| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
GEDURENDE de Laatste maanden van 1962 zijn door de verschillende communistische partijen congressen gehouden, waarop behalve aangelegenheden betreffende de stand van zaken in de eigen partij en het eigen land ook de betrekkingen tussen de communistische groeperingen in de wereld druk besproken zijn. Dit gebeurde allereerst op het achtste congres van de Bulgaarse communistische partij, dat oorspronkelijk in augustus had moeten plaats hebben, maar door interne meningsverschillen over verdere destalinisatie pas van 5-14 november in Sofia kon worden gehouden. Men besloot de politieke lijn van Chroestsjef te blijven volgen en zuiverde enkele tegenstanders weg; het optreden van Moskou in de Cuba-kwestie werd goedgekeurd en men wenste, dat het Chinees-Indiase conflict spoedig zou worden beëindigd. Verder kregen de aanwezigen te horen over een verbetering van de betrekkingen met Joego-Slavië - ondanks ideologische geschillen - en over een verslechtering van die met Albanië - juist als gevolg van ideologische meningsverschillen. De leider van de Russische afvaardiging onderstreepte nog eens de veroordeling van het ‘dogmatisme, revisionisme en sectarisme’, waarbij Soeslov het dogmatisme gevaarlijker achtte dan het revisionisme. Bij deze gelegenheid werden de Albanezen verdedigd door de Chinese delegatie, die alleen door Birma werd gesteund.
Praktisch hetzelfde beeld was te zien op het congres der Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij te Boedapest van 20-24 november, waar Kadar wel de revisionistische stellingen van Tito veroordeelde, maar toch wenste te streven naar een verbeterde verstandhouding met hem; verder deed ook hij een aanval op de dogmatische en sectarische opvattingen in sommige andere partijen. Iets duidelijker was hier de leider van de Russische delegatie, toen hij i.v.m. opmerkingen over Cuba de Albanese houding scherp veroordeelde. Weer was het China, dat de verdediging van Albanië op zich nam en hier tevens een uiterst scherpe aanval deed op Joego-Slavië.
Op het 10e congres der Italiaanse communistische partij van 2 - 8 december in Rome werd weer duidelijker gesproken. De secretaris-generaal, Togliatti, juichte Moskou's houding t.a.v. Cuba toe en noemde het Chinees-Indiase conflict ‘onzinnig’, omdat het uitermate schadelijk was voor de gemeenschappelijke strijd tegen het imperialisme. Een veroordeling van de opvattingen van Albanië werd gevolgd door verbazing over de Chinese steun aan dit tegen de gehele communistische beweging gerichte optreden. Het grote woord kwam echter van de Italiaan Pajetta, die een einde aan alle maskerade maakte door de verklaring, dat met Albanië China werd bedoeld, iets, wat iedereen wist, maar nog niemand zo openlijk had durven zeggen.
Hiermee zijn wij gekomen aan de kwestie waar het om gaat n.l. de onderlinge meningsverschillen tussen Moskou en Peking; terwijl Chroestsjef na Cuba weer spreekt over vreedzame coëxistentie, houden de Chinezen vast aan hun mening,
| |
| |
dat een oorlog tegen het kapitalisme onvermijdelijk is; het interesseert Mao nauwelijks, dat dit een kernoorlog zou worden, maar Chroestsjef meent, dat - alhoewel hij zegt een dergelijke oorlog zeker te zullen winnen - de prijs van miljoenen slachtoffers te groot is om iets te bereiken, dat ook met vreedzame middelen kan worden verwezenlijkt. Hij stoort zich niet aan de kritiek van Mao en blijkt - en dit tot grote teleurstelling van Peking - ook in Moskou sterk genoeg te staan om zijn politieke zienswijze door te zetten.
