| |
| |
| |
Conciliekroniek
Episcopaat en Primaat
P. Fransen S.J.
IN de voorbereidingstijd die aan het Concilie voorafging, is er over geen onderwerp zoveel geschreven als over de verhouding tussen het bisschopsambt en het pauselijk primaat. Dogmatisch wilde Vaticanum II het werk van het Eerste Vatikaans Concilie voortzetten en aanvullen, dat onvoltooid was gebleven. De oorlog tussen Napoleon III en Bismarck had het Concilie ‘sine die’ doen schorsen. De constitutie ‘Pastor aeternus’, waarin het Primaat en de onfeilbaarheid van de Paus gedefinieerd werden, werd aldus losgemaakt uit een omvangrijker schema, dat als titel droeg: Over de Kerk. Primaat en onfeilbaarheid kregen een beklemtoning die Vaticanum I niet zo bedoeld had.
Binnen en buiten het Concilie had men hartstochtelijk gestreden voor of tegen de onfeilbaarheid. In de controverse hadden de theologische posities zich schrap gezet. Zij die zegevierend uit de strijd kwamen, bewaarden na het Concilie een verengd beeld van het Primaat. Daar kwam bij dat de Paus, ten gevolge van de Italiaanse eenheidsstrijd, de ‘gevangene van het Vaticaan’ werd: naast het Primaat kreeg hij ook nog een martelarenaureool. Uit dit alles ontstond een overschatting van het Pausdom, die het ware beeld van de Kerk dreigde te vertekenen.
Parallel met deze ontwikkeling groeide de Kerk uit tot een wereldkerk. Reeds in 1870 gingen stemmen op om een grotere decentralisatie van het bestuursapparaat te vragen. De honderden ‘vota’ welke de bisschoppen nu, op verzoek van Johannes XXIII, naar Rome hebben gestuurd, drongen nog sterker aan op deze decentralisatie en internationalisatie van de Curie. De houding van sommige mensen uit de Curie, voor en tijdens de eerste Sessie, hun vele psychologische fouten, hun agressiviteit, hun onverdraagzaamheid en hun wantrouwen, kan men dan ook niet begrijpen als men geen rekening houdt met de paniek die hen heeft aangegrepen bij het lezen van deze rapporten. Niet alleen werd de ‘status quo’ in gevaar gebracht, wat voor alle administraties ter wereld een doodsbedreiging vormt, maar men wenste hun ‘machtspositie’ te beknotten. Deze angstpsychose werd nog verscherpt door de verdeeldheid van de Italiaanse Kerk over politieke vragen. Vele bisschoppen van de Curie, en de conservatieve burgerij met hen, zijn geobsedeerd door het communistisch gevaar, dat in Italië niet te miskennen is. De grote Italiaanse kranten, Il Tempo, de Corriere della Sera, La Nazione, om niet te spreken van het fascistisch weekblad Il Borghese, dat brutaal spreekt van de ‘preti rossi’, de rode priesters, zijn overtuigd dat de Paus de Kerk naar de ondergang leidt. Intussen heeft het dagelijks contact met bisschoppen uit de hele wereld wel een evolutie op gang gebracht die heilzame gevolgen kan hebben.
| |
Episcopaat en Primaat in de besprekingen
Principieel en uitdrukkelijk is de vraag naar de verhouding tussen Primaat en Episcopaat op dit ogenblik nog niet behandeld. Met klem werd echter door vele
| |
| |
bisschoppen gevraagd, dat het schema over de Kerk zo spoedig mogelijk op de agenda zou komen. Dit is ten slotte gebeurd op 24 november. De bisschoppen verlangden absoluut het schema althans in eerste lezing door te nemen, zodat de commissie het zou kunnen herwerken voor de tweede Sessie in september 1963.
