| |
| |
| |
Het Concilie en de eenheid
Max Lackmann
De auteur van dit artikel, de Evangelische Pfarrer Max Lackmann stichtte in 1954 samen met Propst Hans Asmussen de Sammlung-beweging. (Cfr. J. Kerkhofs, Worden de Evangelischen katholiek? in Streven, november 1958). De leden van deze beweging willen geen individuele bekeringen naar Rome stimuleren, maar wel de echt katholieke waarheden die in de evangelische gemeenschap soms bedekt leven, volledig revaloriseren, en aldus de dag voorbereiden waarop de Evangelische Kerk in groep met Rome verenigd kan worden zonder haar eigen kenmerken prijs te geven. Terwijl de Sammlung in de eerste plaats studie en opinievorming bedoelde, gaat de Bund für evangelisch-katholische Wiedervereinigung verder: hij wil in kleine groepen aanvangen met een meer katholieke vormgeving van het evangelische geloofsbeleven. Sammlung en Bund werken samen, en ook katholieken horen, als sympathisanten, tot deze beweging naar een ‘Korporative Wiedervereinigung’. Pfarrer Lackmann, die om zijn katholizerende tendensen door zijn kerk vroegtijdig op pensioen is gesteld, was in Rome gedurende de Eerste Sessie van het Concilie, als vertegenwoordiger van de Bund. Over zijn Concilie-indrukken zal binnenkort een boek verschijnen: Mit evangelische Augen.
HOEWEL het Concilie in de eerste plaats een hervormingsconcilie is, stond de eenheid der christenen, ja, van alle mensen, van bij de aanvang in het middelpunt. In zijn openingstoespraak verklaarde de paus: ‘Helaas heeft de gehele familie der christenen de zichtbare eenheid in de waarheid nog niet volledig bereikt. De Katholieke Kerk rekent het tot haar plicht, ijverig mede te werken om het grote mysterie van die eenheid te verwezenlijken, die Jesus Christus op de vooravond van Zijn lijden zo vurig van Zijn Hemelse Vader heeft afgesmeekt’.
Deze opvatting van de paus over de opdracht van de Kerk stemt overeen met gelijksoortige verklaringen op de Conferentie van de Wereldraad van Kerken te New Delhi in 1961. Deze sprak zich voor de eerste keer in de geschiedenis van de Oecumenische Beweging nader uit over het gebod, de opdracht en de kerkelijke voorwaarden van een zichtbare eenheid onder de christenen. De sectie ‘Eenheid’ gaf aan alle niet-katholieke kerken ter overweging: ‘De Heer die aan het eind van alle dingen tot de volle eenheid leidt, nodigt ons dringend
| |
| |
uit, de eenheid te zoeken, die Zijn wil is voor de Kerk.... Wij geloven dat wij voor deze eenheid moeten bidden en arbeiden’.
Toch is er een opmerkelijk onderscheid tussen de opvatting van de paus en die van de Wereldraad. Volgens de katholieke opvatting is de eenheid der christenen nog niet verwezenlijkt, maar de eenheid van de ene heilige Kerk is, ondanks alle scheidingen, steeds gehandhaafd gebleven. De Wereldraad van Kerken is daarentegen van mening, dat de zichtbare eenheid van Jesus Christus' Kerk historisch nog nooit bestaan heeft.
Als evangelische christenen, die zich in de ‘Bund für evangelisch-katholische Wiedervereinigung’ aaneengesloten hebben, kunnen wij deze opvatting van de Wereldraad niet bijtreden. De H. Schrift schijnt te leren dat sedert Pinksteren, zonder enige onderbreking, slechts de ene ware Kerk van Jesus Christus kan bestaan, door Christus als heilsteken onder de volken geschapen en in stand gehouden. Hij is niet de Messias en Zijn boodschap niet de Blijde Boodschap van Verlossing, als de zichtbare eenheid van Zijn Volk ooit kan ophouden te bestaan. Leden van dit Volk kunnen zich afscheiden. Christus' Lichaam kan gewond worden. Maar nooit gespleten, nooit verbroken.
