkig dat de gekozen term daarvan nu juist niet spreekt. Want het misverstand ligt klaar - en meer dan dat - om de betekenis van industriële vormgeving te overtrekken ofwel naar de economische ofwel naar de esthetische kant. Dan is de werkelijke betekenis onzichtbaar geworden: de heel-making, of een-making van onze wereld, de aanwezigstelling van nut en waarde in één. | |
Leven in voorzieningssysteem en spelEen van de betekenissen van het fundamentele gegeven van het hedendaagse wijsgerig denken over de mens - mens en wereld als eenheid - bestaat in het daarin impliciet uitgesproken protest tegen de te ver gaande scheiding van lichaam en geest. Wie zich de mensbepaling van de wijsgeer bij uitstek van de ingang in de Nieuwe Tijd, van René Descartes voor de geest haalt, zal daarvan een pregnant voorbeeld herkennen. Hoe zouden res cogitans en res extensa een eenheid kunnen zijn? Daarmede correspondeert o.m. de indeling van de dingen die ons omgeven, in gebruiksvoorwerpen en kunstvoorwerpen - de afzonderlijke aanwezigheid van nut en waarde, van middel en doel, van genot en vreugde. In de actuele bewegingen, die beogen het menselijk leven niet a priori in verdiepingen te leiden, om het weer een geheel te maken zonder het te vervlakken, staat ook de industriële vormgeving, naar mij voorkomt. En zij staat op een belangrijke plaats daarin, juist omdat zij aangrijpt bij het bij uitstek nuttige, bij het nederige en gewone, dat als eerste, maar niet als enige, betekenis heeft om ons diensten te verlenen. Wanneer het waar is - een gedachte, die Karl Marx het eerst heeft uitgesproken - dat de ons overgeleverde wereld juist vanuit het sociaal-economisch-technische wordt aangegrepen en omgevormd, | |
[pagina 727]
| |
dan zou de poging om eenzijdigheden in dat gebeuren op te heffen ook gevoeglijk daarbij kunnen aangrijpen. Het genot van het gemakkelijk hanteren van wat voor dagelijks gebruik bestemd is en een aanzicht waarin het daarvoor bestemd zijn met smaak is vormgegeven, zou dat niet reeds een vreugde voor de héle mens betekenen, van wiens hele leven het dan ook deel uitmaakt?
Men kan dit ook nog van een andere zijde belichten. Wanneer arbeid wordt tot een taakvervulling in een ons allen voorzienend industrieel bestel en de vroegere arbeid - de manuele bewerking van grond en materiaal - verschuift naar de hobby in de vrije tijd, spelkarakter aanneemt, kan een nieuwe tweeling van het menselijk leven ontstaan. Om sociale en economische motieven móet de mens zijn deel inbrengen in ons aller voorzieningen; dat is dan de voorwaarde waarop hij toegang krijgt tot meer dan ontspanning, tot spel. De in de gestalte van het industriële produkt manifest wordende creativiteit, uitmondend in de dagelijkse omgang ermee, zou een verbinding kunnen leggen met die andere, spelende creativiteit uit de ‘vrije’ tijd. Op deze wijze en in deze richting kijkende, vóór de actuele bezichtiging, komt met de pan ook het feestmaal in het verschiet, met het naaidoosje het kleden en verkleden, ja zelfs met het telefoontoestel een hernieuwd zoeken naar een beschaafd en aangenaam gebruik daarvan! En misschien nog een stap verder. Ik schreef boven deze tekst: ‘De bezichtiging van de pen en de pan’. Daarin staat de pan voor ons levensonderhoud, de zorg voor het dóórleven van het menselijk geslacht. En de pen voor de andere beweging, die ons mensen karakteriseert, het transcenderen van het hier en nu naar het volwaardig humane toe. Kunnen wij in het verschijnen van de industriële vormgeving ook een nieuwe poging zien om woord en werk in één te vangen - hoe voorbijgaand en hoe kwetsbaar ook? Dat hoop ik. |