| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE maand november stond in enkele staten in het teken van verkiezingen. Deze hadden gemeenschappelijk, dat de resultaten niet beantwoordden aan de verwachtingen, waarbij er in twee gevallen zelfs van zeer grote verrassingen kan gesproken worden.
Op 6 november moest in de V. St. een nieuw Huis van Afgevaardigden gekozen worden en werd er tevens beslist over de bezetting van 39 zetels in de Senaat en over 35 gouverneursposten. Het werd normaal geacht, dat bij deze mid-term verkiezingen, zogenoemd omdat zij midden in de ambtstermijn van de president vallen, de presidentiële partij, i.c. de democratische, min of meer ernstige verliezen lijdt. Deze keer is het anders gelopen; in de Senaat wonnen de democraten vier zetels, waardoor de verhouding 68 tegen 32 in hun voordeel werd; in het Huis van Afgevaardigden wonnen de republikeinen 2 zetels, maar behouden de democraten een meerderheid van 259 tegen 176. Toch is het gewenst hieruit niet te concluderen, dat president Kennedy nu een gemakkelijker te hanteren Congres zal krijgen; ook in het vorige Congres hadden de democraten een stevige meerderheid, maar werden er toch door het samengaan van Zuidelijke democraten en Noordelijke republikeinen verschillende in het kader van de New Frontier politiek van de president zeer belangrijke voorstellen verworpen. Kennedy hoopte daarom op de keuze van meer kandidaten, die zijn politiek zouden steunen, en in de verhouding progressief-conservatief is weinig of geen verandering gekomen.
In de gedeeltelijk vernieuwde Senaat is ook Edward Kennedy, de jongste broer van de president, gekozen; hij behaalde met een stevige meerderheid in de staat Massassuchetts een overwinning op zijn tegenstander, de republikein George Cabot Lodge. Merkwaardige bijzonderheid is, dat beide families tien jaren geleden ook tegenover elkaar stonden in de strijd om een van de twee senaatszetels van deze staat; toen waren het de tegenwoordige president en Henry Cabot Lodge, de vader van George; het resultaat was hetzelfde: de winst was voor Kennedy. Evenals John toen is Edward nu het jongste lid van de Senaat. Hiermee is de derde van de huidige generatie Kennedy in het politieke leven van de V. St. op de voorgrond getreden en kan men nog meer dan vroeger gaan praten over de Kennedy-dynastie en alle gevaren daaraan verbonden.
De verkiezing van de gouverneurs achtte men vooral van belang in verband met de vraag, wie over twee jaar door de republikeinse partij zal worden aangewezen om het tegen John Kennedy op te nemen bij de presidentsverkiezing. Hierbij gaat men uit van de veronderstelling, dat de huidige president een tweede ambtstermijn zal ambiëren en ook kandidaat zal worden gesteld. Voor de Republikeinse kandidatuur kan men Nixon, die bij de presidentskeuze met een zeer kleine meerderheid door de huidige president werd verslagen, wel uitschakelen nu hij de strijd om het gouverneurschap in California heeft verloren. Als mogelijke kandidaten worden nu genoemd: Rockefeller, die twee jaren geleden ook reeds op de nominatie stond en nu in New-York zijn post wist te behouden, zij het dan dat zijn meerderheid kleiner was dan men had verwacht;
| |
| |
naast hem als nieuwelingen Romney, die een overwinning wist te behalen in Michigan, en Scranton, die hetzelfde deed in Pennsylvania. Totaal genomen bleef de verhouding tussen republikeinen en democraten op de gouverneurszetels onveranderd n.l. 16-34.
