| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE reeks communistische partijcongressen, waarover wij in ons vorig overzicht berichtten, werd in januari 1963 voortgezet met het congres der Socialistische Eenheidspartij van Duitsland van 15-21 januari in O.-Berlijn. Aan dit congres werd bijzondere betekenis gehecht, daar Chroestsjef zelf optrad als hoofd der Russische delegatie, die verder bestond uit een aantal specialisten op ideologisch gebied. Zijn aanwezigheid meende men te moeten verklaren uit de noodzakelijkheid om het prestige van de O.-Duitse leider, Ulbricht, dat sterk geleden had door de ernstige crisis, waarin de economie van zijn land verkeerde, op te vijzelen en tevens om de SED duidelijk te maken, dat haar plaats aan de zijde van Rusland was en niet van Peking. Verder meende men, dat Rusland mogelijke nieuwe initiatieven zou nemen i.z. W.-Berlijn en dat hier het conflict Moskou-Peking scherper zou worden gesteld en misschien tot een breuk zou uitgroeien. Een ogenblik verwachtte men, dat ook China een delegatie onder leiding van een der prominenten zou sturen, maar het bleek tenslotte toch dezelfde delegatie te hebben gezonden, die ook de andere congressen reeds had bijgewoond. Wel was in O.-Berlijn voor het eerst sedert 1948 een Joego-Slavische delegatie aanwezig, die buitengewoon hartelijk begroet werd ook al kwam zij geenszins als rouwmoedige zondares een reeks zelfbeschuldigingen uitspreken en volkomen trouw belijden aan Chroestsjefs leiding.
Zowel Ulbrichts rede als die van Chroestsjef bleken gematigd te zijn. Wat Berlijn betreft verklaarde de laatste geen haast meer te hebben met de regeling van de kwestie - vier jaren geleden stelde hij zijn eerste ultimatum - en moet O.-Duitsland dus tevreden zijn met de bijna anderhalf jaar geleden gebouwde muur. Ulbricht had tevoren al, getrouw aan de partijlijn van de laatste maanden, aangedrongen op onderhandelingen met Bonn om via een minimum van correcte betrekkingen tot een akkoord te komen over de Duitse hereniging. Ook t.a.v. de geschillen met Peking was Chroestsjef tamelijk gematigd; hij achtte de tijd nog niet gekomen om deze geschillen op een grote conferentie van alle partijleiders te bespreken, daar in dat geval de bestaande tegenstellingen mogelijk slechts zouden worden verscherpt; men moest de ideologische polemieken laten rusten om zich te bezinnen, waarna men tot de ontdekking zou kunnen komen, dat de tegenstellingen nu erg overschat werden. De Chinese delegatieleider, die in afwezigheid van Chroestsjef sprak, herhaalde echter de oude voorstellen om op een bijeenkomst van alle communistische partijen de ideologische standpunten te bespreken maar werd bij de verdediging van zijn opvattingen en de daarop volgende heftige aanvallen op het Joego-Slavische revisionisme door de aanwezigen uitgefloten. Tot nu toe is er van een werkelijke bezinning weinig gebleken; de kranten van beide partijen blijven elkaars standpunt uitmaken voor alles wat in het communistische jargon lelijk is.
Het gematigde optreden van Moskou moet echter niet worden uitgelegd als een verandering van principe. Chroestsjef blijft zowel tegenover Peking als tegenover het Westen vasthouden aan zijn opvattingen, maar misschien onder
| |
| |
invloed van Gomulka in Polen en Tito in Joego-Slavië, waarmee hij kort voor het partijcongres langdurige en herhaaldelijke besprekingen heeft gevoerd, meent hij tactisch te moeten optreden en de zaken niet op de spits te drijven.
T.a.v. het Westen houdt hij vast aan zijn Marxistische overtuiging, dat het kapitalisme gedoemd is ten gronde te gaan, waarna het wereldcommunisme kan worden gevestigd. Hij wil echter de begrafenis niet verhaasten door een atoomoorlog te ontketenen, daar hij de offers dan te groot acht in verhouding tot de te behalen overwinning. Dit gematigde optreden van Rusland was een van de oorzaken van een nogal optimistische getinte rede over de State of the Union door Kennedy op 14 januari uitgesproken. Met een zekere trots wees hij op successen van de Amerikaanse buitenlandse politiek in Berlijn, Laos, Vietnam, Kongo en natuurlijk Cuba; verder op de moeilijkheden in het communistische blok, waar hij toenemende nationalistische stromingen en grotere economische moeilijkheden constateerde. Hij was realist genoeg om hier echter aan toe te voegen, dat de geschillen tussen Rusland en China alleen maar de manier betroffen om het door beiden beoogde doel te bereiken. Optimistisch was Kennedy ook over het succes van de ontwikkelingshulp, waarvoor hij tengevolge van het Chinese optreden tegen India en de Russische pogingen om op Cuba aanvalsbases op te richten nieuwe kansen zag.