Dit onderscheid vormt een grote moeilijkheid. De van de Katholieke Kerk afgescheiden christenen zijn het niet eens met het Concilie over de vraag, waarin dan wel het wezen en het doel van de Eenheid bestaat. Deze moeilijkheid mag men niet onderschatten, een gevaar dat m.i. in brede lagen van het christelijke volk beslist aanwezig is. Onder ‘Eenheid van de christenen’ en ‘Eenheid van de Kerk’ verstaan de gescheiden christenen twee verschillende dingen. Hierin komen dus reeds opmerkelijke tegenstellingen in de geloofsleer tot uiting. De Katholieke Kerk zal de leer waarop haar opvatting van de Eenheid steunt, zeker niet veranderen. Wel echter zijn er hoopvolle tekenen, die erop wijzen dat de Kerk haar begrip van de Eenheid op een nieuwe, d.i. door Gods Woord en Gods Geest vernieuwde, wijze wil voorstellen en verklaren. Dit zal zeker niet alle, maar toch vele niet-katholieke kerken en christenen er toe brengen, hun eigen opvatting van de Eenheid, alsook het beeld dat ze tot nu toe hadden van de katholieke eenheid, opnieuw te doordenken.
Ik noem hier enkele van deze gezichtspunten, die uit mijn waarnemingen gedurende het Concilie resulteren. Wat de uiterlijke, tastbare resultaten betreft, heeft deze Eerste Sessie niet bijzonder veel opgeleverd. Groots was echter de Geest die zich in deze weken gemanifesteerd heeft en die Zijn ‘tekenen en wonderen’ heeft verricht. Ik zeg dit heel nuchter, als een evangelische christen. De Geest heeft hier
| |
| |
een helder licht geworpen, ook op de weg die wij persoonlijk gaan naar een corporatieve inlijving van evangelische kerkgemeenschappen in de katholieke eenheid.
| |
De geestelijke houding van de paus
Op een merkwaardige wijze heeft Paus Joannes bij de opening van het Concilie gesproken van een ‘drievoudig licht’, waarin de nog niet volledig gerealiseerde zichtbare eenheid der christenen, ja, van alle mensen, nu reeds in verschillende graden oplicht. Er is de eenheid van de katholieke christenen in de Katholieke Kerk, een eerste bovennatuurlijk onderpand van de Eenheid, ‘tot voordeel van de gehele mensheid’. Vervolgens de eenheid van de van de Katholieke Kerk gescheiden christenen, die bidden en arbeiden voor de verzoening met de Katholieke Kerk. Ten slotte de eenheid van de grote niet-christelijke godsdiensten ‘in de achting en de eerbied jegens de Katholieke Kerk’. De arbeid van de niet-katholieke Oecumene voor de hereniging met de Bisschop van Rome en de eerbied van de grote wereldgodsdiensten voor de Kerk zijn dus reeds een uitwerking van de overal werkzame H. Geest. Zulk een positieve christelijke visie van de paus op de wereldgodsdiensten en de Oecumenische Beweging is buitengewoon betekenisvol. De lezer herinnere zich daarbij, dat in New Delhi een orthodoxe theoloog, Dr. Nissiotis, openlijk verklaard heeft: ‘Onze voorstellingen van het Primaat van de Bisschop van Rome moeten wij herdenken’. En een vooraanstaande Lutherse theoloog, Prof. Dr. Meinhold van Kiel, heeft zich in zijn boek Der Evangelische Christ und das Konzil even duidelijk uitgesproken: De politiek die wij, protestanten, tegen het dogma van de onfeilbaarheid hebben gevoerd, is op vele punten in zo verre onrechtvaardig geweest, dat zij niet voldoende acht heeft geslagen op de zin en de woordelijke inhoud van de definitie... Zoals de onfeilbaarheid bedoeld wordt door de formule van het dogma, is deze opvatting van het kerkelijke leerambt niet a priori en fundamenteel onverstaanbaar voor de andere kerken. De Evangelische en de Orthodoxe kerken hoeven de katholieke opvatting van het kerkelijke leerambt niet met
een volledig gebrek aan begrip te bejegenen.
Wat de waardering van de paus voor de wereldgodsdiensten betreft, ook daarvoor vinden we enigszins een parallel in New Delhi. Nogal hartstochtelijk werd daar namelijk de vraag gesteld naar een theologische en geestelijke taxering van de ‘gelovige niet-christenen’. ‘In de kerken, antwoordde een van de secties van de Conferentie, hebben wij slechts een gebrekkige voorstelling van de wijsheid, de liefde, de macht,
| |
| |
die God aan mensen van andere godsdiensten en aan mensen zonder godsdienst gegeven heeft’.