Na de voor de Gaulle niet erg bevredigende afloop van het referendum over de grondwetsherziening i.v.m. de presidentskeuze zag men met extra grote belangstelling uit naar de verkiezingen voor de Nationale Vergadering. Deze hadden plaats in twee ronden, waarbij in eerste instantie op 18 november een absolute meerderheid vereist was om een zetel te verwerven; in die districten, waar dit niet mogelijk zou blijken, - en dit is uiteraard in de meeste - moest een herstemming plaats hebben op 25 november, waarbij de kandidaat, die de meeste stemmen op zich wist te verenigen, gekozen zou zijn. In de voorafgaande strijd gaf de Gaulle blijk trouw te blijven aan zijn afkeer van het oude partijen-stelsel, dat hij - niet ten onrechte - volledig verantwoordelijk stelt voor de débacle van de Vierde Republiek. Zijn tegenstanders trachtten te komen tot een zekere samenwerking door de afspraak, dat zij in de tweede ronde hun kandidaten zouden terugtrekken ten gunste van de meeste kansen hebbende anti-Gaullist. Terwijl de meeste partijen hierbij huiverig waren om eventueel de communisten te steunen of hun hulp te aanvaarden, verklaarde de leider van de socialistische partij, Guy Mollet, eens fervent tegenstander van de communisten, in een van zijn verkiezingsredevoeringen, dat hij, waar dit nodig mocht zijn, graag met de communisten zou samenwerken om de Gaulle te verslaan; misschien is hij toch geschrokken van zijn eigen woorden, want hij voegde er al gauw aan toe, dat dit toch slechts in enkele districten het geval zou zijn.
De verkiezingen leverden echter een totaal ander resultaat op dan men verwacht had. Al in de eerste ronde bleken de Gaullisten op winst te staan; van de 96 kandidaten, die in France Métropolitaine een absolute meerderheid behaalden, waren er 64 Gaullisten, die tot hun groot genoegen tevens konden vaststellen, dat zowel Paul Reynaud als Pierre Mendès-France in hun respectievelijke districten door Gaullisten verslagen waren. In de tweede ronde werd dit beeld praktisch bevestigd; de Gaullistische Unie voor de Nieuwe Republiek en haar zusterpartij, de Democratische Unie, samen met enkele verspreide voorstanders van het ‘ja’ bij het referendum van oktober bezitten nu een stevige meerderheid. Winst was er verder voor de communisten, die met 41 i.pl.v. 10 zetels zijn gaan strijken, en voor de socialisten, wier leider Mollet met communistische steun in Arras een meerderheid in tweede instantie behaalde. De aanvankelijke verwachting, dat de M.R.P. zich zou handhaven - op 18 november kwam zij vrij goed uit de bus - werd niet verwezenlijkt; zij verloor 19 zetels, hetgeen nog niets is vergeleken bij de grote klap, die de Onafhankelijken en Boeren leden, die nu slechts 48 van hun vroegere 121 zetels konden herwinnen, waarbij er onder deze gekozenen dan nog 29 zijn, die zich voor het ‘ja’ bij het referendum hadden uitgesproken.
Deze overwinning voor de Gaulle betekent hopelijk het begin van een periode van grotere stabiliteit in Frankrijk. Er zijn echter enkele kwade kansen; het is duidelijk, dat deze stabiliteit geheel rust op de persoon van de president. De grote vraag blijft nog steeds, wat er zal gebeuren als de Gaulle van het toneel verdwijnt. Zal er dan een figuur gevonden worden, die evenals hij tot de verbeelding van de grote massa spreekt en alle krachten kan bundelen? Is er genoeg eensgezindheid in de U.N.R. om zich dan staande te houden tegen de aanvallen
| |
| |
van de andere partijen, of zal dan het herleefde volksfront van socialisten en communisten, dat nu met 108 van de in totaal 465 zetels nog onvoldoende invloed bezit, plotseling een gooi naar de macht doen? Het gevaar bestaat, te meer als wij bedenken, dat de 41 communistische zetels toch eigenlijk helemaal geen juist beeld geven van hun aanhang onder het kiezersvolk; bij de eerste ronde behaalden zij ruim 20% van het totaal aantal uitgebrachtte stemmen tegen bijna 31% voor de Gaullisten.