Over het ingediende schema zijn de meesten niet te spreken. Opgesteld door de nu reeds berucht geworden theologie-commissie, bevat het wel enkele lyrische ontboezemingen over het bisschopsambt, maar in de grond handhaaft het strak de theologie van het Primaat zoals die op het einde van de 19e eeuw werd gedoceerd. Het vormt dus geen aanvulling op de Constitutie ‘Pastor aeternus’. Op dit ogenblik kunnen wij nog niet zeggen hoe de discussies zullen verlopen, maar vermoedelijk zullen zij niet veel verschillen van die over de Geloofsbronnen. Waarschijnlijk zal de oppositie zelfs groter zijn: de kwesties betreffende Schrift en Traditie waren voor vele bisschoppen te spitsvondig en technisch, maar wat een bisschop is, of althans welk gezag hij nodig heeft om ter plaatse zijn kerk te besturen, dat weten ze heel precies.
Dat de vraag naar de verhouding tussen Primaat en Episcopaat op het ogenblik dat wij dit schrijven, nog niet principieel aan de orde is geweest, betekent echter niet dat ze nog niet is aangeraakt. Herhaaldelijk heeft ze, min of meer direct, een rol gespeeld in de discussies.
| |
De discussies over de Liturgie
De constitutie over de Liturgie verzaakte uitdrukkelijk aan elke dogmatische definitie. Zij wilde alleen de openbare cultus hervormen. In het eerste hoofdstuk, dat de algemene principes uiteenzette voor een gezonde hervorming, had de voorbereidende commissie, gesteund door meerdere leden van de Centrale Commissie, de volgende zinsnede ingelast: ‘Het behoort tot de competentie van de bisschoppenconferenties, voor hun eigen landen te bepalen, hoe en in welke mate de volkstaal in de Liturgie kan gebruikt worden, en deze decreten moeten dan door de H. Stoel goedgekeurd worden’. De tekst luidde precies: ‘...limites et moduni linguae vernaculae in Liturgiam admittendae statuere, actis a Sancta Sede recognitis’.
Door de subcommissie voor de amendementen, die de correcties van de Centrale Commissie in het definitieve schema moest verwerken, werd deze zinsnede als volgt veranderd: ‘limites et modum linguae vernaculae admittendae Sanctae Sedi proponere’, d.i. ‘de bisschoppenconferenties zullen de wijze waarop zij in hun landen de volkstaal wensen in te voeren, aan de H. Stoel voorleggen’. De eerste tekst schoot zogenaamd tekort aan ‘de verschuldigde eerbied tegenover de H. Stoel’. De persoon die dit gezegd heeft, is een verdraagzaam man en helemaal geen integralist. Het tekent des te duidelijker een theologische mentaliteit, volgens welke alle gezag in de Kerk teruggaat op de Paus. Volgens de tweede tekst krijgen de bisschoppen niet het recht om zelf te bepalen wat hun opportuun lijkt, maar hebben zij alleen het recht om voorstellen in te dienen. Een bisschop noemde dit artikel dan ook totaal overbodig: het recht om voorstellen in te dienen bij de H. Stoel hebben de leken al, en dan zeker de bisschoppen.
Het probleem van de verhouding tussen Episcopaat en Primaat werd aldus op een zeer concrete, zij het tamelijk beperkte wijze gesteld: wie heeft de competentie om te beslissen over het opnemen, eventueel het uitbreiden van het ge- | |
| |
bruik van de volkstaal in de Liturgie? Voor de zaak zelf was het echter uiterst belangrijk, dat de vraag eerst op deze wijze werd gesteld. Theologisch is de kwestie immers niet zo gemakkelijk, en het is niet zeker dat het Concilie in staat zal zijn ze op totaal bevredigende wijze op te lossen. Volgens velen is de vraag theologisch nog niet rijp. Maar de Kerk is geen systeem. Zij is een levend Lichaam. Zij heeft dikwijls moeten handelen, voordat de theologen klaar waren met hun disputen. Het is voor de Kerk van groter belang dat de bisschoppen onmiddellijk enkele competenties, hoe beperkt ook, toegewezen krijgen, dan dat deze afgeleid worden van theologische principes die nog niet helemaal tot klaarheid zijn gekomen. Op deze wijze kunnen de discussies over de volkstaal in de Liturgie historisch een fundamentele betekenis krijgen voor de evolutie van de bestuursvormen in de Kerk.
