Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De leek in het katholiek middelbaar onderwijs in België
| |||||||||||||||||||||||||||||
Huidig aandeel van de leekIn het schooljaar 1961-1962 telde het katholiek M.O. 13.122 leer- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||
krachten. Daarvan waren 3.391 priesters, scholastieken en broeders, 1.515 zusters, en 8.216 leken. Procentsgewijze betekent dit: 25,8% priesters en mannelijke religieuzen, 11,5% vrouwelijke religieuzen, en 62,6% leken. In vergelijking met andere schoolafdelingen is deze 62,6% een minimum. In hetzelfde schooljaar zijn er in het lager onderwijs 78% leken, in de normaalscholen 66%, in het technisch onderwijs 85%. Maar in de evolutie van het middelbaar onderwijs zelf betekent deze 62,6% een maximum, dat overigens heel spoedig zal overschreden worden. Het procent lekeleerkrachten in het M.O. neemt immers toe: in 1955: 36%; in 1958: 48%; in 1959: 54%; in 1960: 59%; in 1961-'62: 62.6%. Officieuze ramingen voorzien tegen 1970 een voorlopige stabilisering rond 75% in de humaniora en bijna 85% voor heel het katholiek onderwijs. Een vergelijking van de absolute getallen van 1955-'56 met die van 1961-'62 toont duidelijk aan dat men hoofdzakelijk op leken een beroep heeft moeten doen om het hoofd te kunnen bieden aan de toename van 59.000 nieuwe leerlingen (86.930 leerlingen in het kath. M.O. in 1955-'56 tegenover 145.818 in 1961-'62). Tijdens deze periode is het aantal leken gestegen met 5.407, het aantal geestelijken met 69.
Rekening houdend met het feit dat enerzijds de prognose een aanwinst van 50.000 leerlingen voorziet vóór 1970 en dat anderzijds een vermindering voorzien wordt van het aantal geestelijken (o.m. wegens leeftijdscurve), kan men geredelijk aannemen dat de officieuze raming van 75% leken in 1970 zeker niet overdreven hoog ligt.
Wat de functies betreft welke de leken in het katholiek M.O. uitoefenen, kunnen de volgende gegevens jammer genoeg niet met precieze cijfers worden gestaafd. Toch kan men vaststellen dat het overgrote deel der leken werkzaam is in de lagere cyclus der humaniora en slechts een kleine minderheid in de hogere cyclus, dat slechts enkele uitzonderingen belast zijn met de directie en dat in de inspectiediensten nog geen enkele leek is opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Historische groeiDe humaniora is ontstaan als een apostolaatsactiviteit van de Kerk, met name van religieuze ordes en congregaties, hierin later bijgestaan door seculiere priesters. Lange tijd bleef dit middelbaar onderwijs beperkt tot een ‘elite’ en vond men het vanzelfsprekend dat heel de opvoedkundige activiteit, ook het onderricht in profane vakken, in handen was van religieuzen en priesters. Nu het middelbaar onderwijs even algemeen wordt als het lager onderwijs, stoot men op de materiële onmogelijkheid hiervoor alleen priesters en religieuzen in te zetten. In de mate dat dit materiële feit onvoldoende theoretisch, ja zelfs theologisch, wordt doordacht, is het gevaar niet denkbeeldig dat de massale intrede van leken hier en daar beschouwd wordt als een soort van ‘noodzakelijk kwaad’. De leek wordt dan soms in de benarde positie gedrongen van een ‘werknemer’ t.o.v. de (paternalistische) ‘werkgever’, m.a.w. het volle bewustzijn van het apostolaatskarakter der katholieke school dreigt teloor te gaan. Noch de historische evolutie, noch de overtuiging dat de Kerk de plicht heeft een volwaardig onderwijs te organiseren, dat opvoedt in gelovige sfeer, wettigt de conclusie dat dit onderwijs door clerici of religieuzen moet gegeven worden om katholiek te zijnGa naar voetnoot3). Gaandeweg dringt het theologisch denken over de rol van de leek in de Kerk ook door in het traditionele, gesloten milieu van de school. Men gaat inzien dat het apostolisch mondig worden van de leek, gepaard met de ‘deklerikalisatie’ van de school, een winstpunt is voor de ontwikkeling van een waarachtig kerkelijke apostolaatszin in het katholiek onderwijs. Het voornaamste dat de gelovige lekeieraren bezighoudt en bezig moet houden, is dan ook niet uitsluitend de syndicale strijd om meer invloed en meer representatieve taken (al zal een waarachtige integratie van de leek zich ook op het niveau van directie, inspectie, representatieve lichamen van het NVKMO, enz. dienen te situeren), maar wel de bezinning op hun eigen bijdrage in de christelijke school. Dit vergt meteen een herdenken van de wederzijdse verhouding van leek, priester en religieus in het katholiek M.O. | |||||||||||||||||||||||||||||