Dezelfde 25e november bracht nog een andere verrassende verkiezingsuitslag n.l. in Beieren, waar de C.S.U., de partij, die geleid wordt door de federale minister van defensie, Strauss, tegen alle verwachtingen in de absolute meerderheid in de Landdag verkreeg. Deze verkiezingen waren deze keer van extra grote betekenis, daar de laatste weken opnieuw grote deining rondom Strauss was ontstaan n.a.v. de Spiegel-affaire. In dit weekblad verscheen op 10 oktober een artikel ‘Fallex 62’ over een Navo-oefening in Duitsland, waarin betoogd werd, dat de opvattingen van Strauss, die in afwijking van die van de Raad van de Navo en van de V. St. de nadruk wil leggen op raketten en atoomwapens voor de verdediging van Europa en minder waarde hecht aan conventionele legers, volkomen verkeerd is. Hierop volgde een actie tegen het weekblad op beschuldiging van landverraad, verraad van staatsgeheimen en omkoperij. Strauss was reeds herhaalde malen door Der Spiegel aangevallen en men stelde, dat de actie n.a.v. Fallex door hem was opgezet om het bestaan van het weekblad onmogelijk te maken. De socialisten in de Bondsdag eisten het aftreden van minister Strauss en werden hierbij gesteund door de liberale F.D.P., de regeringspartner van de C.D.U.-C.S.U. Bondskanselier Adenauer heeft geprobeerd de coalitie te redden, maar op 19 november legden de 5 liberale ministers hun portefeuille neer, waarmee eigenlijk een regeringscrisis werd geforceerd. Om moeilijkheden rond de aanvulling van de regering te voorkomen stelden toen ook de 15 christen-democratische ministers hun portefeuille ter beschikking, zodat de bondskanselier met een geheel nieuwe regering zou kunnen komen. Daar de verzoeken om ontslag alleen kunnen worden ingewilligd door de Bondspresident, Lübke, en deze pas 5 december terugkeert van een officieel bezoek aan verschillende Aziatische staten, kon Adenauer zich rustig bezinnen over een oplossing. De liberalen hebben laten weten, dat zij voorstanders
blijven van het handhaven van de coalitie, maar zij bleven het hoofd van Strauss eisen; de kanselier wilde in elk geval het resultaat van de Beierse verkiezingen afwachten. Er werd al gespeeld met de gedachte aan een samengaan van de C.D.U.-C.S.U. met de socialisten en aan een coalitie tussen de laatsten en de liberalen, maar geen van de twee zal nu verwezenlijkt worden. Leek het voor Adenauer moeilijker te zijn geworden om Strauss na zijn grote overwinning in Beieren en de daarmee samenhangende nederlaag van de liberalen buiten de regering te houden, de kwestie werd opgelost, door de niet direct verwachte verklaring van Strauss, dat hij geen functie in de nieuwe regering wenste te aanvaarden. Daarmee lijkt de oude coalitie te zijn gered, maar er blijft tussen beide partners nog een andere kwestie bestaan. Reeds tijdens deze crisis werd door de F.D.P. de opvolging van Adenauer opnieuw aan de orde gesteld en nog altijd wil de bondskanselier niet verder gaan dan zijn reeds eerder gedane mededeling de kwestie tijdig voor de volgende verkiezingen te zullen regelen.
In Z.O. Azië ontwikkelde het grens-‘incident’ tussen India en comm. China zich aanvankelijk volgens de verwachtingen. Krisjna Menon, reeds ge- | |
| |
degradeerd tot minister van wapenproduktie na de fatale mislukking van zijn defensiepolitiek, trad op 7 november uit de Indiase regering. Het Indiase leger leed de ene nederlaag na de andere en de Chinese troepen rukten op tot vlakbij de Indiase deelstaat Assam, die voor hen open kwam te liggen. Verovering van Assam, dat met zijn theeplantages, oliebronnen en aardgasreserves een van de belangrijkste bronnen van inkomen voor India vormt, zou een zware slag betekenen voor de economie van Nehroe's land. Zij, die geopperd hadden, dat de bedoeling van de Chinese aanval was om de ontwrichting van het derde Indiase vijfjarenplan te bewerken, zullen zo mogelijk nog verbaasder hebben opgekeken dan alle anderen, toen op 20 november Peking eenzijdig een wapenstilstand afkondigde en tevens meedeelde, dat het zijn troepen op 1 december zou terugtrekken tot 20 km achter de posities van 7 november 1959. Men gist naar de redenen van dit plotselinge besluit, dat in India en elders met veel argwaan werd vernomen. Heeft Mao zich misrekend wat betreft de hulp van de V. St. en Engeland aan India en voelt hij er toch niets voor om een openlijke oorlog tegen de V. St. te moeten voeren? Of is hij door Chroestsjef, wiens val hij na de Cuba-mislukking misschien had verwacht, onder druk gezet en ziet hij zich economisch nog te veel afhankelijk om zijn grote ‘vriend’ te braveren? Met die vriendschap loopt het overigens niet erg vlot; Peking vergelijkt de houding van Moskou in de Cuba-crisis met München en de ideologische geschillen komen weer scherper naar voren.