| |
De discussies over de Geloofsbronnen
De interventie van de Paus, die de discussies over de Bronnen van de Openbaring uit het slop hielp, heeft meteen concreet getoond hoe de Paus zijn Primaat uitoefent, in dit geval als President van het Concilie. Veel meer dan een theocratisch alleenheerser, zoals sommigen hem zien, is hij de band van eenheid voor zijn ‘broeders in het Episcopaat’. Maar ook in de discussies zelf over Schrift en Traditie speelde de vraag naar de verhouding tussen Primaat en Episcopaat indirect een rol.
De ‘conservatieven’ zien de Openbaring meer abstract, als een goddelijke mededeling van waarheden, waaruit zij dan met logische consequentie hun theologie afleiden. Tevens leggen zij zeer sterk de nadruk op het gezag, veel minder op de inwendige leiding van de H. Geest in alle gelovigen. Als zij van Traditie spreken denken zij haast uitsluitend aan de Paus en de bisschoppen, vooral aan de Paus. Het is ten slotte de Paus die de Overlevering bepaalt en doorgeeft.
Wij hebben deze mentaliteit ontmoet in Amerika, nog deze laatste zomer. Daar leert men in sommige theologische faculteiten, dat de Schrift de ‘primitieve’, d.w.z. nog onbegrippelijke en onsystematische (!), weergave is van de geopenbaarde waarheid, vastgelegd in een tijd waarin de Kerk nog naar een juiste bepaling van zichzelf zocht. ‘Men kan de Schrift trouwens interpreteren zoals men wil’. In deze sceptische uitspraak openbaart zich het wantrouwen van de Angelsakser tegenover de ‘spitsvondige wetenschappelijke analyses’ van de Europese continentalen. Alleen het Leergezag van de Kerk leert duidelijk wat wij moeten geloven. Het leergezag bestaat voor hen ook wel uit de Concilies, en dus de bisschoppen, maar de klemtoon valt toch weer op de Paus. Hetzelfde hebben wij gehoord op een theologencongres in Oostenrijk, waar een plechtige Duitse professor niet zonder emfase verklaarde: ‘Meine Herren! Nur das Lehramt der Kirche gibt uns eine Antwort!’.
Op het Concilie discussieerde men echter niet alleen over de zaak zelf, maar ook over het recht. Op 17 november verklaarde kard. Ottaviani dat het Concilie het recht niet bezat om een schema in zijn geheel te verwerpen. Dit was al eerder gezegd door andere ‘conservatieven’. Verschillende andere bisschoppen dachten overigens ook dat het afwijzen van het schema op zijn minst een onheus gebaar was tegenover de H. Stoel. Steeds drukten leden van de Curie erop dat dit schema in de Centrale Commissie was goedgekeurd ‘door bekende theologen
| |
| |
en universiteitsprofessoren uit heel de wereld’, en daarna door de Paus aanvaard en aan het Concilie ter bespreking voorgelegd. Kard. Ottaviani is een jurist. Hij baseerde zijn uitspraak op canon 222 § 2 van de Codex van het Kerkelijk Recht: ‘Alleen de Paus bepaalt de onderwerpen die op een Concilie besproken worden en de te volgen procedure’.
Tijdens de interventie van Ottaviani liet een bisschop echter een briefje doorgeven aan de President van die dag, Kard. Gilroy, die het onmiddellijk voorlas: ‘Is het niet gewenst in deze discussie rekening te houden met artikel 33 § 1 van het regolamento?’ Dit artikel luidt: ‘Elke Vader mag zijn mening uiten over elk schema dat voorgelegd wordt, en vragen dat het aanvaard, verworpen, of verbeterd wordt’.
