Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Brood en Wijn
| |
GeschiedenisWaarschijnlijk zijn er in uw herinnering al enkele namen van personen en plaatsen opgekomen, die uw geschiedkennis nog rond de kommuniestrijd weet te weven: Jan Hus, Praag, Basel en zijn concilie, wellicht ook Laynez en Canisius, die beiden over deze kwesties spreken op het concilie van Trente. Aan deze plaatsen en personen is onze huidige kommunieritus met sterke historische banden gebonden. Minder bekend is dat deze strijd zich reeds in de hervormingstijd ver verbreid heeft, zodat we sporen van ‘voor’ en ‘tegen’ binnen de grenzen van het huidige Nederland kunnen vinden. - De pastoor van Susteren moet in 1533 rapporteren, dat in zijn parochie verschillende mensen dat jaar hun Pasen niet gehouden hadden, omdat zij bij hem slechts onder de broodsgedaante konden kommunicerenGa naar voetnoot3) -. In die jaren speelde de strijd zich veelal nog af binnen de gevestigde parochiegemeenschap en was het nog niet op een scheiding uitgelopen. Om vele redenen zou weinige jaren later dwars door parochies, landen en gezinnen een | |
[pagina 312]
| |
diepe kloof ontstaan; een onderscheid, dat het duidelijkst aan het licht kwam door de verschillende interpretaties van het avondmaal: een herdenkingsmaal met gemeenschappelijke nuttiging van brood én wijn, en aan de andere kant een deelname aan Christus' Offer met nuttiging van het Brood alleen. Het eenheidssacrament werd teken van scheiding! Bij twee personen kunnen we de groei van de scheiding heel karakteristiek terugvinden. Luther werd door zijn theologische gedachtengang langzamerhand naar de ene kant van de scheidslijn gedreven, terwijl de gang van zaken Canisius zal dwingen zich via een Erasmiaanse tussenhouding tenslotte een fel voorstander te tonen van de Kommunie onder één gedaante, te weten de broodgedaante. | |
LutherLuther was zich er aanvankelijk wel van bewust, dat de Boheemse Hussieten een exegetisch verkeerd uitgangspunt hadden, als zij Joh. 6, 53 (Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u.) alleen maar letterlijk konden opvatten. Voor Luther was het aanvankelijk een overigens te wensen liturgische verandering, die alleen betrekking had op het uitwendige teken, zoals hij het ook zegt in een preek in 1520: ‘An der darreychung des kelches ist nicht vill dran gelegen, denn es mehr an den worten, dan am tzeychen gelegen ist’Ga naar voetnoot4). De bedoeling kan immers ook in een defektief teken gerealiseerd worden. In hetzelfde jaar stelt hij voor, deze kwestie op een komend concilie te behandelen, maar reeds in 1524 vindt hij dit gevaarlijk, omdat men zo Gods woord aan menselijke willekeur blootstelt. Hoe meer voor hem de Schrift normerend wordt des te meer komt hij tot de overtuiging, dat de bedoeling van Christus alleen door letterlijke interpretatie verwezenlijkt kan wordenGa naar voetnoot5). Zijn invloed was zo vérstrekkend, dat de kommuniekwestie ook in de geesten van niet-theologen een belangrijke plaats gaat innemen. Met ijlboden onderhouden Keizer Karel V en Hertog Albrecht van Beieren met het pauselijk hof hun briefwisseling over deze kwestie. De hertog meent, dat er nu ook een legale mogelijkheid geschapen moet worden voor het kommuniceren onder twee gedaanten en legt de Paus zijn argument voor: ‘Het is niet gepast leken en clerici te scheiden in wat de wezenlijke band van liefde en eensgezindheid moet zijn’. In 1530 stellen katholieken van Augsburg een petitie op, waarin zij vragen onder twee gedaanten te mogen kommuniceren om zodoende de ‘protestanten’ de | |
[pagina 313]
| |
reden te ontnemen om afzonderlijk hun avondmaal te vieren. Het kommunievraagstuk was niet de enige sneeuwbal, die zo voortrolde. Men vroeg om de juridische mogelijkheid van het priesterhuwelijk; men vroeg verzachting van de vastenwetten; men vroeg om volkstaal in liturgische plechtigheden. De moeilijkheden groeiden aaneen en vormden een geheel, dat met de dag complexer werd. Ook buiten de landen waar de geloofsbrand woedt wordt gekonfereerd en geageerd; Franse bisschoppen en Spaanse grandes gaan zich er mee bemoeien. Paus Clemens VII stuurt vanuit Rome een nuntius naar de Duitse landen om aan wie het vraagt verlof te geven onder twee