De rol van de leek in het katholiek M.O.‘Er heerst tegenwoordig een sterke tendens om alle kerkelijke problemen te behandelen in het perspectief priester-leek, en vrij dikwijls | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wordt die verhouding meer als tegenstelling dan als samenwerking gezien. (...) De vraag “wie onderwijst”, moet onttrokken worden aan de geest van tegenstelling. Deze vraag is op de allereerste plaats geen kwestie van groepsvorming, maar is een probleem dat thuishoort op het niveau van de persoonlijkheidsvorming: jongeren onderwijzen en opleiden is in wezen een werk van echt-menselijke relatie, dat niet noodzakelijk verbonden is of voorbehouden blijft aan een levensstaat’Ga naar voetnoot4). Inderdaad, het menselijk gehalte van het opvoederschap primeert. Priesterwijding of kloostergelofte zijn geen vervangstukken voor pedagogische kwaliteiten. Wel hebben de priester, de kloosterling én de leek - de drie typen van gelovige opvoeder - in de opvoeding tot christelijke volwassenheid een specifieke taak te vervullen: zij vormen de ‘modellen’ van christelijk leven, welke de school ‘voor-leeft’ in de gestalte der opvoeders. De Katholieke-Aktie-gedachte heeft de gelovige leek een dieper besef gegeven van zijn onvervangbare taak in de opvoeding van jonge generaties. Het is goed dat de opgroeiende mens dag in dag uit een voorbeeld voor zich ziet van christenen die in hun beroep getuigenis afleggen van hun roeping in de Kerk. Priesters en religieuzen kunnen hem wel voorhouden dat de hoofdtaak van de toekomstige leek erin bestaat de ‘profane’ wereld gestalte te geven, maar het concrete voorbeeld van de lekeopvoeder demonstreert dit veel welsprekender. Binnen de communiteit der leerkrachten kunnen leken en geestelijken elkaar trouwens verrijken. Leken kunnen deel krijgen aan de geest waarin religieuzen en priesters dienen te leven, en deze laatsten kunnen zich laten aansteken door de menselijke, profane zorgen van de leken. De ervaring van de leek in zijn gezin b.v. is een niet te versmaden winstpunt voor de schoolopvoeding. Als alles normaal verloopt, zal de leek in het M.O. een steeds grotere verantwoordelijkheid krijgen, net zoals in het lager, het technisch en het normaalonderwijs. Niet alleen in de klassen van de hogere cyclus, ook in de directie en in de inspectiediensten zal men binnenkort op leken moeten kunnen rekenen. Reeds in 1961-'62 telde men op een totaal van 216 leden van de verschillende programma-commissies voor het M.O., 50 lekenGa naar voetnoot5). Dit is een begin. In de concrete omstandigheden van de huidige katholieke school staan vele leken wellicht nog onwennig tegenover deze taak. Ook niet alle geestelijke opvoeders beseffen direct welke kans hier ligt voor de Kerk. Wantrouwen houdt veel tegen. De | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||
adaptatie zal wel niet zonder horten en stoten verlopen. Doch dit neemt niet weg dat de leek zijn juiste plaats moet ontdekken in de moderne school. De apostolische waarde van ons onderwijs hangt daar van af. De grootste bedreiging voor de katholieke school is niet de tegenkanting van buitenstaanders, maar het gevaar voor intrinsieke uitholling: leraren die zich gemakshalve laten afglijden tot de minimumprestatie van louter ‘lesgever’, tot handelaar in ‘vak’-artikelen; katholieke scholen die een soort van onderwijs-fabriek worden, waar volwassenen geld komen verdienen door onvolwassenen op te leiden tot de bekwaamheid later ook geld te verdienen. Dat priesters en religieuzen niet alleen in het klaslokaal moeten afgelost worden, is dan ook duidelijk. Als de leek een groter aandeel krijgt in de schoolgemeenschap, moet hij in álle opvoedkundige activiteiten zijn juiste plaats gaan bekleden, ook dus in de zogenaamde ‘parascolaire’ activiteiten (jeugdbeweging, kerngroepen, missieactie, armenzorg, toneel, hobbyclubs, sportactiviteiten, enz.), welke de rijkdom uitmaken van het katholiek schoolwezen en steeds tot de normale verschijningsvorm van de katholieke school hebben behoord.