Te optimistisch was hij over de resultaten van zijn besprekingen met de Engelse premier, Macmillan, in december '62 in Nassau en de daar geplande vorming van een multilaterale NAVO-kernmacht, evenals over de ontwikkeling van de Europese integratie. Vooral de opmerking elders in zijn rede, dat ontbinding inherent is aan het communistische systeem, was ongelukkig juist op het ogenblik, dat de eenheid in het W. kamp weer eens ver te zoeken was. Het is eigenlijk diep treurig, dat het W. het slechts eens is, zolang Chroestsjef dreigt, maar nauwelijks slaat hij een andere toon aan en praat hij over vreedzame coëxistentie of de W. halfgrote en heel kleine landen beginnen weer vrolijk onderling te ruziën.
Reeds in 1961 besloot de Engelse regering o.l.v. Macmillan onderhandelingen aan te knopen met de EEG over toetreding; in voorafgaande jaren had Engeland de gelegenheid gehad om deel uit te maken van de toen nog op te richten gemeenschap, maar die geweigerd; daarna was het er toe overgegaan naast en zelfs tegenover de EEG een Europese Vrijhandels Associatie te stellen, die echter geen groot succes bleek te zijn. Toen eindelijk in Engeland het begrip was doorgedrongen, dat het hoorde bij het Europa van de Zes, bleken er in de EEG geen principiële bezwaren tegen de toetreding - integendeel - maar was het ook zonneklaar, dat er lange en moeilijke onderhandelingen zouden moeten worden gevoerd voor met het eens zou zijn over de voorwaarden, waarop Engeland zich zou willen en kunnen aansluiten. Tijdens deze besprekingen toonden velen in Engeland zich niet bijzonder enthousiast over Macmillans plan; zowel in conservatieve kring als in de labourpartij bleek hevig verzet; verder voelden de Gemenebestpartners bitter weinig voor Engelands toenadering tot het vasteland en beschouwden de landen aangesloten bij de EVA zich min of meer door hun grote partner in de steek gelaten. Toch boekte men - zij het dan langzaam en misschien te langzaam - vooruitgang en groeide de verwachting, dat Macmillan er in zou slagen een voor Engeland en de Zes EEG-landen aanvaardbaar akkoord tot stand te brengen. Dit is echter tenslotte mislukt door toedoen van de Franse president, de Gaulle.
| |
| |
Op 14 januari hield laatstgenoemde een monoloog, die als persconferentie was aangekondigd, waarin hij uitvoerig sprak over Engelands toetreding tot de EEG. In het kort kwam zijn betoog neer op het constateren van het feit - volgens hem -, dat de zes continentale staten van het verdrag van Rome dezelfde economische structuur bezitten; dat er tussen hen geen politieke geschillen bestaan en geen rivaliteit wat betreft de leiding; dat Engeland insulair is en te veel verbonden met allerlei overzeese gebieden; dat toetreding van Engeland tengevolge zou hebben, dat andere staten - en speciaal die, welke tot de EVA behoren - het voorbeeld van Engeland zouden willen volgen, waardoor een totaal andere gemeenschappelijke markt zou ontstaan dan in het verdrag van Rome was voorzien; dat deze uitbreiding problemen zou scheppen voor de economische betrekkingen met talrijke andere staten en speciaal met de V.St., hetgeen zou leiden tot een Atlantische unie, die geheel afhankelijk zou zijn van de V.St. Frankrijk wil echter een werkelijk Europese constructie, waartoe Engeland wel mag toetreden, maar dan zonder beperkingen en zonder voorkeursbehandeling; op dit ogenblik wilde hij alleen de mogelijkheid open laten voor een associatie-overeenkomst om het handelsverkeer te beschermen.