Dit incident typeert precies de stellingen van de twee partijen. Op het eind werd er over deze rechtsvraag bijna even hevig gediscussieerd als over de zaak zelf. Men ging zelfs verder. De oppositie liet zich meeslepen in een discussie zonder eind over de ‘mens Summi Pontificis’, de eigenlijke gedachte van de Paus. Elke partij zocht naar citaten uit teksten van Pius XII en Joannes XXIII om die in hun arsenaal op te nemen. Het is een onhebbelijke gewoonte geworden in Romeinse kringen, altijd met de ‘mens Summi Pontificis’ voor de dag te komen. De Paus is geen bron van Openbaring, en zijn persoonlijke mening heeft geen dogmatische waarde noch bindende kracht. Hij heeft enkel een zending en een functie ontvangen van gezag en leiding voor het bewaren van het geloofsgoed, en alleen zijn formele gezagsdaden hebben kracht van wet, en dan nog elk volgens hun eigen aard. Een encycliek is geen dogmaverklaring, en een toespraak tot wielrenners is geen encycliek.
Maar het tekent weer een theologie die het pauselijk Leergezag overschat, op de spits drijft, en losmaakt van het leergezag van de bisschoppen. In haar uiterste consequentie beweert deze theologie: de bisschoppen zijn er op een Concilie alleen als uitzonderlijke raadgevers van de Paus. Hij laat zich door hen voorlichten, maar hij treft de beslissing. In het kerkelijk recht staat echter dat het Concilie ‘samen met de Paus het hoogste gezag heeft in de Kerk’. En dit samen-zijn van bisschoppen en Paus geldt ook buiten het Concilie. Dit sluit het pauselijk primaat helemaal niet uit, maar het onderstelt een meer organische en collegiale opvatting van het kerkelijk gezag. Iedere bisschop heeft zijn onaantastbare zending, en de Paus bezit hierin een gezag dat zich over alle andere bisschoppen uitstrekt, zonder dit nochtans op te heffen.
| |
De bisschoppenconferenties
In ons vorig artikel hebben wij verteld, hoe de bisschoppenconferenties vanzelf zo'n grote betekenis hebben gekregen. Sindsdien zijn zij door blijven werken, ieder op haar eigen manier, en deze was nogal verschillend. Het kerkelijk klimaat van de verschillende landen bepaalde grotendeels hun geest en hun werkwijze. Op de wekelijkse Italiaanse bisschoppenconferenties wordt er niet gediscussieerd. Men luistert naar de richtlijnen van kard. Siri. Toen onlangs een Italiaanse bisschop de euvele moed opbracht een discussie aan te vragen, werd deze niet geweigerd, maar niemand durfde het woord nemen. Gedurende de discussies over het Brevier heeft kard. Wyszynski eens de mening van het Pools episcopaat weergegeven zonder erom gevraagd te zijn. In Centraal Europa is een Kardinaal heel wat meer dan een bisschop. Het best werkt de Panafrikaanse
| |
| |
conferentie. Bijna iedere avond hebben zij voordrachten en gemeenschappelijke discussies. Zij trachten altijd een zekere overeenstemming onder elkaar te bereiken voordat zij op het Concilie spreken. Enkele keren hebben sommigen wel gemeend dat er niet genoeg rekening werd gehouden met minderheidsopinies - er bestaat een groot verschil tussen de Engelssprekende en Franssprekende Afrikanen, voor een deel te wijten aan de theologische vorming die zij van de Europese missionarissen hebben ontvangen -, maar dit is nooit zeer diep gegaan.