De positie van Nehroe is intussen allesbehalve benijdenswaardig; eigenlijk heeft hij een zware militaire nederlaag geleden en heeft hij weinig kans om Peking te dwingen toe te geven aan zijn eis, dat de Chinese troepen zich moeten terugtrekken en de status quo van 8 september 1962 herstellen; om aan deze eis kracht bij te zetten zoekt hij nu steun bij andere Aziatische staten o.a. Indonesië, maar het is te betwijfelen of Mao zich hier veel van aan zal trekken. Verder zit hij nog altijd met het oude geschil met Pakistan over Kasjmir; uit angst, dat India de nu ontvangen wapenhulp zou gaan gebruiken om het conflict met Kasjmir in zijn voordeel te beslissen begon Pakistan zich meer en meer te oriënteren naar de communisten. Het begon te lijken op een renversement des alliances: het tot nu toe pro-Westerse Pakistan in de schoot van Peking gedreven en het niet-gebonden India, dat vaak de communistische zijde koos, op vriendschappelijker voet met het Westen. Eindelijk zijn nu de V. St. en Engeland er in geslaagd om Nehroe ervan te overtuigen, dat het noodzakelijk was om uitdrukkelijk te verklaren, dat hij de ontvangen wapens niet tegen Pakistan zou gebruiken, en - en dit is voornamer - om het voorstel te doen om over Kasjmir onderhandelingen te openen. Tegelijkertijd wendden zij al hun invloed aan, opdat Pakistan het aanbod zou aanvaarden, hetgeen hen tenslotte gelukt is. Zou er een regeling over Kasjmir tot stand komen, dan kan New Delhi zijn beste troepen, die tot nu toe nog altijd aan de Pakistaanse grens stonden, ev. tegen China gebruiken. Of dit veel zal helpen is een andere vraag, maar in elk geval is het belangrijk, dat Pakistan niet in handen van Peking valt en India toch zich meer naar het W. gaat richten.
De Cuba-crisis is intussen nog niet volledig geliquideerd; het is nog niet bekend, wat de reis van de Russische vice-premier, Mikojan, heeft opgeleverd; tijdens zijn drie-weeks verblijf in Havanna ging de ontmanteling van de raketbases voort en controleerden de V. St. op open zee de Russische schepen, die de raketten naar Rusland terug brachten; bovendien gaf Chroestsjef de verzeke- | |
| |
ring, dat voor 20 november ook de Russische straalbommenwerpers uit Cuba zouden worden teruggenomen en kondigde Kennedy de opheffing van de blokkade aan. Er is echter nog steeds de kwestie van de inspectie op Cuba zelf en het schijnt, dat ook Mikojan op dit punt geen succes heeft bereikt bij Fidel Castro. Men heeft erover gedacht om deze inspectie te laten verrichten door het Internationale Comité van het Rode Kruis, maar men voelde daar in Génève niets voor en was blij, dat er ook van een inspectie van schepen met bestemming Cuba door dit lichaam niets is gekomen. In deze hele geschiedenis is echter wel gebleken hoe weinig er van de zelfstandigheid van Cuba was overgebleven en men meent, dat er als gevolg hiervan in de Z. Amerikaanse landen een verzwakking van de pro-Russische gevoelens zal zijn te constateren.
J. Oomes.
| |
België
Kamer en Senaat zijn in beslag genomen door de bespreking van de begrotingen, en normaal zou de politieke commentator het grootste deel van zijn aandacht daaraan moeten besteden. Men kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de politiek geïnteresseerden en de mandatarissen zelf er niet met hun volle aandacht bij zijn. Een aantal vraagstukken worden als belangrijker aangevoeld dan de budgetaire debatten, en bepalen meer dan ooit het politieke klimaat van het land. In de eerste plaats alweer de Vlaams-Waalse verhoudingen - enkele jaren geleden zo hardnekkig een ‘faux problème’ geheten, thans een thema waarover elke politicus zijn woord wenst te plaatsen - en daarnaast een aantal kwesties die verder reiken dan de relaties tussen de twee volksgemeenschappen: de grondwetsherziening, die, naar we hopen, toch wel dieper zal gaan dan alleen maar een bijleggen van Vlaams-Waalse geschillen; een nieuw wettelijk raam voor de handhaving van de openbare orde; een nieuw landbouwbeleid, waarnaar gestreefd wordt onder de druk van een maandenlange beroering die aan de leiding van de grote boerenorganisaties ontsnapte. Tenslotte is er dan nog de innerlijke crisis van de twee grootste partijen van het land, die beide te kampen hebben met ernstige spanningen in eigen rangen, en die weinig vat schijnen te hebben op sommige dynamische reflexen bij hun volgelingen.
