Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Wetenschap en wetenschappelijk gevormde in de maatschappij
| |
De aanwezigheid van de wetenschap in de maatschappijEr zijn, schijnt mij, meerdere wijzen waarop de wetenschap in de maatschappij aanwezig is. In de eerste plaats in, wat wij tekenend noemen: de wetenschappelijke werker. Deze, naar het aantal wetenschappelijk gevormden gemeten, relatief kleine groep, omvat degenen, die beroepshalve de wetenschap verder uitbouwen. Zij vertegenwoordigen nog het meest van allen wat in het verleden als de zin van wetenschap beoefenen werd gezien: inzicht zoeken om zichzelfs wille. Maatschappelijk gezien zijn zij overigens gebonden. Het grootste deel van hen werkt in instellingen, die ofwel mede aan onderwijs en opleiding dienstbaar zijn, ofwel onderdeel zijn van een onderneming. Het gaat bij deze categorie zeker niet alleen om natuurwetenschap en wetenschappelijke techniek voor zover zij de levenloze en levende ‘natuur’ transformeren, maar ook om de wetenschappen van het menselijk gedrag of maatschappijwetenschappen, zoals economie, organisatieleer, sociologie, psychologie, pedagogie en didactiek, etc. In een andere terminologie noemt men deze laatste wel: de jonge geesteswetenschappen, tegenover de oude: wijsbegeerte, geschiedenis, recht en letteren. | |
[pagina 320]
| |
Naast deze categorie staat die van wat ik noem de wetenschappelijke deskundige. Dat zijn zij, die hun wetenschappelijke bekwaamheid tot gelding brengen door bewerking van problemen en door beantwoording van vragen, die vanuit het beleid worden gesteld. In het beeld van lijnen staffunctionarissen, waarin de eersten beslissen en de laatstgenoemden daartoe vakwetenschappelijk bijdragen, behoren de deskundigen tot de staf. Ieder kent de voorbeelden daarvan bij de overheid en in het bedrijfsleven, ook bij maatschappelijke organisaties of bij instellingen, die adviserende diensten verlenen. Tegenover deze ‘wijze van inbreng’ tekent zich af die van wat ik nu noem ‘de wetenschappelijke helper’. Zij staan personen bij in hun levensproblematiek. Dokter, advocaat en leraar zijn daarvan eerbiedwaardige voorbeelden, maar evenzeer de psycholoog, die zich vestigt ten behoeve van wie zijn raad inroepen. Men spreekt bij de eerstgenoemde categorie wel van wetenschap beoefenen, bij de tweede van wetenschap uitoefenen en bij de laatste van wetenschap toepassen; tegen deze term bestaat mijns inziens bezwaar omdat hij de rol van de wetenschap in de interpersoonlijke verhoudingen onvoldoende omschrijft. Aan dit drietal - de wetenschappelijke werker, de deskundige en de helper - moet nog worden toegevoegd, schijnt mij, de wetenschappelijk gevormde bestuurder. Daarbij gaat het om degenen, die beslissend betrokken zijn bij ombouw of nieuwbouw in de maatschappij. In het algemeen is de vakwetenschap, waarin zij werden opgeleid en waarlangs zij tot wetenschappelijke vorming kwamen, niet onmiddellijk relevant. De jurist, de econoom, de ingenieur kunnen tot een besturende taak worden geroepen; zij staan dan meestal in relatie tot drie genoemde vakgebieden, maar tot geen ervan in de eerste plaats. De term ‘wetenschap’ bij de wetenschappelijk gevormde bestuurder betekent vooral de wetenschappelijke denkhouding en benaderingswijze - en daarmede ook het zich kunnen bedienen van de wetenschappelijke deskundige bij de beleidvoering. Nu zich een vakwetenschap ontwikkelt, die het menselijk beslissen. voor zover dat in kiezen uit alternatieven bestaat, tot voorwerp van onderzoek maakt en daartoe hulpmiddelen ontwerpt, zal deze wetenschap meer onmiddellijk dienstbaar zijn aan de bestuurder. Aan deze vier wijzen, waarop de wetenschap in de maatschappij aanwezig is, zullen wellicht andere kunnen worden toegevoegd. Wanneer men de maatschappij beschouwt als een zichzelf op basis van operationele en technisch vruchtbare wetenschap ontwikkelend geheel en wanneer men daarbij het onderscheid invoert tussen verandering van middelen en structuren enerzijds en aanpassing van mensen ander- | |
[pagina 321]
| |