Persoonlijk zijn wij overtuigd dat het feit, dat de bisschoppen uit eenzelfde land regelmatig samen zijn gekomen en deze wijze van werken hebben leren waarderen, van uitzonderlijke betekenis zal blijven voor de geschiedenis van de Kerk. Als de Constitutie over de Liturgie werkelijk een zekere competentie toekent aan deze bisschoppenconferenties, dan zijn de meeste gereed om deze competentie met wijsheid en beleid op te nemen. En hier geldt weer hetzelfde: dit kerkelijk feit is niet zozeer ontstaan uit speculatieve principes, maar veel meer uit het leven zelf van de Kerk, zoals dit zich heeft ontwikkeld op het Concilie. Het kerkelijk recht en de theologie zullen moeten volgen.
| |
Speculatieve fundering van de bisschoppenconferenties
Is er dan helemaal geen theologie mee gemoeid? We zeiden het al: er is de laatste jaren ontzaglijk veel over dit onderwerp geschreven. Doch bijna uitsluitend in het Duits, het Nederlands en het Frans (wordt al niet gezegd dat het Nederlands de derde grootste theologische taal is?), talen die in de andere continenten niet gelezen worden. Wat de bisschoppen van deze continenten over het probleem ‘denken’, hebben zij meestal in Rome op het Concilie geleerd.
In de eerste plaats dienen we een onderscheid te maken tussen de fundamentele geloofspunten en de louter kerkelijke instellingen, die als zodanig voor verandering vatbaar zijn. Wij geloven dat Christus het college van de Twaalf heeft aangesteld, als herders van Zijn Kerk. Petrus alleen heeft in dit college een eigen zending ontvangen, het Primaat, dat in de eerste tijden niet die organisatorische en institutionele rechtsvormen kende die het nu bezit. Wij geloven dat de Paus en de bisschoppen samen de erfgenamen zijn van dit apostolisch college. Alleen de Paus is de opvolger van één bepaalde Apostel, Petrus. De overige bisschoppen zijn de opvolgers van de Apostelen in zover zij door hun wijding in dit collegiaal lichaam worden opgenomen.
Daarom neemt men veelal aan, dat elke bisschop, juist omdat hij een organisch lid is van dit lichaam, ook een zekere verantwoordelijkheid heeft tegenover de hele Kerk. In de encycliek ‘Fidei donum’ (1957) heeft Pius XII dit bevestigd: ‘Al is elke bisschop de eigen herder van dat deel van de kudde dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, toch blijft hij als legitieme opvolger van de Apostelen, door goddelijk recht, solidair verantwoordelijk voor de universele zending van de Kerk’.
Op aanschouwelijke wijze zien we dit verwezenlijkt in een Concilie. Een Concilie is een louter kerkelijke instelling, een van de vele wijzen welke de Kerk in haar recht heeft uitgewerkt, waarop de bisschoppen hun universele zending praktisch kunnen uitoefenen. De bisschoppenconferenties zijn een andere, zoals de nationale concilies en de synoden.
Waarop fundeert men de competentie van een bisschoppenconferentie?
Men kan er om te beginnen een louter pragmatische motivering voor aanvoe- | |
| |
ren. De pastorale behoeften ontstijgen de grenzen van de parochie en zelfs van het diocees. Overal ontstaan landelijke en internationale organisaties. Het bestuur van de Kerk moet deze beweging volgen. Dit is vooral gebeurd in die landen waar de pastorale nood het hoogste was of als zodanig werd erkend. B.v. in Frankrijk en in Zuid-Amerika. Bovendien vormt de bisschoppenconferentie een handige tussenschakel tussen het centraal bestuur en de plaatselijke ordinarissen.