Naast een verbetering van zijn financiële positie als basis voor een vrijere algemeen-menselijke vorming en het vastleggen van een juridisch statuut (waarbij promotie, op pedagogisch vlak, wordt voorzien), is het uitwerken van een beroepsethiek en van een beroepsspiritualiteit de meest urgente noodzaak voor de opvoedersroeping van de leekGa naar voetnoot6). Dit probleem dienen we ons echter niet verkeerd voor te stellen. A. Benoit merkt zeer terecht op: ‘Vooreerst zijn het niet alleen leken, die een zekere bezinning over de specificiteit van het katholiek onderwijs nodig hebben. Vervolgens zijn het niet alleen leken die een verder doorgedreven vorming kunnen gebruiken: de functies en rollen die in een moderne school ... moeten waargenomen worden, zijn zo complex en van zulke uiteenlopende aard, dat vrij gespecialiseerde en van elkaar onderscheiden vormingen nodig zijn, waarvan men niet globaal kan zeggen dat zij samenvallen met het priester of leek zijn. Men krijgt soms de indruk dat de katholiciteit en de goede werking van het katholieke onderwijs lange tijd als vanzelfsprekend waren en dat het de massale intrede van de leken is, die de aanleiding is om aan de vanzelfsprekendheid van deze beide kwaliteiten te gaan twijfelen. Is het alleszins goed dat men het probleem stelt, dan is het niet meer juist dit probleem enkel voor de leken te stellen’Ga naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Priesters en religieuzen in het katholiek M.O.Het stijgend aantal leken mag de indruk niet wekken dat de priester in de katholieke school van de toekomst overbodig wordt. Het tegendeel is waar. Zijn taak wordt waarschijnlijk nog belangrijker. Maar anders. Priesterroepingen uit apostolische zorg voor de jeugd zullen in de Kerk altijd blijven bestaan. De vorm waarin zulk een roeping tot uitdrukking komt, kan evolueren, maar de zorg blijft. Tot nog toe was de priester-opvoeder in de humaniora praktisch steeds een full-time priester-leraar. Nu ontdekt men dat de priester ook op andere wijze zielzorg kan uitoefenen in het schoolmilieu. Er is een tijd geweest dat bijna uitsluitend de priester werd beschouwd als vertegenwoordiger van de Kerk in de heiliging van het profane. Tegenwoordig legt men er terecht de nadruk op dat het vooral de gelovige leek is die de Kerk in de profane wereld zal ‘incarneren’ en dat de priester allereerst zijn sacrale functie van ‘zielzorger’ moet uitoefenen, als bedienaar van de sacramenten en verkondiger van Gods woord. Het lijkt dan ook normaal dat een priester die echte opvoeders-kwaliteiten bezit, in het schoolmilieu vooral fungeert als zielzorger, als een soort van school-aalmoezenier of ‘schoolpastoor’. Hij zou de handen vol hebben: specialist in het godsdienstonderricht (zonder de leken in 't lesgeven te vervangen), bedienaar van de schoolliturgie, geestelijk raadsman en bezieler van jeugdbeweging en katholieke actie, geestelijk inspirator van zijn leken-collega'sGa naar voetnoot8). Bovendien deint het apostolaatsveld van de schoolpastoor uit tot en met de ouders der leerlingen. Niet alleen is het contact met de ouders van groot belang voor het welslagen van de opvoeding, het biedt bovendien kans tot gesprekken met volwassen gelovigen, die anders misschien zelden op zo'n persoonlijke wijze aangesproken worden. Gesprekken over het kind en de opvoeding monden vlug uit in gedachtenwisselingen over levensbeschouwing en godsdienstigheid. Hiermee bedoelen wij niet dat de traditionele ‘priester-leraar’ meteen dient afgeschreven te worden. In de eerste plaats omwille van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de noodzakelijke geleidelijkheid waarmee een schoolhervorming moet gerealiseerd worden. Ten tweede echter om een diepere reden. Het is onjuist de heiliging van het profane te beschouwen als de exclusieve taak van de leek. Naast de leek blijft de priester-leraar die b.v. wetenschappelijk werkzaam is, een teken van de heiliging van het profane door de Kerk. Men kan hier niet redeneren met extreme tegenstellingen, het is een kwestie van meer en minder. ‘De priester