Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
Brabant, deel van Nederland
| |
[pagina 640]
| |
over kent dit blijmoedig volk echter niet, slechts verheugenis, nu deze tijden, vooral door de inzet van eigen durf en energie, geheel zijn gekeerd en plaats hebben gemaakt voor een periode van stijgende welvaart, die de trots van de Brabanders en de waardering van geheel Nederland heeft opgewekt. De geschiedenis van Brabants harde tijden, nagenoeg samenvallend met de zg. Generaliteitsperiode, toen Staats-Brabant als veroverd gebied van de Republiek der Verenigde Nederlanden werd beschouwd en als zodanig behandeld, houdt een tijdperk levendig, welks bestudering nieuwe krachten toevoegd aan de wil, zich zelf te zijn en zich te ontwikkelen naar eigen aard en wezenGa naar voetnoot3). Tussen de twee wereld oorlogen klonk de stem van Brabant steeds luider. Nadat nagenoeg twee eeuwen het Brabantse volk gestreden had om zich te ontworstelen aan vreemde machten en het zich politiek, godsdienstig, economisch en sociaal had vrijgevochten, traden met name de jongeren krachtig naar voren om frank en vrij van deze bewustwording te getuigen en van de ernstige wil geen achterstelling te accepteren. Deze Brabantia Nostra-beweging richtte zich allereerst tot het Brabantse volk om het meer bewust te maken en het de ogen te openen voor de gelukkige ommekeer, tot stand gekomen door het werk van vele Brabantse emancipatoren, de meesten geboren uit het eigen volk. In woord en geschrift richtte deze beweging zich tot allen, die het wel meenden met deze wonderbaarlijke heropstanding, die steeds meerderen beïnvloedde: voor velen een teken van vreugde, voor anderen een bron van ergernis. Toen Brabant geleidelijk naar waarde werd geschat en het economisch en maatschappelijk een verdiende plaats ging innemen, kon zich de taak van Brabantia Nostra wijzigen: de strijdgedachte veranderde in waakzaamheid. Nu houdt de beweging het oog gericht op de verdere groei van het gewest, waarbij dreigende gevaren worden onderkend, bestudeerd en zonodig bestredenGa naar voetnoot4). Ook in het algemene Brabantse beeld van heden kunnen een tweetal, sterk op de voorgrond tredende wezenstrekken worden opgemerkt, nl. een christelijke gemeenschapsgedachte en een sterke Nederlandse overtuiging. Beide zijn door de eeuwen heen op een zware proef gesteld, maar daardoor werden zij gestaald en gelouterd. Zeker is het, dat geen gewest in Nederland voor het handhaven van deze eigenschappen meer offers bracht. Welk een vernedering moest het noordelijk deel van het centraal gelegen hertogdom Brabant, in de vijftiende eeuw steeds meer nadrukkelijk het centrum van de Nederlanden, ondergaan, toen het na de Vrede van Munster (1648) als Staats-Brabant een win- | |
[pagina 641]
| |
gewest van de Republiek ging vormen. Wel was bij de verovering van 's-Hertogenbosch (1629), een van de vier hoofdsteden van het hertogdom, beloofd, ‘der Staten medelid’ te zullen worden, maar hiervan kwam niets terecht: met andere Brabantse steden en landstreken werd deze stad bij de Republiek, ten noorden van de grote rivieren gelegen, ingelijfd en als veroverd gebied behandeldGa naar voetnoot5). De katholieke godsdienst kreeg het hard te verantwoorden: een stelselmatige actie werd ondernomen om er het protestantisme te planten, terwijl in de eerste periode (1648-1672) de katholieken de uitoefening van hun godsdienst nagenoeg onmogelijk werd gemaakt. In schuilkerken in de steden en in heikerken onmiddellijk over de grenzen bleven zij echter samenkomen. Vele priesters, vooral uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig, bleven hun geloofsgenoten in Staats-Brabant bijstaan. Later werd meer verzachtend opgetreden, maar de katholieke kerken bleven in handen van de protestanten; men moest zich tevreden stellen met zg. schuurkerken, in de dorpen opgericht en nagenoeg niet te onderscheiden van de schamele