Zijn politiek van verzoening met Joego-Slavië, die in 1955 werd begonnen maar werd onderbroken door de sympathie van Tito voor de Hongaarse opstand in 1956, werd dit jaar ondanks hevige verwijten van Mao aan het Russische adres voortgezet door bezoeken van Gromyko, Russisch minister van Buitenlandse zaken, en later van Brezjnev, president der USSR, aan Belgrado. Begin december ging Tito naar Rusland en werd daar zeer hartelijk ontvangen. Dit betekent niet, dat hij zijn nationaal-communisme heeft prijs gegeven en voortaan trouw de leiding van Moskou zal volgen, maar het wil wel zeggen, dat beide figuren inzien, dat zij op dit ogenblik elkaar goed kunnen gebruiken. Tito voelt zich politiek sterk genoeg om het zonder Moskou te kunnen stellen, maar economisch is hij liever niet alleen afhankelijk van de handel met de Westerse landen; hij stelt er daarom prijs op contacten te leggen met Rusland en de COMECON. Misschien heeft Chroestsjef Tito harder nodig dan omgekeerd; internationaal heeft zijn prestige door Cuba toch wel geleden en door nauwere contacten met Tito als leider der niet-gebonden landen hoopt hij zijn vat op de rest weer te herstellen. En ook al waarschuwt hij in zijn nieuwjaarsrede, dat de onenigheid met China een familieruzie is, die bij een aanval van andere zijde weer onmiddellijk uit de weg zal zijn geruimd en plaats zal maken voor hechte eensgezindheid, hij zal het toch wel raadzaam vinden om in deze ruzie een beetje sterker te staan door een goede verstandhouding met Joego-Slavië.
Als er al een zeker verzet in het Kremlin is geweest tegen het optreden van Chroestsjef in de kwestie Cuba, dan heeft het toch niet voldoende betekend om zijn positie ernstig te ondermijnen. Dit bleek uit de drastische reorganisatie van de partij door Chroestsjef voorgesteld op de plenaire vergadering van het Centraal Comité der CPSU, die op 19 november werd geopend. Deze voorstellen, die 23 november unaniem werden goedgekeurd, komen er op neer, dat de partij op lager niveau gesplitst wordt in twee organisaties n.l. een voor de industrie en een voor de landbouw, die alleen in de hogere regionen nog over gemeenschappelijke organisaties beschikken. Volgens Chroestsjef is het doel hiervan de invloed van de partij in het economische leven te versterken om zo te komen tot een verdere verhoging van de levensstandaard in welk verband hij speciaal pleitte voor de uitbreiding van de produktie van verhruiksgoederen.
In Westelijke kringen is men nu van opvatting, dat Chroestsjef heel goed inziet, dat hij niet in staat is om alles tegelijk te verwezenlijken. Moeilijkheden met China en verhoging van de economische welvaart in de Sowjet-Unie kunnen niet gepaard gaan met een scherp optreden in de buitenlandse politiek. Succes op dit laatste terrein zou slechts te bereiken zijn als het Westen zich niet zou verweren en nu in de Cubaanse crisis gebleken is, dat de Verenigde Staten dit eventueel wel willen doen, moet hij zich matigen en weer gaan praten over vreedzame coëxistentie. Vandaar ook een minder sterke drang op Berlijn; zelfs de Oost-Duitser Ulbricht heeft gesproken over het zoeken naar een compromisoplossing inzake Berlijn en niet meer over het sluiten van een vredesverdrag
| |
| |
tussen Rusland en Oost-Duitsland en in dezelfde tijd kondigde ook hij aan, dat er grotere aandacht zou worden besteed aan de verbetering van de economische toestand van het land.
De positie van de regering Macmillan in Engeland is de laatste tijd beduidend zwakker geworden zoals bij tussentijdse verkiezingen voor het Lager Huis herhaalde malen is gebleken. Bovendien vorderden de onderhandelingen in Brussel over toetreding van Engeland tot de EEG nauwelijks en hield de Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson, op 5 december een rede, waarin hij tot grote woede van veel Engelsen niets meer of minder zei dan dat de rol van Engeland als zelfstandige mogendheid was uitgespeeld en dat zijn politieke macht even zwak was als zijn militaire. Tenslotte maakte de regering der V.St. bekend, dat zij er weinig meer voor voelde om de verdere ontwikkeling van de Skyboltraket, waarop de gehele onafhankelijke Engelse kernmacht zou moeten berusten, voort te zetten, daar dit te kostbaar was gezien ook de geringe tot nu toe bereikte resultaten.