Is het waar, dat de Zes praktisch dezelfde economische structuur hebben? Ons land is wat zijn handel betreft sterk geörienteerd op W.-Duitsland en daarna op Engeland. Dat er geen politieke geschillen bestaan in de EEG, kan de Franse president beter weten, want de werkelijke achtergrond van deze houding van Frankrijk is juist de politieke opvatting van de Gaulle over het toekomstige Europa; wij bedoelen niet zijn ‘Europe des patries’ waartegen de Ned. minister Luns zich terstond heeft verzet, want ook Engeland voelde bij een ev. toetreden niets voor een prijsgeven van ook maar het geringste deel van zijn souvereiniteit aan een supra-nationaal gezagsorgaan in Europa; maar wij bedoelen de Franse conceptie van een Europa onder leiding van Frankrijk, dat dan als een soort derde macht zou fungeren; in brede kringen buiten Frankrijk is men het met deze visie van de Gaulle niet eens. Geen rivaliteit wat betreft de leiding? Is de Gaulle er zo zeker van, dat W.-Duitsland - ook al is het nu nauw met Frankrijk verbonden en misschien nog niet Frankrijks gelijke - op de duur niet zal proberen de leiding in Europa van Frankrijk over te nemen? Frankrijk torpedeerde de Engelse pogingen om zich bij de Zes aan te sluiten uit politieke overwegingen; het weet, dat als Engeland er bij komt het voor Frankrijk moeilijker zal zijn om alleen de lakens uit te delen. In 1961 was het echter nog niet sterk genoeg om dit openlijk te zeggen, maar alle bezwaren, die hij nu opsomt, bestonden toen ook.
Is de Gaulle werkelijk zo bang, dat de EEG zal verwateren als er elf of dertien of achttien landen toe zouden behoren? In elk geval heeft hij zelf aan Denemarken meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen toetreding van dit land tot de EEG. Hiertegen hebben ook de vijf andere landen geen bezwaar, maar het was toch prettiger geweest als de Gaulle had gezegd, dat de EEG gaarne de toetreding van Denemarken zag; het zou iets minder autoritair hebben geklonken. Ook zullen de problemen als Engeland later wel rijp is voor Europa niet minder zijn; ook dan zullen andere landen dit voorbeeld willen volgen en ook dan zal deze vergrote gemeenschap haar economische betrekkingen met b.v. de V.St. moeten regelen. Zal zij dan wel in staat zijn haar onafhankelijkheid te handhaven, daargelaten dan de vraag of de V.St. er werkelijk op uit zijn deze aan te tasten?
| |
| |
Ofschoon de W.-Duitse Bondsrepubliek, Italië en de Beneluxlanden het in het geheel niet eens waren met de houding van Frankrijk, veranderde dit voor de Gaulle niets. De verdere besprekingen in Brussel hadden dan ook weinig zin en werden alleen gerekt, omdat men hoopte, dat het bezoek van Adenauer aan Parijs op 21 en 22 januari nog verandering in de Gaulle's opvatting zou kunnen bewerken. Van alle kanten, ook van W.-Duitse politieke en industriële zijde, was er bij Adenauer op aangedrongen om het uiterste te proberen om de Gaulle tot andere gedachten te brengen, maar Adenauer wilde het Frans-Duitse vriendschapsverdrag niet in gevaar brengen; er zat dus - nogmaals ondanks unaniem verzet van de Vijf, dus ook van de W.-Duitse delegatie in Brussel met vice-kanselier Erhard en de minister van buitenlandse zaken, Schröder, - niets anders op dan de onderhandelingen op 28 januari af te breken, waarmee een ernstige crisis in de EEG ontstond.
In dezelfde persconferentie van 14 januari antwoordde de Gaulle op het aanbod van president Kennedy om deel te nemen aan de multilaterale atoomstrijdmacht binnen de NAVO, zoals ter sprake was gekomen op de conferentie tussen hem en Macmillan in Nassau. De Gaulle wees het voorstel af, daar hij er niet zeker van was, dat de V.St. hun kernmacht ook inderdaad zouden gebruiken voor de verdediging van Europa, maar bij het inzetten van hun macht allereerst bedacht zouden zijn op hun eigen belangen. Hij vindt het daarom van essentieel belang voor de onafhankelijkheid van het souvereine Frankrijk en voor de verdediging van Europa, dat zijn land kosten noch moeiten spaart om te beschikken over een eigen force de frappe; wel is hij zo vriendelijk te erkennen, dat ev. actie van deze kernmacht liefst gecombineerd zou moeten worden met die van de bondgenoten, maar van integratie van de Franse in een NAVO-kernmacht kan geen sprake zijn. Dat behalve Engeland ook Italië en W.-Duitsland zich met het voorstel van Kennedy verenigden, deerde de Gaulle niet.