woningen. De toestemming om hier de godsdienst uit te oefenen, moest duur worden betaald. Voortdurend werd er de Brabanders aan herinnerd, dat zij slechts een tweede-rangs volk waren. Echter bleven geloof en godsdienst in de barre periode van het Generaliteitsland als 'n kostbare gave bewaardGa naar voetnoot6). Met de verklaring van de zelfstandigheid in de zg. Franse periode (1795) en de komst van godsdienstvrijheid was voor het gewest niet alles gewonnen. De protestanten wensten hun bevoorrechte positie te handhaven: de betrekkingen en ambten bleven in het katholieke gewest hoofdzakelijk in hun handen, het onderwijs bleef protestants-rationalistisch van kleur. Zelfs werd tijdens de regering van koning Willem I een aanval op de katholieke geestelijkheid ondernomen, met name op de vorming van de priesters, welke vorming de staat aan zich wilde trekken. Na een felle tegenstand van de katholieken, die uiteindelijk als winnaars uit de strijd te voorschijn kwamen, daarin bijgestaan door de nieuwe groepering der liberalen, doemden in de loop van de negentiende eeuw nieuwe wederstrevers op. Ook zij hadden het op de Brabantse volksziel gemunt. Allereerst het liberalisme, de stroming, die geleidelijk van bondgenoot in een vijand veranderde. Als hoofdoorzaak van deze omstelling kan gelden de geheel andere opvatting, welke katholieken en liberalen huldigden ten opzichte van de school: de katholieken waren voorstanders van de vrije school, terwijl de liberalen | |
[pagina 642]
| |
zich voor de openbare, de neutrale school verklaardenGa naar voetnoot7). De doorvoering van de liberale denkbeelden, ook op economisch gebied, wekte in Brabant socialistische activiteiten op, welke zich vooral in de opkomende industrie-steden manifesteerden. Brabant ontworstelde zich geleidelijk aan de genoemde stromingen, die dit gewest in haar greep gevangen hielden. Een vrije, nog weinig welvarende provincie trad naar voren, welke echter met verbetenheid vocht voor een meerdere welstand en een hoger aanzien. Wederom stonden mannen, priesters en leken, op om deze emancipatie-pogingen te leiden en tot een goed einde te brengen. Het vrije lager onderwijs, voor Brabant de katholieke school, mogelijk gemaakt door de grondwet van 1848 en de organieke onderwijswet van 1857, nam er een hoge vlucht, terwijl zich er geleidelijk het voortgezet en wetenschappelijk onderwijs vestigde, voor het overgrote deel op katholieke grondslag. Het behoeft geen betoog, dat deze onderwijsinstituten, over het gehele gewest verbreid, 'n machtige agens vormden voor de verdere emancipatie van het Brabantse volkGa naar voetnoot8). Daarnaast stelde het zich te weer - we zagen het reeds - tegen de liberale en socialistische stromingen, die beide het karakter van de Brabantse ziel belaagden. De stichting van een katholieke politieke organisatie werd terecht gezien als een krachtig middel om zich zelf te blijven. De later machtige Katholieke Staatspartij (na de oorlog omgedoopt in Katholieke Volkspartij: K.V.P.) werd in Brabant geboren. Politiek zochten de katholieken van Brabant aansluiting bij de katholieken in overig Nederland om daardoor de zelfstandigheid, geschoeid op de wezenskenmerken van het eigen gewest, te kunnen handhaven. De volledige emancipatie er van is voor een aanzienlijk deel te danken aan de krachtige politieke groepering van de katholiekenGa naar voetnoot9). Daarnaast wist een sterk doorgevoerde organisatie op katholieke grondslag het economisch en sociale leven in Brabant af te stemmen op het wezen en de aard van de bevolking. Op het laatst van de negentiende en in het begin van deze eeuw onstond er allerwege bereidheid, de verscheiden groeperingen der bevolking te organiseren, waardoor haar welzijn voor het hier en hiernamaals meer safe werd gesteld. Om dit te bereiken was een nooit-aflatende strijd nodig, allereerst tegen de neutrale, vaak liberale organisaties, die een krachtige greep op het volk hadden gekregen. Ook de socialistische agitatie, die de werklieden in hun strijd om meer rechtszekerheid aanwakkerde, moest | |