De opvattingen van de paus over het werken van de H. Geest aan de Eenheid komen dus overeen met soortgelijke opvattingen in de niet-katholieke Oecumene. Hier breekt een werkelijke ‘katholieke’, dit is alles en allen omvattende conceptie door van de bedoeling van de Drieëne God. Deze christelijke ruimte van blik van Paus Joannes - die niets van doen heeft met een theologisch liberalisme of modernisme! - heeft zich gedurende de Eerste Sessie steeds weer doen gelden. Ze vermindert in niets de kerkelijke aanspraken van de katholieken, maar ze geeft God, Vader, Zoon en Geest, de wijde werkzaamheid weer, die Hem toekomt. Die werkzaamheid willen inkrimpen, is niet katholiek, is bekrompen.
Even ruim denkt Paus Joannes als hij spreekt over de middelen om tot de zichtbare eenheid in de ene Katholieke Kerk te komen. Klaarblijkelijk verwacht hij van vele bisschoppen en theologen, en van zijn medewerkers in de Curie, een mentaliteit die ze slechts moeilijk of nog helemaal niet op kunnen brengen. Voor hen is katholiciteit blijkbaar gelijk aan een confessionalistische, dogmatistische, ja, latijnse en roomse ‘bekrompenheid’ in denken en oordelen.
Het eerste doel van het Concilie - het ‘punctum saliens’, zoals de paus improviserend toevoegde aan zijn geschreven tekst - ‘is niet om sommige belangrijke hoofdstukken van de kerkelijke leer te behandelen en aldus uitvoeriger de leer van de Vaders en van de oudere en nieuwere theologen te herhalen.... De onveranderlijke leer moet men op zo'n manier onderzoeken en verklaren, dat zij aan onze tijd wordt aangepast. De substantie zelf van het geloof of de waarheden van onze leer dienen onderscheiden te worden van de wijze waarop ze geformuleerd worden, waarbij men echter dezelfde zin en betekenis moet behouden. Waar het nodig is, zal aan deze formulering zeer veel tijd en geduld besteed moeten worden; men zal die methoden voor de uiteenzetting van de leer moeten aanwenden, die het meest overeenstemmen met het leerambt, dat overwegend een pastoraal karakter draagt’.
In de eerste plaats zien we in deze woorden een garantie voor het feit dat het Concilie geen nieuw dogma wil afkondigen. Laten we ons niet verontrusten door allerlei alarmerende geruchten uit sommige kringen, die meer denken te weten dan de paus en de concilievaders zelf.
Veel belangrijker is echter wat de paus hier zei over het onderscheid tussen de eeuwige waarheid zelf, die in het dogma wordt ‘bewaard’ en ‘beleden’, en de wijze waarop ze geformuleerd wordt. In het dogma
| |
| |
geloven is niet hetzelfde als zich binden aan de concrete woorden en begrippen die het geloofsgeheim moeten uitdrukken. Als de Kerk met een nieuwe tijd, met andere mensen, maar ook met het Woord van de H. Schrift geconfronteerd wordt, dan kan van haar gevraagd worden, dat zij haar eeuwige geloofsschat ‘moedig en zonder vrees’, zoals de paus beklemtoonde, in nieuwe, betere woorden uitdrukt, vanuit nieuwe bijbelse gezichtspunten, met aandacht voor de dialoog met andere christenen en niet-christenen. Ten slotte hebben de evangelisten en de apostelen zich toch ook van zeer verschillende formules bediend om het ene geheim van de Verlossing en de Kerk uit te drukken!
De paus heeft verder een duidelijke afkeer laten blijken tegen elk dogmatisme en confessionalisme, dat zich slechts verplicht voelt tegenover het waarheidsbezit van het verleden. De Kerk is blijvend op weg, in haar verkondiging past zij de waarheid steeds opnieuw aan de tijd aan. Onvermoeibaar - tot in de slotrede op 8 december - komt de paus terug op deze pastorale, zielzorgelijke, missionaire verplichting van de Kerk tegenover de niet-katholieken en de hele zoekende mensheid. In dit Concilie gaat het om het Evangelie, de Blijde Boodschap, om niet anders. Als er nu eenmaal zoveel christenen zijn die in de huidige dogmatische formuleringen van de Katholieke Kerk betreffende de H. Mis, of de Bronnen van de Openbaring, of het Pausdom, het Evangelie niet kúnnen herkennen - waar het hun toch ook om te doen is! - dan volstaat het niet en helpt het niet, de niet-katholieke opvattingen te verwerpen en de oude dogmatische formules als absolute wetten te herhalen en in te scherpen. Men moet onderzoeken wat er in deze formuleringen ouderwets is, onverstaanbaar, eenzijdig, wat aanleiding geeft tot misverstand of al te polemisch is uitgedrukt. Het dogma is toch niet identiek met Gods Woord. Het belijdt en betuigt en verdedigt de in Gods Woord gegeven openbaring. De Kerk moet in liefde overwegen of zij dit vandaag niet anders moet doen dan gisteren, zonder de waarheid van gisteren prijs te geven.