Wat het laatste punt betreft, is de toestand in de Belgische Socialistische Partij en in het Algemeen Belgisch Vakverbond het meest zorgwekkend. De moeilijkheden zijn zo ernstig dat hun werking zich tot buiten het raam der socialistische organisaties uitstrekt. Indien de eenheid van de B.S.P. en van het A.B.V.V. ten onder ging in de huidige interne conflicten, zou de grondslag van de gebruikelijke parlementaire en gouvernementele politiek gevoelig versmallen. Dit wenst de leiding van de C.V.P. en van het A.C.V. evenmin als haar socialistische partners. Er bestaat zoiets als een solidariteit ttussen de traditionele partijen, die sedert jaren gewend zijn het regeringsbeleid onder elkaar te bedisselen.
Thans spitsen de tegenstellingen tussen de socialisten zich vooral toe op het ontwerp inzake de handhaving van de openbare orde, waarin de radicalere vleugel een beperking ziet van het stakingsrecht. De oorsprong van het ontwerp voert ons terug naar de revolutionaire stakingen van 1960, die de burgerlijke vleugel van de C.V.P. zo diep geschokt heeft, dat hij de indiening van een
| |
| |
wetsontwerp voor een betere handhaving der orde zowat als een voorwaarde beschouwde om met de socialisten samen te werken in de regering. De socialistische invloed in het kabinet Lefèvre is intussen sterk genoeg gebleken om het hele ontwerp terug te brengen tot nogal bescheiden afmetingen: strengere sancties tegen degenen die de orde verstoren (men hoeft niet in de eerste plaats aan stakingen te denken), een zeer nauw omschreven beperking van het stakingsrecht voor sommige diensten van openbaar nut, uitbreiding van de bevoegdheid van de provinciegouverneurs indien de gemeentelijke overheid te kort schiet. We denken niet dat het ontwerp op zich zelf veel zal veranderen aan de feitelijke sfeer waarin b.v. een werkstaking zich in dit land voltrekt. Toch wordt het ontwerp heftig aangevallen, vooral in kringen van de Mouvement Populaire Wallon, die openlijk verklaren dat ze bij gelegenheid nog gebruik zullen maken van vormen van rechtstreekse actie, ook om eisen kracht bij te zetten die niet direct van sociale aard zijn, b.v. het federalisme.
Einde 1962 wordt een socialistisch partijcongres gehouden, dat moet trachten klaarheid te scheppen rond deze kwestie, die bij de vorming van de regering als een punt van het regeringsbeleid op het programma geplaatst werd. De C.V.P. kan bezwaarlijk aanvaarden dat er niets van terecht komt, al hoeft men toch niet verwachten dat de C.V.P.-leiding het op haren en snaren zal zetten om haar wil op te dringen. Het behoud van de huidige regeringsformule is haar wel zoveel waard dat ze geduld zal oefenen tegenover haar regeringspartner.
De C.V.P. worstelt trouwens eveneens met interne moeilijkheden. Men heeft soms de indruk dat de grootste partij van het land geen sterke innerlijke organisatie heeft, dat ze in feite geen partij is in de moderne zin van het woord, maar een complex van geheel verschillende standenorganisaties, en van sterke plaatselijke of gewestelijke comité's waarop de centrale leiding weinig vat heeft. De centrale leiding beschikt over te beperkte middelen om een eenheid van actie en van programma op te leggen. De moeilijkheden die b.v. C.V.P.-voorzitter Vanden Boeynants ondervindt om de Luikse afdeling in kalmer water te loodsen, zijn daarvan een typische illustratie. Ook in andere afdelingen vlot het niet te best.
Van partijpolitiek standpunt uit zou aan de C.V.P. een veel sterker geraamte moeten gegeven worden, en het secretariaat zou over rechtstreekse actiemiddelen moeten beschikken in alle geledingen van de partij. Dit lijkt in de huidige omstandigheden wel utopisch.