is nu eenmaal krachtens zijn roeping, en waarachtig niet krachtens zijn eigen keuze, meer vertegenwoordiger van de Kerk dan de leek. (...) Ook niet-katholieken ervaren dit zo. Zij voelen aan, dat bij het woord van een priester de Kerk meer “er achter staat” dan bij het woord van een katholieke leek. De in de wetenschappen werkzame priester is dan als zodanig meer teken dan de katholieke leek, en we zouden zelfs kunnen stellen, dat in de huidige concrete situatie dit “meerdere” teken in de Kerk aanwezig móet zijn, al is het alleen maar als vorm van het apostolaat der aanwezigheid’Ga naar voetnoot9). Het is dus goed voor de Kerk dát er priesterleraars zijnGa naar voetnoot10). De proportie waarin zij dienen vertegenwoordigd te blijven, is daarmee echter niet aangegeven. Slechts de ervaring en de plaatselijke omstandigheden kunnen dit uitwijzen. Evenmin hoeven de religieuzen door de leken verdrongen te worden. De eigen roeping van de religieuzen bestaat erin gestalte te geven aan de ‘eschatologische’ werkelijkheid van de genade. Elke christen moet dit doen. Elke christen moet onthecht leven. Maar voor de religieus is het een specifieke opdracht. De ‘eschatologische’ roeping is natuurlijk geen wisselstuk voor opvoedings- of onderwijsbekwaamheid. Maar weer is het goed dat jonge mensen in groei dit ‘voorbeeld’ voor zich zien. Ontegenzeggelijk is de aanwezigheid van religieuzen een verrijking voor de christelijke inslag van de opvoeding. Omdat religieuzen zich bovendien in groep toeleggen op het opvoedingswerk, leggen zij ook getuigenis af van de christelijke en kerkelijke gemeenschapszin. Anderzijds moet men reëel genoeg blijven om in te zien dat in het huidige katholieke schoolwezen vele instituten slechts leefbaar zijn door de werkzaamheid van religieuzen, die zonder de uren te tellen hun hele bestaan aan het onderwijs wijden. En het is zelfs de vraag of de totale | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||
toewijding van enkele mensen niet wezensnoodzakelijk is voor bepaalde verantwoordelijke posten in de katholieke school. | |||||||||||||||||||||||||||||
Naar nieuwe schooltypenIn de opvoeding tot christelijke volwassenheid moeten alle roepingstypen van de Kerk gestalte kunnen krijgen: leek, religieus en priester. En ook het seculier instituut zal zijn plaats moeten vinden. Naarmate de ouderverenigingen meer belang krijgen als concrete spreekbuis van de gelovige gemeenschap, is het te voorzien dat binnen afzienbare tijd nieuwe schooltypen zullen ontstaan waarin de juiste verhouding leek-geestelijke beter tot uiting zal komen. Naast katholieke instituten die geheel of grotendeels in handen zijn van religieuzen of priesters, zullen andere katholieke scholen worden opgericht, die helemaal door leken worden geleid en van personeel voorzien, waaraan dan enkele priesters als zielzorger worden verbonden. De verscheiden vormgeving van het kerkelijke leven en de vele nuances van spiritualiteitsbeleving staan borg voor een gezond pluralisme binnen het katholiek schoolwezen. Tegenover de uniformiteit van een te strakke ‘eenheidsschool’ zal deze pluraliteit een rijkdom blijken te zijn. Het katholiek schoolwezen is voor een groot deel gegroeid uit privé-initiatieven. Naarmate de schoolplicht algemener wordt, groeit het bewustzijn, o.m. in de ouderverenigingen, dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het katholiek onderwijs berust bij de gehele katholieke gemeenschap, zowel religieuzen en clerici als pedagogische instanties en afgevaardigden van de ouders. Al deze diverse elementen dienen bij het vormen van een ‘christelijke schoolpolitiek’ vertegenwoordigd te zijn en in gesprek met elkaar de nieuwe ontwikkelingen van het katholiek schoolwezen te dragen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Integratie van de leekDe integratie van de leek schijnt dus de spil te zijn waaromheen de evolutie van het katholieke opvoedingswezen draait. Op langer termijn zal men vooral zorg moeten dragen voor gezonde structuren en een juridisch statuut. Op het week-end ‘Leek en Kerk in Vlaanderen’ (19-20 mei 1962 te Heverlee) zette de werkgroep ‘Leek en katholiek onderwijs’ voorop: ‘Bij de hoogste verantwoordelijke instanties van het katholiek onderwijs moet de bewuste wil aanwezig zijn om de leek volledig en op alle niveaus te integreren; in gezamenlijk overleg met de leken zou hierover een zekere planning en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||