De officiële waarnemer van de Evangelische Kerk in Duitsland, Prof. Schlink, heeft bij een ontvangst van Kardinaal Bea openlijk verklaard, welke verwachting gewekt wordt voor een verder leidende dialoog, juist door dit onderscheid van de paus tussen de substantie van het geloof en de formulering ervan. Dat wij een geloofsgeheim op verschillende wijzen uitdrukken, betekent nog niet noodzakelijk dat wij ook in de geloofswaarheid gescheiden zijn. Woordelijk zei Prof. Schlink: ‘Ik ben overtuigd dat de gescheiden Christenheid meer substantie gemeenschappelijk heeft dan op het eerste gezicht blijkt uit de verschillende formuleringen’.
| |
| |
Aldus opent de ruimte van blik, waarvan de paus getuigt, ook in de grondvragen van het christelijke geloof een uitzicht op een reeds aanwezige, reële, zij het nog niet volledige, eenheid van de christenen. De eerbied van de paus voor datgene wat ook niet-katholieken reeds aan algemene katholieke goddelijke waarheid bezitten en beoefenen, gaat verder dan wat vele katholieke en evangelische christenen tot nog toe voor mogelijk hielden, zeker verder dan wat een Opvolger van Petrus - minstens tegenover ons, Evangelischen - ooit heeft durven zeggen. Wat daarmee voor de Eenheid gedaan wordt, is niet te overschatten.
Hoe ernstig Paus Joannes het meent met de ‘pastorale zorg’ van het Concilie, bleek ook uit zijn ingrijpen in de debatten over het Schema van de Openbaring. Zijn bedoeling daarbij was niet, een of andere theologische opinie voor te trekken. Doch de zielzorgelijke aandacht voor de vragen van de tijd en van niet-katholieken scheen verduisterd te worden door een al te dogmatische denkwijze, die alleen maar naar achteren kijkt en meent dat zij de goddelijke waarheid op een verstaanbare wijze uitspreekt als zij de oude formule maar herhaalt. Aan een concilievader heeft de paus gezegd, dat hij zich op het Concilie voelt als ‘een leerling’, als ‘een die luistert’. De hele Kerk moet spreken als een die geleerd heeft te luisteren en dan, modern, de mens van vandaag aanspreekt. Zij moet de waarheid zeggen in liefde. Op die wijze ‘leidt’ Paus Joannes het Concilie: in liefde houdt hij alles samen. Hij maakt weer zichtbaar wat Jo. 21 bedoelt: het ambt van de Opperherder is dat van de liefde, die alle schapen samenhoudt. Niet-katholieken, ook protestanten en orthodoxen, krijgen daarmee een bijzonder aanschouwelijk onderricht over wat het ambt van Petrus eigenlijk is: de Bisschop van Rome is een papa, een vader. En ook dit nieuwe inzicht is van ontzaglijke betekenis voor de Eenheid.
| |
De werkwijze van de concilievaders
Wie dag voor dag het verloop van de Algemene Congregaties heeft waargenomen, moet erkennen: hier is een werkelijk synodaal gesprek aan de gang, dat in vrijheid en openheid wordt gevoerd. Zelfs katholieken, heb ik gemerkt, stonden er verbaasd over, hoe vrijmoedig en verscheiden de bisschoppen zich uit konden spreken; hoe duidelijk, open, scherp ter zake, maar ook waardig in de vorm, de vota werden voorgebracht. Waar het nodig was, nam men geen blad voor de mond. Het gezag van de paus of de bindende leer van de Kerk hinderde velen niet, openlijk te zeggen, wat de Kerk tot nu toe slecht of ontoereikend heeft gedaan of gezegd, en wat zij nu eindelijk beter, bijbelser, katho- | |
| |
lieker, oecumenischer, ruimer van hart, moderner moet gaan zeggen en doen. Voor ons, Evangelischen, was dit een blijde verrassing. Wat de Katholieke Kerk bedoelt als zij het gezag van de hiërarchie en van het dogma hoog in ere houdt, kwam hiermee in een geheel nieuw licht te staan.