zijds, komen de vormen van aanwezigheid van de wetenschap misschien wat anders te liggen. Ik bedien mij verder van de bovengenoemde vierdeling. | |
Over speciaal en algemeen in de wetenschap en in de maatschappijIn het voorgaande heb ik de wijzen van inbreng, van aanwezigheid van de wetenschap in de maatschappij benoemd met de namen van vier groepen van functionarissen. Dat zou de indruk kunnen wekken, dat personen, die behoren tot een der groepen, met de andere geen relatie hebben. Wie als wetenschappelijk gevormde zichzelf zoekt te plaatsen, zal ontdekken dat dit niet juist is. De wetenschappelijke onderzoeker in een H.O.-Instelling heeft tegelijk te maken met de hulp aan jonge mensen, die in de wetenschappelijke denkwijze willen intreden. De wetenschappelijk gevormde deskundige en ook de helper zullen er goed aan doen zich te bezinnen op de wetenschappelijke betekenis van hun activiteit en hun ervaringen, voor zover hun dat mogelijk is. Het overgaan van de ene categorie naar een andere wordt aldus mogelijk voor de afgestudeerde. Van hieruit wordt het duidelijk dat speciaal en algemeen in de wetenschap en in de maatschappij niet hetzelfde betekent, en dat er van een spanningsverhouding tussen deze paren kan worden gesproken. Wetenschap treedt men binnen langs een speciale wetenschap, een of andere tak van wetenschap. Het bewustzijn daarvan is op een of andere wijze levend en er is altijd een streven naar de herkenning van de eigen tak aan de boom der wetenschap, aan een of andere vorm van het geheel der wetenschappen. Bij de wetenschap gaat het om ‘weten’, in onze tijd om operationeel en tot stand brengend weten, dat in speciaal weten uiteenvalt en langs de weg van specialisatie, van keuze voor deze of gene tak wordt bereikt. ‘Algemeen’ betekent hier een geheel van wetenschappen, een orde in de vele takken van wetenschap, een plaatsbepaling van elk van hen vanuit een of ander ‘hoger’ standpunt. Speciaal en algemeen in de maatschappij betekent wat anders, schijnt mij. Algemeen is het alomvattende leven, i.c. het maatschappelijk leven, waarbinnen zich het speciale aftekent, bijv. in wonen en werken, zich ontspannen en verkeren, gesproken volgens de structuur van de hedendaagse maatschappij. ‘Speciaal’ kan ook zijn de bepaalde en beperkte rol - in de sociologische zin - die de wetenschappelijk gevormde vervult in de maatschappij en ten dienste van haar welzijn. In dat geval gaat het om de wijze waarop de waarde van de wetenschap wordt ingebracht in de maatschappij. Kort gezegd, bij de wetenschap gaat het | |
[pagina 322]
| |
om een zoeken naar algemeen geldig weten - bij de maatschappij om een geordende, allen voorziende maatschappijstructuur. De hedendaagse wijsgerige anthropologie neemt als uitgangspunt: de mens in de wereld. Zij bedoelt daarmee te zeggen dat de mens altijd al in een wereld is, in dat algemene, waarmede hij vertrouwd is en waarbinnen de zin en de betekenis van het aanwezige bekend is. Wijsgerig denken wil dat oorspronkelijk-menselijke, dat elementaire ophelderen. Wetenschap is in de loop der historie gevonden. Zij bestaat in een objectiverende benadering van het binnenwerelds gegevene, en zij bouwt van daaruit de wereld op en om. Zij stelt in nieuwe mogelijkheden de natuurbewerkingen ter beschikking van de mens en zij construeert met zekerheid voorzienende systemen, die een poging betekenen alle menselijke mogelijkheden binnen ieders bereik te brengen. In deze benaderingswijze van de hedendaagse wijsgerige antropologie zit een stuk opheldering van wat onze tijd en onze wereld kenmerkt, maar ook een stuk cultuurkritiek, dat wijst op het gevaar, waarin de hedendaagse mens verkeert, nl. om zich toe te vertrouwen aan zijn voorzieningssystemen. Ik voer deze gedachtengang in, omdat hij ons van dienst kan zijn bij de verheldering van de doordringing van de wetenschap in de maatschappij. Dat lijkt mij namelijk een dubbelzijdige beweging te zijn. Enerzijds ontdekt de wetenschap steeds meer de multidimensionaliteit van de maatschappij (én van de mens). De stap bijv. van de efficiency-ingenieur naar de organisatie-adviseur kan beschreven worden