[pagina 643]
| |
worden bedwongenGa naar voetnoot10). Niet alleen het politiek liberalisme dook in Brabant op, het economisch liberalisme was evenzeer een gevaar. Vooral in Holland overheerste de mening, dat aan de handel de grootste aandacht moest worden geschonken; men had er te weinig oog voor de bevordering van de niet op de handel ingestelde landbouw en industrie. Deze welvaartspolitiek, ten dele een ressentiment van de gedragingen tijdens de Hollandse gouden eeuw, oefende op de randgewesten van noord tot zuid, zeker op de generaliteitslanden, een funeste invloed uit. Staats-Brabant was een agrarisch gebied met een moeizaam instandgehouden industrie, die, ontstaan uit de landbouw, tot een bepaalde zelfstandigheid trachtte te komen. Krachtige steun, zoals de nijverheid in Twente in de negentiende eeuw genoot, ontbrak nagenoeg geheel. Pogingen toentertijd om tot protectie te komen, leden schipbreuk, zelfs waren de protectionisten van Brabant met als spreekbuis de Tilburgse fabrikant-econoom Armand Diepen, door de vrijhandelaren van Holland voor achterlijk en onontwikkeld uitgekreten. Met de groei van het bedrijfsleven en de toenemende macht van de werkgevers- en werknemersorganisaties, mede met veranderde economische constellaties, ontstond geleidelijk een actieve welvaartspolitiek, welke aan alle bedrijfstakken in onderlinge harmonie kansen bood. Dit was wederom een belangrijk element in de voortgaande groei van Brabant, welke in onze eeuw tot grote resultaten voerde en van het oude, veel gesmade gewest een van de meest op de voorgrond tredende provincies maakteGa naar voetnoot11). Door al de wisselingen heen bleef Brabant overtuigd Nederlands gezind. Wanneer wij het verval van het eenmaal enigszins welvarend noordelijk deel van het hertogdom tot een nietswaardig generaliteitsland, waar de bevolking aan de grens van haar bestaansmogelijkheid leefde in 't oog nemen, dan valt 't op, dat ook gedurende deze neergang het Brabantse volk trouw aan Nederland bleef. Een stille drang bleef bestaan, zich met de andere Nederlandse gewesten - het waren er eenmaal zeventien - te blijven richten naar het ideaal, één staat te vormen in de delta van Schelde, Maas en Rijn, door de natuur als zodanig voorondersteldGa naar voetnoot12). Deze eenheid, gegrond op geografische eigenschappen, is jammerlijk niet voleind. De grote scheiding in een noordelijk en zuidelijk deel voltrok zich in de zeventiende eeuw, hoofdzakelijk als gevolg van de reformatie, die in de Nederlanden diepe | |
[pagina 644]
| |
sporen trok, en de machtsontwikkeling van de Habsburgers, waartegen de calvinisten, vooral wonend ten noorden van de grote rivieren, zich fel verzetten. Uit deze strijd ontstond een onafhankelijke staat: de Republiek der Verenigde Nederlanden, na de Napoleontische tijd in een koninkrijk omgezet. Even, nog geen twintig jaar (1815-1830) omvatte dit het grootste deel van het delta-gebied en waren België en Nederland verenigd. Nadien werden zij gescheiden in twee koninkrijken, die lange tijd hun eigen weg gingen. Na de wereldoorlog kwam in de Benelux een groeiende eenheid in economisch en cultureel opzich tot standGa naar voetnoot13). In de wisseling der tijden bleef in het noorden van het hertogdom, een zekere gerichtheid naar het noorden, naar de grote rivieren bestaan, hoewel steeds zuidelijke invloeden bleven werken. Het luisterrijke hertogdom Brabant verbond de noordelijke en zuidelijke delen, die via de middenzone, de brede Maas-Schelde-rug hun bewoning hadden ontvangenGa naar voetnoot14). Eenzelfde volk dus naar oorsprong, als twee gebroeders uit één gezin, met ieder een eigen mentaliteit, als gevolg van het beleven van een verschillende historie. Langs de genoemde scheidingszone brak in de loop van de zeventiende