Macmillan heeft geprobeerd verandering in de situatie te brengen. Hij ging voor besprekingen met president de Gaulle naar Rambouillet en hoopte, dat Frankrijk enigszins zou willen tegemoet komen aan de landbouwverlangens van Engeland en zo de toetreding tot de EEG zou vergemakkelijken. De Franse president is weinig enthousiast over de toetreding van Engeland, maar hij weet, dat hij deze niet kan verhinderen als Engeland de volle prijs zou willen betalen; hij voelt er dus vanzelfsprekend niets voor om het proces te vergemakkelijken. Misschien zou de Gaulle toeschietelijker zijn geweest, als Engeland bereid zou zijn geweest op nucleair gebied met Frankrijk samen te werken, maar dit zou betekend hebben, dat de samenwerking tussen Engeland en de V.St. zou worden verbroken en daar bleek Macmillan ook na de Skybolt-affaire niets voor te voelen.
Vervolgens sprak de Engelsman op de Bahama-eilanden met president Kennedy. Hier waren de beide staatslieden het in Nassau betrekkelijk snel eens; bijna op de dezelfde dag dat voor het eerst na vijf mislukkingen een proef met een Skyboltraket slaagde, besloten beiden, dat de verdere ontwikkeling zou worden gestaakt. Engeland zal nu polaris-raketten krijgen, die het in geval van nood mag gebruiken ter verdediging van zijn nationale belangen; het blijft dus een zelfstandige kernmacht. Er is echter een grote ‘maar’ bij; allereerst moet Engeland een jaar of vijf langer wachten dan in het skybolt-project was voorzien, omdat het eerst een aantal kernduikboten moet gaan bouwen om deze raketten af te schieten; verder blijft er feitelijk weinig van de zelfstandigheid over, doordat het de voorwaarde heeft moeten aanvaarden, dat de te vormen kernmacht een onderdeel zou zijn van een toekomstige multi-laterale NATO-kernmacht. Al met al ontstaat nu de vreemde situatie, dat Engeland de hoop op toetreding tot de EEG lijkt te gaan opgeven en zoekt naar versteviging van de banden met de V.St., terwijl deze laatsten vurig pleiten voor aansluiting van Engeland bij Europa om zo de kracht daarvan te vergroten.
Er zijn reeds enige tijd ernstige moeilijkheden in het Arabische staatje Yemen. Op 27 september 1962 brak er een opstand uit tegen Imam al-Badr, die kort tevoren zijn overleden vader was opgevolgd; de opstandelingen, geleid door kolonel Sallal, riepen de republiek uit, die vrijwel onmiddellijk werd erkend door de S.U. en de VAR, terwijl Saoedi-Arabië en Jordanië dit weigerden. De laatsten steunden een contra-revolutionaire beweging in Yemen, hetgeen er toe
| |
| |
leidde, dat president Nasser militaire hulp beloofde aan Sallal, die zich op zijn beurt uitsprak voor een herstel van de unie met Egypte. Vanaf het begin werd de ontwikkeling nauwkeurig gade geslagen door Engeland, speciaal i.v.m. zijn protectoraat Aden; het vroeger in 1962 door Engeland geopperde plan om een Z. Arabische federatie te vormen, waartoe Aden en elf andere Arabische vorstendommen zouden behoren, was in Aden - vooral tengevolge van de grote verschillen in welvaart tussen Aden en de andere gebieden -- nooit toegejuicht en met vreesde nu voor sympathie met de republikeinse beweging in Yemen.
Er bestond gevaar, dat dit conflict zou uitgroeien tot een algemene Arabische oorlog, die weer kon leiden tot een crisis tussen Oost en West. Dit dreigde temeer, daar Sallal met een plan kwam om alle landen van het Arabische schiereiland te maken tot een grote republiek en de bevolking van Saoedi-Arabië alvast opriep zich te ontdoen van koning Saoed. Syrië, dat sympathiek staat t.o. de republikeinse beweging van Sallal maar niets voelt voor een Egyptisch-Yemenitische unie, deed op 6 november een beroep op zeven Arabische staten t.w. Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Soedan, Libanon en Irak, om een Arabische oorlog in Yemen te voorkomen, tot nu toe echter zonder succes. Ook Israël was bezorgd, omdat het de Egyptische invloed zag toenemen. Tot voor kort had van de W. mogendheden alleen W. Duitsland het bewind van Sallal erkend; de V.St. waren vooral bezorgd voor hun olie-belangen in Saoedi-Arabië. Hier staat echter tegenover, dat het sterk tirannieke bewind der Imams Yemen tot een zo groot verval heeft gebracht, dat Sallal, die behoorde tot een imam-getrouwe groep, in republikeinse richting werd gedreven. Hij wil talrijke hervormingen invoeren, waartoe behalve economische maatregelen ook behoren afschaffing van de slavernij en emancipatie van de vrouw. Zelfs koning Saoed zag zich hierdoor gedwongen in eigen land een poging te doen eveneens hervormingen door te voeren. Ook de V.St. hebben nu onlangs besloten om de belangen van het volk hoger te stellen dan het belang van een of ander autocraat en hebben het bewind van Sallal erkend.