als de stap van doelmatiger bewerkingssystemen naar betere verhoudingen tussen mensen met middelen, een principiële verwijding. Zo zijn er meer voorbeelden. Anderzijds gaat de maatschappij zich meer voegen naar de wetenschappelijke benadering van het maatschappelijk leven en zij wordt omgevormd naar een functioneel patroon. Een duidelijk voorbeeld daarvan lijkt mij de planologische wijze, waarop wij de actuele ‘wereld’ ombouwen naar een toekomstige toe. Zo blijkt, dat er een diep doordringende versmelting gaande is van wetenschap en maatschappij. Eeuwenoude vormen van omvattend wonen - stad en platteland, de stedelijke en de agrarische vestiging - worden vervangen door de grondbestemming voor verschillend menselijk functioneren, voor wonen en voor werken, voor recreatie en voor koop en vermaak, alles verbonden en gescheiden door de verkeersnetten. | |
De wetenschappelijk gevormde en de andereNu moet de vraag gesteld worden naar specialisme en universaliteit van de wetenschappelijk gevormde in de maatschappij - en dus ook | |
[pagina 323]
| |
van de niet-wetenschappelijk gevormde. Want zij vormen tesamen de maatschappij. Vooreerst wat de wetenschappelijk gevormden betreft. In een maatschappij, die van wetenschap doortrokken raakt, krijgen de wetenschappelijk gevormden een duidelijk maatschappelijke verantwoordelijkheid, juist als wetenschappelijk gevormden. Het vormen van verenigingen van wetenschappelijke werkers - in Nederland het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers - is een verschijningsvorm daarvan. Het maandblad van de vaderlandse vereniging heet: ‘gewijd aan de ontwikkeling der wetenschap en haar betekenis voor mens en maatschappij’. Hier gaat het dus niet om wat men wel noemt een belangenvereniging, maar om een bewustwording van het meedragen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Deze groep wil publiek meespreken over de plaats, die aan de wetenschapsbeoefening moet worden gegeven in onze maatschappij en over het gebruik dat er wordt gemaakt van door hen veroverde kennis. Wetenschapsbeoefening verandert vandaag op irreversibele manier de maatschappij - zo hoorde ik een hunner eens betogen - en daarom dragen de beoefenaren ervan mede de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de plaats en het gebruik van de wetenschap. Van hetzelfde getuigt de aan de instellingen van wetenschappelijk onderwijs opgedragen zorg voor de ‘algemene’ vorming van de student, voor ‘het bevorderen van inzicht in de samenhang der wetenschappen’ (art. 1) en voor ‘het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef’ (art. 2 sub 2). Hetzelfde geldt suo modo voor de wijsgeren. Wanneer Marx in de laatste van zijn ‘Thesen über Feuerbach’ zegt: ‘Die Philosophen haben die Welt nur verschieden interpretiert; es kommt darauf an, sie zu verandern’Ga naar voetnoot1), dan kan ik daar in zover mee instemmen, dat ook aan de wijsgeer een maatschappelijke functie toekomt. Gabriel Marcel, zeker geen volgeling van Marx, beaamt dit en hij geeft daarvan een voorbeeld, waar hij zegt dat de wijsgeer moet spreken wanneer hij het menselijke in gevaar ziet door de weigering om dóór te denkenGa naar voetnoot2). Dat gebeurt dan ook in feite, in vele toonaarden. Wanneer dit waar is, wanneer de wetenschappelijk gevormden op een bijzondere wijze medeverantwoordelijk zijn voor het ‘algemene’ welzijn, voor de maatschappelijke implicaties van hun beroepswerk, dan zullen zij hun wetenschappelijke vaardigheid zo moeten bezitten dat zij deze implicaties kunnen zien. Dat behelst vóórwaarden voor hun opleiding, waarop ik nu niet inga. Maar de eigenlijke ‘waar- | |
[pagina 324]
| |