eeuw het hertogdom in tweeën: het noordelijk deel werd Staats-Brabant, bestaande uit de stad 's-Hertogenbosch met haar Meierij, de stad Breda met haar Baronie, de stad Bergen op Zoom met haar Markiezaat en nog enige kleinere landschappen, waarvan de stad Grave en het Land van Cuyk de voornaamste waren. Het zuidelijke deel van het hertogdom bleef deel uitmaken van de Spaanse-, later Oostenrijkse Nederlanden. Hier lagen als hoofdsteden Leuven, Brussel en AntwerpenGa naar voetnoot15). Echter bleven vele contacten tussen de twee delen van Groot-Brabant bestaan. Allereerst godsdienstige: Leuven bleef de universiteit ook voor Staats-Brabant. Vele jongelui ontvingen er hun wetenschappelijke opleiding, velen er van keerden als priester naar hun geboortegrond terug om er de bevolking te sterken in hun strijd tot behoud van het streek-eigene, allereerst de godsdienst van hun voorvaderen. De eeuwenoude abdijen van Zuid-Brabant, waarvan met name worden genoemd: Postel, Tongerloo, Averbode en Park (Leuven) stelden ook alles in het werk om dit doel te bereiken. Daarnaast bleven economische betrekkingen bestaan: belangrijke handelswegen doorkruisten het gebied, die ten dele na de vrede van Munster nog in drukte toenamen. | |
[pagina 645]
| |
Toen werd immers door de Republiek de Schelde voor zeeschepen gesloten om daardoor de vroegere handelsmetropool der Nederlanden, Antwerpen, in het hart te treffen. De rijke Brabantse en Luikse gebieden met hun achterland bereikten nu hoofdzakelijk de zee via Breda, maar vooral via 's-Hertogenbosch, in welke steden het karre-vervoer in scheepsvervoer werd omgezet. De aanleg van de straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik was een voornaam symptoom van de drukke Bossche handel met 't Luikerland, Luxemburg, Lotharingen en verdere gebiedenGa naar voetnoot16). Van een poging der Brabanders, zich van Nederland af te scheiden, is in onze historie geen sprake. Wel werden talloze deducties en vertogen naar Den Haag gezonden om de Hoog Mogenden aldaar op de hoogte te stellen van de in Staats-Brabant heersende erbarmelijke toestanden, hen smekende toch verandering aan te brengen in de druk op de uitoefening van de katholieke godsdienst gelegd en het al te zware belastingstelsel te verlichten, maar daar bleef het bij. Ontevreden met hun lot, schikten de bewoners zich in deze toestand, overtuigd, dat bij aanvaarding er van, eenmaal een beter leven hen wachtte. Wel waren er tijden, dat verzet en opstand tot de mogelijkheid behoorden, vooral toen de Fransen in 1672 het generaliteitsland bezetten op hun veroveringstocht naar de Republiek, toch bleef Staats-Brabant rustig en profiteerde inzoverre van het conflict, dat de katholieken meer vrijheid kregen in het uitoefenen van hun godsdienst. Ook in de Franse periode van ± 1795-1813 en bij de afscheiding van België in de jaren dertig van de vorige eeuw kon Nederland op de trouw van de Brabanders rekenen. Toen zich na het midden van de achttiende eeuw meer vrijzinnige denkbeelden in de Republiek verbreidden en de patriotten-beweging steeds sterker om zich heen greep, zagen de katholieke Brabanders enige hoop dagen tot vervulling van hun vurige verlangensGa naar voetnoot17). Het is dan ook niet te verwonderen, dat in Staats-Brabant een sterke drang naar gelijkberechtiging ontstond, aangewakkerd door Franse denkbeelden, die naar dit verdrukte land overwoeien. Echter werden de pogingen hiertoe in een Nederlandse gezindheid ondernomen. Het was zelfs een Leidse mennoniet, de in Tilburg wonende wolfabrikant, Pieter Vreede, gesteund door gelijkgezinde geboren Brabanders, die het wingewest door de moeilijke Franse tijden heen tot zelfstandigheid wist te | |
[pagina 646]
| |