Tijdens het boven reeds vermelde bezoek van Adenauer aan Parijs werd een verdrag van samenwerking tussen de twee landen ondertekend, dat de grondslag vormde voor een as Parijs-Bonn. Het is de bezegeling van de politiek van verbroedering, die beide staatslieden de laatste jaren hebben gevoerd, en moet een einde maken aan de eeuwenoude tegenstelling tussen de twee landen, die Europa herhaalde malen in een slagveld veranderde. Het voorziet in nauwe samenwerking op talrijke gebieden en in regelmatige bijeenkomsten willen beide landen komen tot een gelijkgericht optreden in kwesties van buitenlandse politieke aard, b.v. de Europese gemeenschappen en Europese politieke samenwerking. Waar was echter de samenwerking en het gelijkgericht zijn in de op dat ogenblik aan de orde zijnde kwestie van Engelands toetreding tot de EEG? Wat verstaat de Gaulle onder samenwerking? Zijn wil aan anderen opleggen? Hoe belangrijk deze overeenkomst ook moge zijn, vragen velen zich toch af of W.-Duitsland zich de weelde kan veroorloven om terwille van Frankrijk moeilijkheden met de V.St. te riskeren. Voor de verdediging van W. Berlijn heeft het de Amerikaanse kracht nodig, te meer daar de Gaulle zelf erkent, dat de Franse kernmacht altijd te klein zal blijven vergeleken met die van de V.St. en Rusland. De Gaulle schijnt te menen, dat het gevaar van de S.U. voor Europa geringer is geworden; hij zou de breuk tussen Moskou en Peking niet zien als een ideologisch conflict maar als een conflict tussen blank en geel, zodat Rusland zich tenslotte zal moeten aansluiten bij het blanke kamp, dus bij Europa. Dan zou de Gaulle's ideaal van een Europa van de Atlantische Oceaan tot de
| |
| |
Oeral verwezenlijkt worden. Men staat nogal sceptisch tegenover deze opvatting en in W.-Duitsland staan met name Erhard en Schröder niet achter Adenauer in zijn pogen om met Frankrijk in zee te gaan.
De gesloten overeenkomst moet door de resp. parlementen worden goedgekeurd; in Frankrijk levert dit geen moeilijkheden op, maar in W.-Duitsland gaan er vooral na het bruuske optreden van Frankrijk tegenover Engeland stemmen op om tenminste de behandeling in de Bondsdag uit te stellen tot de EEG-lucht wat is opgeklaard.
J. Oomes
| |
België
Hebben de politieke partijen en de regering een welbepaalde doctrine wat de Europese integratie en de Europese supra-nationale instellingen betreft? In het licht van de vrij heftige reacties die losgekomen zijn na de mislukte onderhandelingen tussen de EEG en Groot-Brittannië zou men de vraag bevestigend moeten beantwoorden. Bij monde van de heren Spaak en Lefèvre schaarde de regering zich aan de zijde van hen die boze woorden over hadden voor generaal de Gaulle en die de toetreding van Engeland tot de EEG blijven beschouwen als een doel dat zo snel mogelijk dient gerealiseerd te worden. In die sfeer schaarde de Senaat zich zonder voorbehoud aan de zijde van minister Spaak, die zich voordien met ongewone heftigheid tegen Frankrijk en voor de Angelsaksers had uitgesproken.
Enkele dagen later scheen die eensgezindheid al niet meer zo volledig. Vooral in conservatieve C.V.P.-kringen nam men de verdediging van de Gaulle's Europese politiek op, en ook dhr. Scheyven plaatste zich op een ander standpunt dan de regering, minister Spaak en de leiding van zijn eigen partij. Voor de grootste regeringspartij eindigde de maand januari dan ook in een ietwat onklare sfeer en in een kritische stemming tegenover een kwestie van buitenlands beleid die voorheen geen betwisting had uitgelokt.