Laten wij tenslotte nog even wijzen op twee andere moeilijkheden, waarmee Engeland werd geconfronteerd. Allereerst het uiteenvallen van de in 1953 ontstane Centraal-Afrikaanse Federatie van N. en Z. Rhodesië en Nyassaland; toen bij verkiezingen in dit laatste land duidelijk bleek, dat de overgrote meerderheid niets van de federatie wil weten, gaf Londen toestemming tot uittreden; men verwacht, dat spoedig ook N. Rhodesië dit voorbeeld zal volgen.
Een opstand tegen het Britse ‘kolonialisme’ brak op 8 december uit in Broenei in N.W. Borneo, dat onder Brits protectoraat staat. Men meent, dat de oorzaak van deze opstand moet worden gezocht in het verzet tegen de plannen tot het vormen van de federatie Malesië, bestaande uit Malakka (Maleise federatie), Singapore en de Britse gebieden in N. Borneo, die in 1963 zouden worden verwezenlijkt; een deel van de bevolking van Broenei zou om economische en culturele redenen weinig voor deze plannen voelen. Daar komt nog bij, dat de Philippijnen aanspraak maken op Brits N. Borneo, Broenei en Serawak en dat men de houding van Indonesië niet vertrouwt; men weet, dat Indonesië tegen de federatie Maleisië gekant is, en men kon dus van die zijde sympathie voor de opstand verwachten, maar het is niet duidelijk of Soekarno en ev. ook de opstandelingen nu ook aansluiting van de Britse gebieden bij Indonesië nastreven. De opstand is inmiddels onderdrukt.
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Op 8 en 9 december hield de Christelijke Volkspartij een kongres te Brussel. De betekenis van dergelijke algemene bijeenkomsten waar men de stem zou moeten vernemen van de kaderleden, en onrechtstreeks ook van de basismilitanten, is nogal omstreden. Zonder zulke ruime kontaktaame loopt elke partijleiding gevaar de nauwere aansluiting bij de politieke en psychologische werkelijkheid te verliezen. Anderzijds neemt zulk een kongres, of een daarmee vergelijkbare zogeheten ‘algemene raad’, een bijna massaal karakter aan, wat hinderlijk is voor een echte gedachtenwisseling. Hoe dan ook, wie niet geregeld dergelijke bijeenkomsten bijwoont heeft een onvolledig beeld van wat een politieke partij feitelijk is, en onderschat de moeilijkheden waarmee een partijleiding dient af te rekenen.
Het kongres van de C.V.P. is tamelijk rustig verlopen. De Waalse vertegenwoordigers uitten hun ontevredenheid en vernieuwden de leiding van hun eigen, Waalse vleugel bijna totaal. Maar andermaal bleek de natuurlijke logheid van dergelijke massavergaderingen, die zeker niet het doelmatigste middel zijn om de wisselwerking tussen de leiding en de basis te verzekeren. De Waalse kritiek was te weinig gekoncentreerd rond konkrete punten, en gaf geen aanleiding tot een samenhangend optreden. Alles verzandde uiteindelijk in ellenlange tussenkomsten waarin geen bruikbare kern zat voor een nieuw partijbeleid.
Het was rond de Katangese kwestie dat de oppositioneel-gezinde Walen een min of meer gesloten front vormden, aangevoerd door de senaatsvoorzitter Struye, die aan de partijleiding en aan de C.V.P.-ministers een standpunt of tenminste een formulering trachtte op te dringen die onaanvaardbaar zou geweest zijn voor de minister van buitenlandse zaken, de heer Spaak. Enkele weken nadien bleek uit de gebeurtenissen in Katanga zelf dat de voorzichtige houding van premier Lefèvre in de huidige omstandigheden gegrond was, en het best beantwoordde aan de feitelijke aktiemiddelen van de regering.