verheffen, tot een met de andere Nederlandse provincies gelijkberechtigd gewest. De facto betekende dit niet, dat de situatie nu onmiddellijk geheel Brabants werd. Reeds wezen we er op, dat nog bergen van tegenstand en achterdocht moesten worden verzet, vooraleer de nieuwe provincie Noord-Brabant op één lijn met de andere gewesten zou worden gesteld. Dit heugelijk feit maakt pas het thans levend geslacht meeGa naar voetnoot18). De Brabantse emancipatie heeft welhaast twee eeuwen gevergd. Zij kon tot stand komen door een eensgezinde overtuiging, erfdeel van vele eeuwen; door de succesvolle activiteiten van een groot aantal voorttrekkers op politiek, religieus, economisch, sociaal en cultureel gebied; mede door de omvorming van het agrarische Brabant in een modern grootindustrieel landschap, welhaast het belangrijkst nijverheidsdistrict van Nederland. Kon men nog in het eerste tijdvak van deze ontwikkeling met recht van een zeer achtergesteld gebied spreken, geleidelijk verdween deze achterstelling. Een alleszins begrijpelijke achterstand op menig gebied bleef echter bestaan. Door gezamenlijke inspanning verminderde deze steeds meer; nu behoort zij op velerlei gebied tot het verleden. In het gehele gewest bestaat zowel bij de allochtonen als bij de autochtonen de ernstige wil, de laatste restanten van een moeilijk verleden weg te nemen. Daarin gaat het provinciaal bestuur voor: op deskundige wijze worden de laatste overblijfselen van verwaarlozing en achterstand, evenals een bepaalde mentaliteit van de bevolking als gevolg er van, verwijderd. Bepaalde eigenschappen komen bij deze activiteiten zeer te stade: allereerst een christelijke opvatting van het leven, welke de bewoners hecht samenbindt, zodat een sterke, katholieke gemeenschap richting geeft aan de groei van het gewest. Vergezellende deugden zijn blijmoedigheid en gastvrijheid, deugden, die aan het Brabantse leven een zeer bepaalde, door velen gewaardeerde kleur gevenGa naar voetnoot19). Van uitnemend belang voor de verdere groei van het gewest is de gezamenlijke arbeid en steun, waar het geldt, bepaalde gewestelijke initiatieven te realiseren. Daarbij denken wij allereerst aan de oprichting en instandhouding van drie voor de provincie hoogst belangrijke culturele instellingen en wel het Brabants conservatorium, gevestigd in Tilburg, het Brabants orkest met 's-Hertogenbosch als standplaats en het Brabants beroepstoneel ‘Ensemble’ te Eindhoven. Door een innige | |
[pagina 647]
| |
samenwerking van de provincie en de vier grote steden Breda, Eindhoven, 's-Hertogenbosch en Tilburg, daarin bijgestaan door zeer vele Brabantse minder grote gemeenten en talloze particuliere vrienden, hebben deze instellingen zich tot een hoogte opgevoerd, welke de trots van de Brabanders heeft opgewekt en tevens de waardering van het gehele Nederlandse volk. De Brabantse vernieuwingsdrang, reeds tientallen jaren werkzaam, zette zich na de oorlog in versterkte mate voort. Mede in verband met het hoge geboortecijfer en het feit, dat de agrarische bedrijven slechts aan een betrekkelijk klein gedeelte van de Brabantse bevolking een bestaan konden verschaffen, ontstond hier een milieu, waar de moderne industrie een geschikte voedingsbodem vondGa naar voetnoot20). Een aanzienlijk deel van de bevolking was reeds industrie-minded en dit gevoegd bij enige eigenschappen, die sterk nijverheidsbevorderend werkten, lag het voor de hand, dat Brabant een hoogst belangrijk industrieel gewest zou worden. Ten dele kwam de industrie voort uit de energie van geboren Brabanders, maar ook industriëlen van buiten de provincie vergrootten op deze wijze de kracht van Brabant. De overheid - provinciale en gemeentelijke - bood in alle opzichten de helpende hand, zowel door haar ijveren voor een verantwoorde ruimtelijke ordening als door het bevorderen van een voor de industrie en haar werkers gezond economisch en sociaal klimaat. Thans bezit Brabant een industrieel apparaat met geschoold personeel, dat zijns gelijke nauwelijks in andere delen van het land vindt. De uitzonderlijke betekenis van de Brabantse industrie