Tegelijkertijd werd het gezag van het college van alle bisschoppen en van de regionale en nationale bisschoppenconferenties vanaf de eerste dag zichtbaar. In tegenstelling tot het Eerste Vaticaans Concilie heeft de paus zich tot nog toe bijna helemaal op de achtergrond gehouden. De enige keer dat hij ingreep, was het juist om het bisschoppencollege, dat niet helemaal 2/3 der stemmen had behaald, toch toe te laten zijn met een redelijke meerderheid kenbaar gemaakte wil door te zetten. Een decentralisering in grote stijl heeft met deze ontwikkeling reeds een aanvang genomen. De theologische discussie over de rechten van de bisschoppenconferenties zal pas in de herfst van dit jaar tot haar hoogtepunt komen, maar uit de discussies van de Eerste Sessie blijkt al heel duidelijk: de bisschoppenconferenties maken aanspraak op het recht, over belangrijke vragen van het kerkelijke leven, die tot nog toe bijna uitsluitend onder de competentie van de Curie vielen, zelfstandig te beslissen, - met goedkeuring van de paus. De Curie zal na het Concilie niet meer dezelfde rol spelen als daarvoor. Daarmee ligt de weg open voor een grotere zelfstandigheid van de bisdommen en kerken in alle landen, de romeinse voogdij wordt teruggedrongen, naar oorspronkelijk christelijke traditie wordt er rekening gehouden met de pluraliteit van het kerkelijke leven en de kerkelijke problemen in de verschillende landen, niet alleen in de missiegebieden. Het historisch gegroeide beeld van de ‘Pauskerk’, dat vele niet-katholieken voor ogen staat, maakt plaats voor het beeld van het veelvuldige Godsvolk, dat geleid wordt door het gezamenlijke episcopaat, met de Bisschop van Rome in zijn midden. De bisschoppen luisteren naar elkaar, verdedigen niet te allen prijze de uniformiteit; het gezag, dat Christus zelf hun verleend heeft, wordt door het bijzondere gezag van de paus niet versmald, noch minder verdrukt, maar in waarde verhoogd, bevorderd,
gesteund. Het is zelfs niet uitgesloten dat men voor zal stellen, uit alle bisschoppenconferenties van de wereldkerk een bisschoppencollege samen te stellen, dat de Bisschop van Rome in bijzonder belangrijke aangelegenheden blijvend bijstaat.
Dit alles wijst op een ontwikkeling die een zeer gunstige invloed kan hebben op de toenadering van de gescheiden christenen. Vele bezwaren, zij het niet alle, die door de grote christelijke kerken ingebracht worden tegen een absolute monarchie van de paus of tegen een ontoe- | |
| |
laatbare romanisering van de Katholieke Kerk, kunnen voortaan niet meer in oprechtheid gehandhaafd blijven.
Even belangrijk is de constante zorg van vele concilievaders om de Kerk tot een vernieuwd en dieper luisteren naar Gods Woord en het Evangelie te brengen. Verschillende malen hebben concilievaders heel nuchter gezegd: in sommige opzichten blijft de Katholieke Kerk achter bij het Woord Gods, laat zij niet het volle licht van het Evangelie stralen. Als dagelijks vóór de vergadering het evangelieboek plechtig vereerd werd, dan was dit niet alleen maar een uitwendig gebaar. De waarheid, dat de Kerk de Kerk van de H. Schrift is en dat Gods Geest haar wil vernieuwen vanuit het luisteren naar de Schrift, is werkelijk niet langer meer het monopolie van de kerken uit de Reformatie. De debatten over de Bronnen van de Openbaring werden door sommige Duitse kranten ‘de strijd om de bijbel’ genoemd. Daar was iets van waar. De meeste concilievaders willen duidelijker, dieper doordacht dan in vroeger jaren, laten horen wat de Schrift voor de Kerk betekent. Waar zulk een geest van hervorming waait, kunnen de kerken van de Reformatie de Bijbel niet meer uitspelen tegen de Katholieke Kerk, zoals ze tot nog toe gedaan hebben. De Bijbel zelf brengt de gescheidenen dichter bij elkaar.