de’, waarop de genoemde ‘voorwaarde’ gericht is, wordt pas toegankelijk in de situatie van de maatschappelijke taakvervulling zelf. Dat vraagt een persoonlijke en gezamenlijke bezinning over het actuele verband tussen wetenschap en maatschappij, een zoeken naar maatschappelijke universaliteit als opdracht. Vervolgens wat de niet-wetenschappelijk gevormden aangaat. Ik vraag mij wel eens af of wij voldoende beseffen welke eisen ‘de wereld van de mogelijkheden’, van het persoonlijk en gezamenlijk ‘ontwerp’ aan vele mensen stelt. Want onze maatschappij heeft toch als ideaal, dat elke mens zich vrij zal kunnen ontplooien, dat vanuit het maatschappelijk bestel nergens beperkingen worden opgelegd. In feite betekent dit dat de jonge mens niet voor een stand of een laag wordt opgevoed, maar geholpen wordt aan en bij het ontwerp van een eigen toekomst. Dat zal voor zeer velen bijv. de noodzaak van beroepskeuzeadvies betekenen, - hetgeen de ouders zullen moeten inzien. En voor velen gaat het kiezen uit mogelijkheden nog jaren door; de ‘loopbaan’ is voor meer mensen de toekomst dan de ‘baan’, eens en vooral. Wanneer het huwelijk steeds minder een familie- en een standsaangelegenheid is en de huwelijkspartners elkaar kiezen - van ‘Situationsehe’ naar ‘Neigungsehe’ - dan stelt ook dat zijn eigen eisen aan de betreffenden en hun opvoeders. En wanneer ter assistentie in de opvoeding de psycholoog zich vestigt - hetgeen waarlijk geen luxe is in onze maatschappij - dan zullen de ouders moeten weten wanneer en waarmee zij naar hem toe moeten gaan. De wijsgerige antropologie van vandaag noemt de mens een ontwerp, het wezen dat zichzelf wordt in zijn toekomstontwerp. Dat correleert met de maatschappij van mogelijkheden voor allen, waarin men ook gemakkelijk verdwalen kan. Wetenschappelijk verantwoorde voorlichting is daarin geboden, en daarmede een geschiktmaking van de niet-wetenschappelijk gevormde, om zich daarvan te bedienen. Onderwijs en onderzoek gaan kennelijk veel verder samen dan in de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Ik weet niet hoe het staat met ons besef van dit aspect van de universaliteit der maatschappelijke verantwoordelijkheid - ik ben er niet gerust op. | |
SlotSpecialisering en universaliteit bestaan voor de wetenschappelijk gevormde in twee opzichten. Ten eerste voor wat betreft zijn vakwetenschap; men kent die niet voldoende wanneer men zich alleen erin kan bewegen - nodig is eróver te oordelen, nl. haar vooronderstellingen te zien en daarmede haar grenzen. Ten tweede voor wat betreft het leven | |
[pagina 325]
| |
- i.c. het maatschappelijk leven. De inbreng van de wetenschap in de maatschappij, - maar dan als noodzakelijk voor een allen verzorgende wereld én voor een menselijk leven in zo'n wereld - vraagt nog een andere universaliteit. Die heeft te maken met de waarde van de wetenschap in het leven. De mijns inziens juiste waardeschatting laat het esthetische in het leven zijn eigen ernst en zwaarte en verbant het niet naar de ontspanning. En zij erkent de volmenselijke waardigheid in alle mensen, vooraf aan welke nadere begaafdheid of inzet ook. Dat is de erkenning en respectering van de ethische dimensie. Hieruit komt naar voren, dat een maatschappij, die doordrenkt wordt van wetenschap, of concreter, die wordt omgebouwd door de intrede van de wetenschap en op haar basis, een bijzonder appèl doet op de wetenschappelijk gevormde. Enerzijds dat hij de universaliteit van het leven, dat meer omvat dan de cultivering van het weten op de wijze van de wetenschap, zal erkennen en vrijwaren. Anderzijds dat hij de universaliteit van het mens-zijn, zoals zij in ieder persoonlijk verschijnt, zal respecteren en ten dienste staan. Deze universaliteit gaat minstens zover, dat elk mens tot zijn recht zal kunnen komen. Hetgeen van de ethische dimensie werd gezegd, geldt a fortiori voor de religieuze; daarop kan ik nu niet ingaan want dat zou minstens een tweede studie worden. Ik heb getracht in het voorgaande enkele ideeën te belichten over de wijze waarop de wetenschap en de wetenschappelijk gevormde dienstbaar zal kunnen zijn in de maatschappij. Romano Guardini merkte op - toen hij onlangs de Erasmusprijs ontving, - dat de macht in vroegere tijden vooral was verschenen in de vorm van de heerschappij en dat hij meende dat zij in de toekomst vooral de gestalte van de dienst zal moeten aannemen. Waar ieder nieuw wetenschappelijk inzicht vandaag een nieuwe macht betekent, lijkt mij dit van bijzondere toepassing op het hier besproken thema. |
|