spreekt o.a. uit het feit, dat er ongeveer een vijfde deel van de totale Nederlandse industriële bedrijvigheid gevestigd is, terwijl er slechts een achtste deel van de Nederlandse bevolking woont. Verdere gegevens, die in dezelfde richting wijzen zijn o.m. de volgende: in 1960 leefde 47% van de Nederlandse beroepsbevolking van de industrie, terwijl dit percentage voor Noord-Brabant 60 bedroeg. Van de 190.000 nieuwe industriële arbeidsplaatsen, welke tussen 1950 en 1961 in ons land ontstonden, claimde Brabant er alleen 57000, dus meer dan 30%. Reeds is Brabant na Zuid-Holland met slechts 5000 industriële arbeidsplaatsen meer, tot de tweede industriële provincie van Nederland uitgegroeid. Alles wijst er op, dat over een luttel aantal jaren Brabant in dit opzicht aan de top zal staan. Vele nieuwe mogelijkheden in verband met de verdere doorvoering van de Benelux-gedachte doen zich voor. Het Nederlandse territoor uit de Middeleeuwen, ‘de Lage Landen bij de zee’, komt steeds meer in | |
[pagina 648]
| |
onze horizon. De overtuiging van een misgroei der Nederlandse gewesten na de zestiende eeuw wordt steeds meer aanvaard, zelfs hoort men in dit verband momenteel van een drama in de delta sprekenGa naar voetnoot21). Deze gedachten sluiten aan bij het nieuwe verschijnsel, in grotere geografische eenheden te denken. Het veel omstreden begrip Groot-Nederland houdt steeds meerderen bezig. In elk geval bestaat er een Nederlands cultuurgebied, welhaast twintig miljoen mensen omvattend Het strekt zich uit over het tegenwoordige Nederland, een brede strook ten oosten van ons land vanaf Oost-Friesland tot bezuiden Aken, Nederlands België ten noorden van de taalgrens en Zuid-Vlaanderen in Frankrijk ten noorden van de rivier de Somme. In het gebied der vroegere zeventien Nederlandse gewesten, waartoe in het zuiden ook enige Franstalige behoorden, ligt Groot-Brabant in het midden. Deze centrale ligging van het oude hertogdom werd nu vier eeuwen geleden markant belicht door de Antwerpse sinjoor Jhr. Jan van der Noot (1539-1595); in zijn ‘Lofzang van Brabandt’ gaf hij deze situatie als volgt aan: Als ick dus singh van Brabandt, 't hoofd vruchtbaar
Der Nederlanden schoon, so prijse ick oock veurwaar
U ander leden med', d'ander sestien Provincien
Die veurmaels plegen te syn onder verscheyden Princen.
Nu syn sy rondtsom u, om u veur druck en smert
Te bevrijen te bat, ghelyck rondtsom het hert
Al d'ander leden sijn, makende alsoo volkomen
Eén Iichaem eel en goedt, deur vaste eendragt vol vromen.
En hierom houdt u toch te samen 't alder tijdt
Verbonden vreedsaemlyck, in liefde sonder strijdt.
Midden-Nederland krijgt in onze tijd wederom gestalte. De staatkundige grenzen, die Vlaanderen en Brabant verdeelden in een zuidelijk en noordelijk deel hadden en hebben nog een wezenlijke betekenis. De oriëntatie van het staatkundig en maatschappelijk leven van onze provincie is nog altijd noordwaarts gericht en vindt voor wat de nationale problemen betreft zijn eindpunt in de regeringszetel Den Haag. Het zuidelijk deel van het vroegere hertogdom wendt zich zuidwaarts naar het centrum Brussel. Nog steeds vormt de grenszone een natuurlijke scheiding, die door de tijden heen stelselmatig werd verscherpt, zodat de bevolking, van nature bij elkaar behorend, enigszins van elkaar vervreemdde. Een opvallende verwaarlozing van de verkeerswegen heeft hiertoe geleid. Zo zijn er geen moderne auto-banen, die de twee | |
[pagina 649]
| |