| |
Een nieuwe moed tot katholiciteit
De bekende katholieke oecumenist Thomas Sartory OSB van Niederaltaich heeft een verzameling van artikelen, die hij vorig jaar liet verschijnen, de titel gegeven: Mut zur Katholizität. Deze moed heeft zich op het Concilie reeds werkzaam getoond. Het enge confessionalistische, latijnse, romeinse, westerse, sterk anti-reformatorische en anti-orthodoxe katholicisme moet vervangen worden door een echte katholiciteit, waarin het katholieke leven en denken een plaats vindt in al zijn veelvormigheid, in verschillende culturele, sociale, nationale en religieuze kleuren en varianten. De Katholieke Kerk van de Eenheid mag geen ‘Eenheidskerk’ zijn, waarin alle katholieke volken en christenen dezelfde uniform dragen. Op dit gebied zijn de missiekerken voorgegaan. De Noord-Afrikaanse bisschoppenconferentie heeft duidelijk te verstaan gegeven, dat het katholieke Afrika niet tot de westerse, latijnse kerk behoort en een eigen kerklichaam wenst te zijn, met eigen riten en denkvormen. De Oosterse kerken zullen niet geneigd zijn, in de gemeenschap met Rome terug te keren, zolang de zelfstandigheid van hun theologie, hun geschiedenis, hun opvatting van het patriarchaat, hun eigen religieuze cultuur niet gegarandeerd wordt.
| |
| |
Zelfs waar er alleen maar over een liturgiehervorming in de latijns-katholieke kerk werd gesproken, werd duidelijk de wens uitgedrukt, katholiek toch niet te identificeren met latijns of romeins. Het is niet mogelijk, alles op één noemer te brengen. Over vele dingen zullen de bisschoppenconferenties ter plaatse zélf moeten beslissen. Deze ‘katholieke moed’ kan sommige leden van de Curie hebben doen schrikken, maar als er aan alle kanten deuren open worden gegooid op de Oecumene, dan is dit belangrijker, dacht ik, dan de vraag of sommige curieleden daar misschien enkele nachten slaap voor moeten laten.
Zelfs op het gebied van het theologische denken en op dat van de vroomheidsvormen schrikt men niet terug voor zulk een echte katholiciteit. De concilievaders hebben er geen vrede mee genomen dat het Schema over de Openbaring of dat over de Kerk te veel door één bepaalde school was geïnspireerd en geen recht liet wedervaren aan de hele rijkdom van de theologiegeschiedenis in Oost en West. Ons denken van de waarheid is begrensd. Een bepaalde manier van denken is nooit te identificeren met de waarheid, ja, er zijn vele door de Geest geïnspireerde manieren van denken nodig om de hele waarheid uit te spreken en te beschrijven zoals die in de H. Schrift is neergelegd. Het Concilie wenst dat alle denkwijzen die in de Katholieke Kerk mogelijk zijn, zich kunnen doen gelden. Het is dus niet waar, wat vele christenen en niet-christenen tot nog toe dachten, dat men zich in de Katholieke Kerk moet richten naar de norm van één filosofie, één theologie, en dat sommige aspecten van de waarheid, die in de Bijbel te vinden zijn, helemaal niet in acht genomen worden.
In deze opvatting van de concilievaders hoort het verder niet wezenlijk tot het katholiek-zijn, dat men wierook gebruikt, vele kruistekens maakt, geknield de H. Mis bijwoont, relikwieën vereert, de rozenkrans bidt. Dit alles kan een katholiek gebruik zijn maar er zijn culturen en tradities (niet-christelijke en christelijke), waarin men met deze dingen niet veel aan kan vangen, waarin daarentegen andere gebruiken gegroeid zijn. Hoe vele Evangelischen zijn b.v. niet overtuigd, dat katholiek-zijn betekent: rozenkrans en Mariadevotie, alle drie minuten een kruisteken en een ontelbaar aantal heiligenfeesten. Het Concilie bereidt de weg voor om ook niet-katholieke vormen van vroomheid, die ook christelijk zijn, bestaansrecht te geven in de éne Kerk van Christus.