De belangrijkste konklusies die uit het kongres kunnen getrokken worden zijn van zeer algemene aard en betreffen de fundamentele waarde van de partijpolitiek. Een demokratische kontrole op de partijleidingen veronderstelt de geregelde bijeenkomst van de kaders en van de basismilitanten. Maar zodra die vergaderingen een massaal karakter aannemen, is hun doeltreffendheid gering. Verder blijkt telkens opnieuw dat een groot deel van de aanwezigen niet boven een gemiddeld nogal laag peil uitkomt, en dat zelfs de meeste mandatarissen niet in aanmerking komen om aan opinievorming te doen over algemene beleidskwesties. Het is meestal zo, dat ook kamerleden, senatoren en ministers slechts zelden verder zien dan de nogal beperkte horizont van het gewest of de klasse-belangen vertegenwoordigen.
Een flinke dosis illusieloos realisme bij de beoordeling van de mogelijkheden der parlementaire demokratie is derhalve hoogst wenselijk. Opdat een partijleiding haar programma zou kunnen verwezenlijken, moet een bestendige stuwing uitgaan van de basis. Een handvol leden van de hogere partij-instanties is niet in staat vruchtbaar werk te verrichten zo de basis dit beleid niet begrijpt, schraagt en zelfs inspireert. Maar dat fundamentele draagvlak, ook van de grootste partij van het land, is zwakker dan velen vermoeden, en er bestaat een opvallend gebrek aan geschoolde kaderleden op alle niveau's van de partij.
| |
| |
Dit gebrek voelt men aan bij de C.V.P. Bij de andere partijen is het misschien nog nijpender.
Een week na het kongres van de C.V.P., van 15 tot 18 december hield het Algemeen Belgisch Vakverbond zijn kongres. Op de dagorde kwamen punten voor die heel anders waren dan die welke de C.V.P. behandeld had. Maar ook bij het A.B.V.V. bleek hoe log de massa op zulk een groot kongres eigenlijk toch is. Zolang de leiding niet totaal gediskrediteerd is door opvallende mislukkingen of misrekeningen, is ze meestal in staat ook de scherpste kritiek te kanalizeren. Op het kongres van het A.B.V.V. werd de leiding door velen afgekeurd. Het wetsontwerp inzake de handhaving van de orde wordt door vele socialistische syndikalisten gewantrouwd, maar als het erop aan komt een andere houding aan de leiding op te dringen, valt de kollektieve wil uiteen in de talrijke paragrafen van resoluties en tegen-resoluties, waarvan de bespreking zo verward wordt dat de massa ze niet meer kan volgen. De Waalse tegenstand belette niet dat het A.B.V.V.-bestuur in zijn funkties bevestigd werd, en dat de socialistische ministers hun werk in de regering normaal kunnen voortzetten. De Vlaamse-Waalse spanningen zouden hebben kunnen leiden tot een tweeledige ombouw van het A.B.V.V. en de invloed van de Mouvement Populaire Wallon is zeker niet verdwenen. Maar deze netelige kwesties werden verdaagd tot een volgend kongres, waarvan niemand weet wanneer en in welk klimaat het zal gehouden worden.
Ondertussen kan de regering Lefèvre haar werkzaamheden voortzetten in betere omstandigheden dan enkele maanden geleden verwacht werd, en voltrekken de besprekingen over de Vlaams-Waalse verhoudingen zich in een kontakt-kommissie die door de gematigden beheerst wordt, en die geen diepgaande wijzigingen van de grondwet zal voorstellen wanneer de tijden rijp zijn voor de verkiezing van een grondwetgevende vergadering.
Op het C.V.P.-kongres kwam oud-minister De Schrijver naar voren met een ontwerp dat in al zijn onderdelen zeer gematigd is, en wie méér wilde bleek niet in staat met kans op succes een tegenvoorstel te doen.
We hebben de indruk dat zowel in de C.V.P. als in de B.S.P. de gematigden het heft vast in handen hebben. Ze zijn resoluut tegen het federalisme. Aan de grondwettelijke opbouw van België wensen ze zo weinig mogelijk te veranderen, in afwachting dat over vijftien ä twintig jaar de supranationale noden zo dringend zijn geworden, dat ze de Waals-Vlaamse spanningen voor goed op de achtergrond zullen dringen. Dat is althans de visie van degenen die het partij-leven beheersen.