Tot een ontwrichting van de regeringspolitiek of een ernstige spanning in de C.V.P. schijnt dit overigens niet te zullen leiden. Daarvoor blijft deze vorm van verzet te zeer beperkt tot kleinere groepen, en voor zover het zich uitbreidt tot aan de basis, uit het zich zo discreet, dat er weinig stuwkracht van uitgaat. We bedoelen hier dan voornamelijk de tegenstand welke in landbouwkringen geboden wordt tegen Engelands toetreding. Publiek heeft de minister van landbouw zich niet tegen het Britse lidmaatschap uitgesproken, maar het is geen geheim dat noch hij, noch de representatieve boerenorganisaties hic et nunc de toetreding van Engeland wensen. Ze willen de thans reeds zo moeilijke landobouwintegratie voorlopig voortzetten in het raam der Zes Landen, alvorens er nog een partner bij te halen. In Duitse landbouwkringen b.v. liggen de verhoudingen niet anders. Deze positie heeft echter niet geleid tot het publiek bestrijden van de politiek der vijf EEG-landen en van Engeland, en pro-Gaullistische pleidooien hebben de landbouwmilieus niet gehouden.
Wie hier dieper op ingaat, stelt vast dat de Belgische partijen en de regering, ondanks de huidige pro-Engelse en anti-Franse stemming, ten slotte geen duidelijke principiële houding hebben tegenover de verschillende vormen van Europese integratie.
De leiding van de C.V.P. en premier Lefèvre worden sterk beïnvloed door
| |
| |
dhr. Monnet en zijn omgeving, en sedert Monnet, na een periode van gematigde verklaringen, plotseling nogal scherp positie nam tegen de Gaulle's beleid, wist men dat dit voorbeeld navolging zou vinden. Dat is dan ook gebeurd.
In de B.S.P. werden eveneens scherpe woorden gericht tegen Parijs, maar ook daar sloot alles toch niet als een bus. Ideologisch gezien is het bevreemdend hoe gering de inspanning is van de continentale Europese sociaal-democraten om de Europese integratie in haar huidige vormen te toetsen aan hun beginselen inzake monopolistische machten. De enkele ontwerpen inzake economisch machtsmisbruik die voorbereid worden in E.E.G.-raam kunnen toch niet opgevat worden als een adekwate en doeltreffende socialistische bijdrage tot de democratische oriëntering van de Europese economische politiek.
Anderzijds is het opvallend dat de houding van de Labour-partij - ze keurde Macmillan's toenadering tot de EEG af - afbreuk doet aan de eensgezindheid van het Europese socialisme. De eenheid van actie onder de socialisten is overigens nooit een houding gebleken die tegen de dagelijkse beproevingen bestand was.
Tenslotte is de anti-Franse houding in België zeer snel milder geworden door de traditionele Fransgezindheid van de Belgische Fransschrijvende pers. Enkele dagen na het afspringen van de besprekingen werden zowat overal pogingen merkbaar om het vraagstuk te onttrekken aan de polemische sfeer. Wie ooit een realistische studie maakt van de Belgische pers en van de krachten die haar bewegen, vindt hier stof te over.
* * *
Weinig spanning in de andere domeinen van de Belgische politiek, waar de afhandeling der begrotingen verder haar beslag krijgt.
In twee speciale commissies waarin de regeringspartijen zitting hebben, treden er echter nog steeds aanzienlijke verschillen aan de dag.
Er bestaat een zogenaamde contactcommissie die de wetsontwerpen inzake Vlaams-Waalse verhoudingen bestudeert om een coördinatie te vinden tussen de standpunten van de C.V.P. en de B.S.P. Er gaat geen week voorbij zonder dat geruchten doorsijpelen (en al dan niet gelogenstraft worden) over het taaistatuut dat men voorziet voor de Brusselse agglomeratie, de universiteitsstad Leuven, enz. Voorlopig heeft men de indruk dat voor de huidige regering de tijd van verder strekkende initiatieven voorbij is. Oorspronkelijk zou de Vlaamse rechterzijde dit nooit aanvaard hebben, maar psychologisch en ook taktisch schijnen er reeds velen van overtuigd dat het misschien niet goed is verder aan te dringen.
In dat geval zou de balans van het regeringsbeleid inzake de Vlaams-Waalse verhoudingen al in grote lijnen vastliggen. Het saldo is zeker veel geringer dan aanvankelijk van Vlaamse C.V.P.-zijde verwacht werd. Dit schijnt echter een zich steeds herhalend politiek verschijnsel te zijn, niet alleen inzake taalwetgeving.