| |
Moed tot de oecumenische dialoog
De Katholieke Kerk van het Tweede Vaticaans Concilie wil het Evangelie zo verkondigen en de Kerk zo voorstellen, dat Kerk en
| |
| |
Evangelie ook de niet-katholieken, met hun denkwijze, hun religieuze levensvormen, hun christelijke traditie, aanspreken. Men verlaat de katholieke ‘monoloog’, en begeeft zich in de dialoog. De dialoog heeft aandacht voor de andere, voor wat hij weet en niet weet, voor zijn wensen en vragen, voor de eigen aard van zijn waarheidsbezit en van zijn bijzondere christelijke roeping. Voortdurend was het Concilie erop bedacht, welke niet-katholieken mee luisterden, hoe men de waarheid, zoals de Kerk die verstaat, nader kan brengen tot hun mentaliteit en spiritualiteit. Sommige concilievaders moeten dit blijkbaar nog leren. Dit mag ons niet verwonderen. Maar veel wijst erop dat de dialoog werkelijk een aanvang heeft genomen.
Ieder die in de concilie-aula sprak, had vlak achter zich de rij van waarnemers, van de gescheiden broeders, zitten. Hoe kon hij hun aanwezigheid vergeten wanneer hij zijn vota formuleerde. Duidelijker nog was de dialogische geest waar te nemen in wát er gezegd werd. Hoe ‘evangelisch’ klonken vele dingen in de oren van de Evangelischen! De beklemtoning van de rol van de gemeente in de eredienst, van de volkstaal, van de prediking, op gelijke voet met het altaarsacrament; het luidop zeggen van de canon, de communie onder twee gedaanten. Of ik denk aan de evangelische toon van sommige dingen die gezegd werden over de Bronnen van de Openbaring, over exegese-methoden die in het protestantisme tot ontwikkeling zijn gekomen. Het is een evangelische opvatting, het doorgeven van de kerkelijke leer te beschouwen als het dóórlopen van het bijbelse Woord Gods. Ook het debat over de Kerk gaf vele dingen te horen die Evangelischen en Orthodoxen bijzonder dierbaar zijn: de betekenis van de charismen naast het ambt, de waardigheid en verantwoordelijkheid van alle gedoopten voor het Volk Gods, de verhouding van pauselijk ambt en bisschoppencollege, de kruisgestalte van de Kerk, enz. Het was werkelijk zoals een evangelische berichtgever schreef: ‘Iedere dag heb ik hier juist dát Evangelie horen verkondigen waar het Maarten Luther om te doen was. Misschien moeten wij, zijn volgelingen, ons op de grote verrassing voorbereiden, dat de grootste etappe van de Reformatie nu eerst is aangebroken, doordat zij haar intrede doet in Rome. Möchten wir dann nicht beschämt sein müssen’.
De Eerste Sessie van dit Concilie heeft het werk van de Eenheid op een ongewoon dynamische en progressieve wijze aangepakt. Alle christenen die niet door een anti-rooms complex verblind zijn, moeten dit erkennen. De Katholieke Kerk geeft daardoor aan alle gescheiden christenen een geweldige aansporing om zich ook zelf tot een ernstige bezinning op Gods Woord en zo nodig tot hervormingen te laten inspi- | |
| |
reren. Oscar Cullmann heeft in Rome al gezegd, uit naam van alle niet-katholieke waarnemers: ‘Wij moeten onszelf afvragen, of op bepaalde punten bij ons toch niet in plaats van een concentratie naar de maatstaven van de Bijbel gemeten een versmalling is ingetreden en of onze kerken niet ten onrechte bepaalde bijbelse elementen hebben laten vallen’. Men kan slechts hopen en bidden, dat de niet-katholieke Oecumene zich, met Gods Woord in de Bijbel voor ogen, open moge stellen voor de dialoog met deze vernieuwde Katholieke Kerk, en dan bereid is om zich door Gods Woord en Geest te laten hervormen, ook als daarvoor vele dierbaar geworden voorstellingen van de opdracht van het reformatorische of orthodoxe christendom moeten prijs gegeven worden.