Ondertussen verliepen de parlementaire werkzaamheden tamelijk snel, en werden er begrotingen goedgekeurd zonder dat het ooit tot een echte tegenstelling kwam. Of de wil nog aanwezig is om de wet inzake de vastlegging van de taalgrens te laten volgen door de andere twee ontwerpen, waarvan destijds gezegd is dat ze een onverbreekbare eenheid vormen met het taalgrensontwerp, wordt door velen betwijfeld. Het betreft de aanpassing van de bestuurlijke taalwet en van de regeling inzake onderwijs. De heer De Saegher, voorzitter van de Vlaamse vleugel van de C.V.P. heeft van de nieuwjaarsdagen gebruik gemaakt om de openbare mening in Vlaanderen voor te bereiden op een afwachtende houding zonder veel initiatief.
De sterkste figuren van de regering - de heren Spaak, Segers, Lefèvre -
| |
| |
zijn zeker niet geneigd nog wetgevend werk te verrichten inzake de Vlaams-Waalse verhoudingen wanneer ze er niet uitdrukkelijk toe gedwongen worden. Ze zouden deze hinderlijke materie maar liefst laten rusten. Of de Vlaamse rechterzijde sterk genoeg is om die zwaartekracht te overwinnen, zal in dit nieuwe jaar moeten blijken. Kan ze het wetgevende raderwerk niet op gang brengen, dan zal ze vermoedelijk wel enige wrevel opwekken in Vlaanderen, maar momenteel wordt er weer weinig aan het kiezerskorps gedacht. Indien de C.V.P. verliezen zou lijden bij de volgende verkiezingen, zullen die denkelijk toch gekompenseerd worden door overeenkomende verliezen van de B.S.P. Die achteruitgang zal beperkt blijven tot geringe verschuivingen, en niets veranderen aan de wezenlijke stellingen van de drie grootste partijen. Dat lijkt ons zo ongeveer de sfeer te zijn waarin het nieuwe jaar begonnen werd.
De voornaamste zorg van de regering betrof Katanga. Er bestond sedert lang een verwijdering tussen het beleid van de heer Spaak en de stemming van onze landgenoten in Katanga. Maar die diskrepantie nam de regering op de koop toe. Er viel toch niets aan te veranderen. De regering stemde haar houding grotendeels af op het beleid van de O.V.V. en van de Verenigde Staten, zonder zich nog te vleien met de hoop dat ze hiervoor veel begrip zou vinden te Elisabeth-stad. In België zelf waren de behoudsgezinde kringen het niet eens met dit stuk regeringspolitiek, maar een koalitie tussen de B.S.P. en de christen-demokraten is stevig genoeg om dit verzet te neutraliseren.
Met de grote ekonomische belangengroepen in Katanga heeft de regering onderhandeld in de hoop tot een parallelle politiek te komen. Dat is echter niet geschied. Feitelijk is de houding van de grote ekonomische groepen in Katanga ondoorzichtig geweest tot het einde, d.w.z. tot de O.V.V. over veel meer militaire machtsmiddelen beschikte dan de heer Tsjombe, dank zij de hulp die de V.S.A. in ruime mate begonnen te verlenen. Zonder veel misbaar hebben de ekonomische grootmachten zich dan neergelegd bij de nieuwe machtsverhoudingen. Meteen was de basis verdwenen waarop Tsjombe's regiem rustte.
We denken niet dat de regering Lefèvre-Spaak het erg zal te verduren krijgen wegens de loop die de gebeurtenissen in Kongo genomen hebben. Alles samen genomen getuigt het regeringsbeleid van meer vooruitzicht en van meer werkelijkheidszin dan de politiek gevolgd door onze landgenoten in Katanga zelf, waarmee we dan de ekonomisch-sterke kringen bedoelen. De ‘gewone’ blanken in Katanga waren niet in staat een andere houding aan te nemen dan de louter pragmatische. Geestelijke invloed kon het moederland op hen niet uitoefenen, en die ondoordringbaarheid voor eikaars standpunten was wederkerig. In België zijn die spanningen beperkt gebleven tot schermutselingen zonder grote ernst, maar op sommige ogenblikken kon men toch aanvoelen hoe een land als Frankrijk in veel ernstigere omstandigheden (in Algerije) logischerwijze afgedreven is naar een pre-revolutionaire toestand waaraan alleen een regiem met autoritaire trekken een einde kon maken. Dat is dan toch een beproeving die de Belgische de-kolonisatieperiode gespaard gebleven is.
Hektor de Bruyne
|
|