Dit des te meer, omdat de C.V.P. zonder uitstel het terrein moet effenen naar een betere Vlaams-Waalse verstandhouding. In kort bestek betekent dit het uitwerken van een paar verwezenlijkbare wetsontwerpen wat betreft het taalstatuut van de Brusselse agglomeratie en een aanpassing van onderwijswetten: twee vraagstukken die destijds aangekondigd zijn als een aanvulling van de wet inzake de afbakening van de taalgrens, die eindelijk na talrijke crisismomenten haar beslag gekregen heeft (of de praktische uitvoering verzekerd is, zal volgend jaar blijken). Op langere termijn wordt de C.V.P.-leiding geconfronteerd met een verderstrekkend vraagstuk: de aanpassing van de grondwet aan de Vlaams-Waalse verhoudingen zoals die nu zijn. Op het congres van Oostende heeft de C.V.P. wat dit betreft enkele grondbeginselen aangewezen, waarvan het meest bekende is: de door de grondwet vastgelegde gekwalificeerde twee-derde meerderheid voor alle ontwerpen die de Vlaams-Waalse verhoudingen betreft. Maar sommige Waalse C.V.P.-ers willen een geografische senaat, als rem op de
| |
| |
gevolgen van de aanpassing der Kamerzetels aan de werkelijke stand van de bevolking. Ook inzake het taalstatuut van het Brusselse en de zgn. faciliteiten bestaat er geen eensgezindheid in C.V.P.-rangen.
B.S.P.-ers en C.V.P.-ers samen hebben de jongste weken in de ‘Werkgroep voor de Grondwetsherziening’ vruchteloos naar een compromis gezocht. In de C.V.P. wordt thans een werkstuk van oud-minister De Schrijver aangekondigd. Als een soort politiek testament zou deze een grondige regeling van de Vlaams-Waalse verhoudingen voorleggen op het aanstaande partijcongres. Zo lang men niet weet wat dhr. De Schrijver zal voorstellen, moet men zich van elke beoordeling onthouden. Het vermoeden is echter gewettigd dat dhr. De Schrijver zo weinig mogelijk zal veranderen aan de grondwettelijke instellingen en hun werking. Bij hem heeft het federalisme geen kans, en zelfs min of meer autonome formules op cultureel gebied, of wijzigingen van de werking en de samenstelling van de wetgevende vergaderingen zal deze voorzichtige man nog niet zo vlug aanprijzen.
Zullen die beperkte hervormingen dan echter wel een rem zijn op de federalistische stroming die zeker in Wallonië niet tot staan gebracht is, ondanks de inspanningen die de B.S.P.-leiding zich getroost?
* * *
Op regeringsvlak is de samenhang tussen de twee partijen verbeterd naarmate ieder met grotere moeilijkheden te kampen had. Maar toch laat de werking van het kabinet veel te wensen over. Alleen reeds in het departement van binnenlandse zaken hebben zich zo veel netelige vraagstukken opgestapeld, dat deze last op zichzelf loodzwaar drukt op het hele kabinet. Noch inzake de Vlaams-Waalse verhoudingen, noch inzake de versterking van het uitvoerend gezag kan minister Gilson refereren naar vaste beginselen, naar een staatsleer. Het ontbreken van een staatsleer zal trouwens nog hinderlijker worden wanneer ooit de grondwetshervorming in haar actief stadium zal treden. Zelfs indien België niet door twee verschillende volkeren bewoond werd, zou de hervorming van de staatsinstellingen zich opdringen, en tot welke kritische toestanden zulks aanleiding kan geven wordt genoegzaam bewezen door wat in Frankrijk en West-Duitsland aan het gebeuren is.
* * *
In dit overzicht werd niet eens gewag gemaakt van de sociaal-economische materie waarmee de regering worstelt, noch werd verwezen naar de internationale sfeer, waar België voor minstens twee moeilijke opties geplaatst is: in Afrika, waar dhr. Spaak geneigd schijnt zich aan te sluiten bij de politiek van de U.N.O. en van de V.S.A. (maar er zijn sterke krachten aan het werk die iets anders willen); in Europa, waar de onderhandelingen tussen de E.E.G. en Groot-Brittannië een stadium bereikt hebben waarin de Zeven ten slotte een klaar ja of neen zullen moeten zeggen. En deze veelzijdige problematiek moet getorst worden door een regering die nooit haar verhoopte sterkte heeft bereikt, en die steunt op twee partijen die elk te kampen hebben met de zwaarste crisis welke ze sedert jaren doorgemaakt hebben.
6-12-1962
H. de Bruyne
|
|