Vervolgens zijn er juridische beschouwingen. Het kerkelijk recht, in het begin van deze eeuw gecodifieerd - dus nog sterk in een 19e-eeuwse visie - kent praktisch geen bisschoppenconferenties. Het getuigt van een tamelijk ‘atomistische’ visie op het Episcopaat. Elke bisschop is volkomen onafhankelijk in zijn eigen bisdom. Zijn gezag wordt alleen beperkt door de Paus, die dit concreet uitoefent door de Curie. Voor een canonist kan een bisschoppenconferentie slechts dan een zekere competentie krijgen, d.w.z. met gezag optreden, als al de bisschoppen van een land vrijwillig, als bij contract, een deel van hun gezag overdragen aan de conferentie. Uit de discussies die wij hier in Rome hoorden blijkt, dat Europa wel sterk aandringt op een betere erkenning van het bisschoppelijk gezag, maar van de andere kant, om historische redenen, nog het meest weigerachtig staat tegenover een bisschoppenconferentie die een bindend gezag zou hebben voor alle bisschoppen van het land. In de ‘jonge Kerken’ heeft men niet zoveel last van oude privilegies.
Ten slotte enkele meer theologische overwegingen. In de visie van de 19e-eeuwse theologie op de Kerk kan alleen de Paus een zekere competentie geven aan de bisschoppenconferenties. Als Plaatsvervanger van Christus heeft hij de volheid van de kerkelijke macht. Door hem wordt een beperkte macht meegedeeld, verminderd of vermeerderd aan de bisschoppen. In de collegiale visie op het Episcopaat ligt de zaak echter anders. De bisschoppen worden door hun wijding rechtstreeks door Christus, en dus niet eerst door de Paus, in hun collegiale gezagslichaam opgenomen. Door goddelijk recht krijgen zij met hun wijding een universele zending, die niet los te denken is van het Primaat. Dit goddelijk recht ontvangt nu van de Kerk, in een Concilie of door de Paus, concrete institutionele vormen waarin de universele zending praktisch kan worden uitgeoefend. De Paus doet dus niets anders dan de universele zending juridisch ordenen op het vlak van de kerkelijke instellingen. Dit is één van zijn opdrachten als Primaat: de eenheid van de Kerk te bewaren, ook op het institutionele vlak.
Men kan zich verder beroepen op een principe dat St.-Thomas noemt ‘de orde van de liefde’. Onze liefde moet universeel zijn, maar concreet drukt ze zich in de eerste plaats uit in de liefde voor de mensen die wij kunnen bereiken. Hetzelfde geldt voor de bisschoppen. Hun zending is een zending van gezag, maar in dienstbaarheid en liefde. Deze liefde is universeel, en hoe meer het leven geïnternationaliseerd wordt, des te gemakkelijker zullen de bisschoppen een bredere verantwoordelijkheid kunnen uitoefenen tegenover steeds grotere delen van de Kerk. Maar praktisch komt hun verantwoordelijke liefde het best tot uitdrukking in een meer beperkte gemeenschap: de synode, het nationale concilie, de nationale of continentale bisschoppenconferentie. Al spreekt men veel van het vermeerderen van de Oecumenische Concilies, waarin de universele zending van de bisschoppen het duidelijkst tot uiting komt, toch menen wij dat om redenen van praktische en financiële aard, deze vergaderingen van heel het
| |
| |
Episcopaat vrij zeldzaam zullen blijven. In de meer beperkte institutionele vormen van kerkelijk recht vindt de dieper gefundeerde solidaire verantwoordelijkheid van het bisschoppelijk gezag een veelzijdige, soepele en vooral menselijk realiseerbare uitdrukking.
Maar over deze theologische vragen is men het nu juist niet eens. Het zijn deze punten die door de theologen dieper moeten worden onderzocht. Intussen gaat het leven van de Kerk verder. Als de bisschoppenconferenties op het Concilie een zekere competentie krijgen, ook zonder dat dit principieel gefundeerd wordt, dan is er al heel veel gebeurd. Dit zal de theologen, de canonisten, en vooral de bisschoppen zelf dwingen hun meer beperkte visie op het Episcopaat gaandeweg te laten varen en een geheel nieuwe zending te aanvaarden die hun door de Voorzienigheid in de moderne wereldkerk wordt aangewezen. In Rome heeft men al vaak gezegd: na dit Concilie zal er een nieuwe opvatting van de bisschop in de Kerk ontstaan.
|
|