delen van Groot-Brabant met elkaar verbinden. Een behoorlijk aantal spoorwegen is evenmin aanwezig: vanuit Noord-Brabant kan België alleen bereikt worden via Roosendaal. De grote Brabantse steden Breda, Tilburg en Eindhoven hebben geen rechtstreekse treinverbinding met Antwerpen en Brussel! Met de waterwegen is het zo mogelijk nog treuriger gesteld. Het Limburgs-Brabants kanalenstelsel is oost-west gericht en voert naar Rotterdam, terwijl het noordbelgische dezelfde strekking heeft en zijn einde in Antwerpen vindt. Het recente plan tot aanleg van het z.g. Postel-kanaal, een van de vele gelukkige initiatieven van het Brabants provinciaal bestuur, wil een verbinding tot stand brengen tussen het Albert-kanaal en het Wilhelmina-kanaal, ten oosten van Tilburg over de genoemde scheidingsrug heenGa naar voetnoot22). De aanleg van dit kanaal wordt met verlangen tegemoet gezien, vooral met het oog op de industriële ontwikkeling van de beide delen van Groot-Brabant en ook als doorstromingsmogelijkheid, welke een krachtige stimulans zou betekenen voor de vestiging van nieuwe industrieën. Nog meerdere activiteiten zijn werkzaam om de twee delen in nauwer contact met elkaar te brengen. Gewezen wordt allereerst op de gemeenschappelijke arbeid van de Economisch Technologische Instituten van Limburg, Noord-Brabant, Zeeland en de Economische Raden van Belgisch Limburg, Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, waarvan vertegenwoordigers zitting hebben in de ‘Benelux Regionale Economische Samenwerking’, kortweg ‘de Bres’ genoemd. Haar hoofddoel is het onderzoek naar de regionaal-economische mogelijkheden en het geven van een wetenschappelijk gefundeerde synthese van geheel Midden-NederlandGa naar voetnoot23). Dit oude agrarische gebied met een sterke industrialisatie vertoont gemeenschappelijke kenmerken, die bij een verantwoorde coördinatie tot een enorme krachtsontplooiing kunnen voeren. Reeds werken machtige invloeden over de grenzen heen. Allereerst een aanzienlijke pendelbeweging vanuit België naar de grote Brabantse industrie-centra, met name naar Eindhoven, het wereld-industriecentrum van Midden-Nederland. Voorts verrezen vele fabrieken in die gebieden, vanwaaruit gependeld wordt of waar om andere redenen een geschikt industrieël klimaat heerst. Zo stichtte de grote Willem II sigarenfabriek van Valkenswaard een ‘filiaal’ in Overpelt. Philips van Eindhoven verscheen in Hasselt, Tessenderlo en Lommel; in de eerstgenoemde stad werken ruim 3000 arbeiders in het Philipsbedrijf. De N.V. Jansen-de Wit's kousenfabrieken te Schijndel zijn ook | |
[pagina 650]
| |
in Turnhout gevestigd, terwijl de Nederlandse schroefboutenfabriek te Helmond in Herentals relaties heeft. Vroegere betrekkingen tussen de twee delen van Groot-Brabant worden hierdoor hersteld of nauwer aangehaald. Ook in cultureel opzicht. De bestudering van de Grootbrabantse historie wordt sterk bevorderd door ontmoetingen van Brabant-kenners, wonend en werkend aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse grens. Een contact van de archivarissen van alle Grootbrabantse steden onderling werkt in dezelfde richtingGa naar voetnoot24). Ook de hogescholen van Leuven, Antwerpen, Nijmegen, Tilburg en Eindhoven hebben in deze een gewichtige taak. Door al deze activiteiten worden de bewoners van noord en zuid er opmerkzaam op gemaakt, dat zij in wezen bij elkaar behoren en gemeenschappelijke belangen hebben. Van eminent belang is ook, dat nu de Noordbrabantse steden over moderne schouwburgen gaan beschikken, waarin cultureel hoogstaande uitvoeringen van de eigen beroepsgezelschappen plaats vinden naast die van andere provincies, ook Belgische optreden, met name uit Antwerpen en Brussel. Omgekeerd vinden manifestaties vanuit Noord-Brabant in België plaats. Zo treedt het Brabants orkest op in Antwerpen, Turnhout, Hasselt en in andere steden, terwijl het deelnam aan het Festival van Vlaanderen. Ook in deze sector komt het ernstig streven van Brabant naar voren, zich zelf te zijn en zich te onttrekken aan de langzaam uit de tijd rakende culturele Hollandse hegemonie. Al de besproken uitingen, die met veel andere zouden kunnen worden vermeerderd, wijzen er met nadruk op, dat Groot-Brabant herleeft, dat Midden-Nederland geleidelijk uitgroeit tot wat het eenmaal was: het middenpaneel van het waardig drieluik der Nederlanden. |
|