timing dienen opgesteld te worden’Ga naar voetnoot11). Structuren op zich wekken echter nog geen leven. Ook de mentaliteit der lekenopvoeders moet zich aanpassen aan de nieuwe verantwoordelijkheden. De werkgroep besluit aldus: ‘nieuwe verantwoordelijkheden vragen bewuste voorbereiding, o.m. door een eigen beroepsspiritualiteit’Ga naar voetnoot12). Op de derde plaats moet er meer aandacht besteed worden aan een doelbewuste recruterings-politiek en aan het onderkennen en steunen van authentieke opvoeders-roepingen. In dit moeilijk tijdsgewricht waar alle takken van menselijke bedrijvigheid onverbiddelijk op de beste elementen jagen, mag het onderwijs niet achterblijven. In die zin zou er meer zorg moeten besteed worden aan de opleiding van de toekomstige katholieke opvoeders. Er wordt over geklaagd dat noch de regentaats-, noch de licentiaats-, noch de aggregaatstudies een adequate vorming geven. In een geheel nieuwe situatie schieten de oude methoden en programma's te kort. Een nieuwe formule van opleidingsinstituut wordt nodig. Op korte termijn is in de actuele toestand elke vorm van dialoog tussen geestelijken en lekencollega's een winstpunt. Het menselijk gesprek kan niet genoeg bevorderd worden, net als iedere vorm van samenwerking en diepere kennismaking. Ongetwijfeld zal er in deze overgangsjaren een beroep moeten worden gedaan op een grote edelmoedigheid bij de leken, maar tegelijkertijd moeten zij ‘in concreto’ gaan ervaren dat zij als volwaardige partner deelhebben aan het onderwijsapostolaat. In verband hiermee citeren wij tot slot een zin, die een vooraanstaand priester, die zeer waarderend staat tegenover het religieuze schoolwezen, tijdens het weekend in de besluiten deed opnemen: ‘Voor het geheel van het vrouwelijk onderwijs, dat voor het grootste gedeelte in handen is van religieuzen, wordt de integratie bemoeilijkt door een geheel van reglementen en tradities, die elk verder toekennen van verantwoordelijkheid aan leken of zelfs samenwerking en gesprek onmogelijk maken’Ga naar voetnoot13). De integratie van de leek in het katholiek M.O. veroorzaakt in de katholieke school een crisis. Een groeicrisis. In de mate dat men niet toegeeft aan struisvogelpolitiek, maar het ‘waagstuk’ recht in de ogen ziet en zich er degelijk op voorbereidt, zal de uitbreiding van het personeelskader een reële verrijking blijken te zijn voor het schoolaposto- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||
laat der Kerk. Kan. J. Van Camp, hoofdredacteur van Humanités Chrétiennes, bekent onomwonden: ‘Nous ne songeons pas à nier que ce soit le manque de prêtres et de religieux qui ait amené l'enseignement chrétien à se tourner vers les laïcs pour les appeler à compléter ses cadres. Toutefois, ces circonstances nous ont obligé à repenser le rôle et la place dévolus aux laïcs pour le plus grand bien de l'enseignement catholique. Même si cette pénurie de religieux ne s'était pas présentée, l'orientation de l'Eglise d'aujourd'hui qui attache toujours plus d'importance au rôle spécifique des laïcs, devait leur faire jouer dans l'enseignement chrétien un rôle à part entière’Ga naar voetnoot14). Hopelijk overwint men het traditionele wantrouwen waarmee bij ons nieuwe toestanden steeds worden benaderd, en die P. Fransen raak typeerde naar aanleiding van de nogal ‘trage’ voorbereiding op het Concilie: ‘Zo België ietwat trager reageerde, menen wij de hoofdoorzaak hiervoor te moeten zoeken in de enigszins paradoksale toestand der Kerk alhier: onder een open en sterk theologisch klimaat blijft het kerkelijke leven er nogal ouderwets en worden vele voorstellen tot concrete verandering er met angst en wantrouwen bejegend’Ga naar voetnoot15). |
|