* * *
Daarnaast bestaat een commissie die de grondwetsherziening voorbereidt, en waarin eveneens uitsluitend de twee regeringspartijen vertegenwoordigd zijn. Ook deze commissie schijnt zich in een moeilijke faze te bevinden: het federalisme krijgt namelijk geen kans, maar anderzijds worden van Waalse zijde min of meer federalistische elementen voorgesteld, zoals b.v. een geografische senaat,
| |
| |
of een senaat waarin het meerderheidsquorum derwijze zou berekend worden dat de Vlaamse numerieke meerderheid zich niet op de gewone manier kan uiten. Deze voorstellen komen vooral uit de Waals-socialistische hoek. De C.V.P. beroept zich steeds op haar beslissingen van het congres te Oostende, die geen plaats laten voor het federalisme, maar op een niet steeds duidelijke wijze een stelsel van bijzondere meerderheden voorzien voor wetten die de Vlaams-Waalse verhoudingen raken. Het geheel der voorstellen die ter tafel liggen, wekken in Vlaanderen een onbehaaglijke indruk, vooral omdat ze ingegeven schijnen te zijn door een bezorgdheid om toch vooral de Waalse openbare mening niet te ontstemmen, zelfs indien die ontstemming niet steunt op de talrijke feitelijke vormen van achteruitstelling waaronder Vlaanderen gebukt gaat sedert meer dan een eeuw.
Ook deze gevoelssfeer is een element in de beoordeling van de Belgische machtsverhoudingen, en latere generaties zullen misschien niet bereid zijn al datgene als vanzelfsprekend te aanvaarden wat nu zonder veel tegenspraak door Vlaamse politici op de koop toe wordt genomen.
* * *
Een ongewoon strenge en lange winter ontredderde de bevoorrading in brandstoffen. Begin februari werd een verhoging van de broodprijs aangekondigd.
Indien de regeringscoalitie niet steunde op de twee grootste partijen en op de grootste sociale organisaties van het land, zou er rond de kolenschaarste en de duurdere volksvoeding zeker een scherpe agitatie gevoerd worden. Nu is daar niets van te merken. Zelfs het Kolendirectorium geniet officieel zoveel goodwill, dat er tot nog toe geen al te precieze vragen gesteld worden. Het Kolendirectorium zelf heeft trouwens nogal afkeurend gesproken over de particuliere kolenhandel, en indien er ooit maatregelen voorbereid werden, zouden ze denkelijk gericht zijn tegen de privé-sector, vooral dan de distributie.
De kolenschaarste en de manier waarop ze in de politiek behandeld wordt, noopt een onpartijdige waarnemer tot beschouwingen over de betrekkelijkheid van heftige reacties tegen een of andere sociale kwaal. Naargelang de pressure groups al dan niet aan het regeringsbeleid deelnemen worden misstanden en tekorten aangeklaagd of met min of meer berusting aanvaard. Wat de economische politiek betreft: ondanks de tot een hulpwetenschap uitgegroeide prognose-methodes, volstaat het dat de thermometer wat lager daalt dan gewoonlijk, om aan de economische politiek en aan het micro-economische beleid van honderdduizenden gezinnen een ander beeld te geven dan voorzien was. Aan de soevereine ongevoeligheid en onkwetsbaarheid van de programmatoren verandert dit natuurlijk niets, en macro-economisch zullen de componenten van het nationaal inkomen zich waarschijnlijk wel gedragen zoals de theoretici het voorzien en ge-ëxtrapoleerd hadden. Maar dan blijft het toch nog waar, dat er maatschappelijke en menselijke werkelijkheden en ervaringen zijn die buiten dit wetenschappelijke raam vallen. Wat gedurende deze winter in België gebeurt, versterkt alweer een psychologische trek van de bevolking: een vrijwel volledig ongeloof in de doelmatigheid van zekere vormen van overheidszorg en overheidsbeleid, en een vernieuwd vertrouwen in de doelmatigheid van een keihard individualistisch optreden. Het lijkt ons een conclusie die dichter bij de werkelijkheid staat dan de wijsheid van vele wetenschappelijke colloquia, seminariën en congressen.
H. de Bruyne
|
|