Als vertegenwoordiger van de ‘Bund für evangelisch-katholische Wiedervereinigung’ kan ik nu al wel zeggen: de ontwikkeling van het Concilie geeft ons het recht, onze gedachte van de corporatieve hereniging van niet-katholieke kerkgemeenschappen met de Katholieke Kerk nog intensiever te verspreiden in de christelijke opinie. De Eenheid, zoals het Concilie die ziet, vraagt niet, dat wij onze Evangelische bestaanswijze en traditie opgeven of verzaken; zij roept ons veeleer tot een evangelisch-katholieke vervulling, die ons in staat stelt, als zelfstandig kerklichaam met onze eigen theologische denkwijze, in gemeenschap te leven met de Katholieke Moederkerk. Alleen moeten wij alles afleggen wat in tegenspraak is met het openbaringsgoed van de Kerk van alle tijden, met de Kerk van de Schrift.
Zijn mijn overwegingen over wat het Concilie tot nu toe voor de Eenheid betekend heeft, te optimistisch? Kardinaal Bea heeft gesproken van een wonder. Het woord is helemaal niet te sterk. Maar acht weken Concilie maken de vele eeuwen van scheiding niet ineens ongedaan. Toch denk ik dat de beweging die nu losgeslagen is, niet meer is tegen te houden. Er zijn al dingen gebeurd en beslist waar men in de volgende Sessie niet op terug kan komen, zelfs niet - wat Gods genade verhoede - als Paus Johannes het Concilie niet zelf ten einde kan voeren.
Nochtans wil ik de vragen niet verzwijgen die bij me opkomen als ik denk aan de nieuwe oecumenische situatie na het Concilie. Drie bange vragen zijn het.
De eerste is deze:
Zullen de honderdachtennegentig kerken van de Wereldraad bereid zijn om toe te gaan op het nieuwe beeld dat de Katholieke Kerk vertoont? Moet men uit wat de Conferenties van Evanston en New Delhi
| |
| |
tot nog toe over het probleem van de Eenheid en over de confrontatie met de Katholieke Kerk verklaard hebben, niet concluderen, dat vele ledenkerken zich eens en voorgoed vastgezet hebben op een anti-roomse positie? Als dit waar is, dan zal men zich zelfs niet door engelentaal uit Rome laten overreden om in te gaan op de aangeboden Eenheid.
De tweede vraag is deze:
Zal het katholieke en oecumenische dynamisme, dat breekt met wat voor velen ‘katholieke natuur’ was geworden, zich op het Concilie helemaal door kunnen zetten? Zullen de krachten die zich nu in de minderheid bevinden maar die men niet mag onderschatten, er toch niet in slagen, allerlei compromissen af te dwingen? Om het met een beeld te zeggen dat een concilietheoloog gebruikte: de tweeduizend jaar oude poorten van de Kerk beginnen knarsend open te gaan; nu moet men ervoor zorgen, dat ze wijd genoeg open gaan om allen binnen te laten die verlangen en wensen te komen.
Mijn derde vraag luidt:
Hoeveel tijd zal de Kerk in de wereld nodig hebben vóór de besluiten van het Concilie vorm krijgen, werkzaam worden in de verschillende bisdommen, seminaries en gemeenten? Wat alleen op papier staat, zal de meeste gewone niet-katholieken niet gemakkelijk overtuigen. Zij zullen wachten op de daden van katholieken in de naburige gemeenten en landskerken. Moet men in zeer brede lagen van het katholieke volk niet rekenen met een ‘passieve weerstand’, die zijn oorsprong niet alleen vindt in het gebrek aan kennis of in de gemakzucht van de conservatieve ‘vromen’, maar vooral in het feit dat vele katholieken christenen - juist zoals vele Evangelischen of Anglicanen - gewoon niet vroom zijn, God niet toegedaan zijn in liefde, en dus helemaal geen behoefte voelen om - zoals de paus steeds herhaalt - voor de Eenheid te bidden, te lijden en te arbeiden?
Deze vragen moeten we maar laten voor wat ze zijn. Ik zie er geen bevredigend, geruststellend antwoord op. Ook dat is de Wil van God: dat deze vragen ons, ondanks alle vertrouwen in het Concilie, blijven verontrusten. Zij voorkomen dat we willen gaan rusten. Het doel is nog niet bereikt, het is nog niet eens nabij, we zijn er nog tamelijk ver van af. Maar we zijn onderweg, en de weg die we gaan is goed. Alleen moeten we bidden en werken om op deze weg te blijven en er op voort te gaan. Dan komt er een dag dat God ook op deze vragen een antwoord geeft. Als wij het niet meer vernemen, dan zij die na ons komen.
|
|