gedaanten te kommuniceren. Niemand komt het hem vragen: gebrek aan kerkbewustzijn binnen de hervormingsbeweging, en bij het pauselijke hof een gebrek aan feeling voor de aktuele noden hebben iets bewerkt, waar Rome geen vat meer op heeft. Karel V ziet zich gedwongen zelf handelend op te treden; tot aan het concilie staat hij aan de protestanten de kommunie onder twee gedaanten en het priesterhuwelijk toe, waar deze al gebruikelijk zijn. Paus Paulus III moet zich wel akkoord verklaren met dit ‘Augsburgse Interim’; dat de gang van zaken hem niet onwelkom is blijkt uit zijn aanvulling, dat protestanten, die terugkeren, ook in de katholieke kerken onder twee gedaanten mogen blijven kommuniceren. Door deze regelingen voor afzonderlijke groepen wordt de situatie nog ingewikkelder. Protestantiserende katholieken menen dat hun ook verlof is gegeven om ‘sub utraque’ te kommuniceren; Canisius stoot op goedgelovige katholieken, die niet meer weten, waar ze het moeten zoeken, omdat nu ook al de Paus lutheraan is gewordenGa naar voetnoot6). | |
CanisiusIn Bohemen stoot Canisius op de overgebleven Hussieten; zij beroepen zich voor hun praktijken op de overeenkomst, die het concilie van Basel in 1436 met hen gesloten had. Bij deze Iglause Kompaktaten werd hun de eigen wijze van kommuniceren gelaten, mits zij het niet zouden doen op basis van foutieve exegetische en theologische interpretaties. Daar Pius II om alle risico's te vermijden in 1462 deze afspraak geannuleerd heeft staan deze Utraquisten (sub utraque) nu buiten de Kerk. In een brief van 15 juli 1555 schrijft Canisius over hen aan Ignatius: ‘Het volk kommuniceert onder twee gedaanten, maar het doet | |
[pagina 314]
| |
niets tegen de gewoonten, de praktijken en de voorschriften van de H. Kerk; het houdt zich beter aan vasten en ceremonies dan waar ook in Duitsland’. In Duitsland was de kommuniekwestie een deel geworden van een complexe ontwikkeling waarvan het leek dat de Kerk die niet in haar leven kon opnemen. De intrigerende Filips II, die altijd al een tegenstander was geweest van verscheidenheid binnen de ene christenheid, ziet in de loop der tijden het gelijk steeds meer aan zijn kant komen. Hoe meer die verscheidenheid scheiding wordt, des te meer mensen, nu ook in de Duitse landen, worden tegenstanders van de kommunie onder de twee gedaanten; het was een praktische noodzaak afstand te doen van datgene, wat een teken van protestantisme aan het worden was. Canisius, als afgevaardigde van de Beierse hertog aanwezig op het concilie van Trente, komt ook langzaamaan tot deze overtuiging. De goedwillende Pius IV wilde Filips II niet voor het hoofd stoten en had daarom de kwestie aan de concilievaders voorgelegd, en afgezien van een persoonlijke beslissing. De voorstanders zetten de bisschoppen een tastbaar getuigenis uit de twaalfde eeuw voor: een kelk met een gewicht van 58 pond. Verdere argumenten bracht men op deze een en twintigste sessie (1562) niet meer zo dringend naar voren als twintig jaar geleden. Tóen had een concilie wellicht redding kunnen brengen, nü werd men door de nood gedwongen veel te gaan voelen voor een standpunt, dat een louter ‘contra’ ademde. Dat een Spaanse bisschop de voorstanders openlijk tot ketters verklaarde, die hier op het concilie dus geen recht van spreken hadden, ging echter te ver. Een der ‘ketters’ sprak over hem de bede uit, dat God hem mocht vergeven, omdat hij niet wist wat hij deed. Laynez, de generaal van de Jezuïeten, was een fervent tegenstander van een eventuele koncessie; drie uur lang voerde hij het woord. De Spaanse pressie op hem en op het wel en wee van zijn orde woog zwaarder dan de adviezen van zijn Duitse en Boheemse paters. De verwachte theologische gegevens bleven bij hem uit. Uitgaande van het gegeven, dat de Kerk in haar praktijk kon dwalen leek het hem dus (!) beter bij het oude te blijven. De koncessie zou inopportuun zijn (daar begon het nu langzaamaan wel op te lijken). Hij twijfelde eraan of de protestanten in de juiste gezindheid verkeerden om te kommuniceren; zouden zij bovendien niet de hele hand nemen, als men hun deze vinger gaf? Te grote angst voor risiko was de ondertoon van zijn rede; tussen de regels door lezen we de voorzichtig gestelde vraag, of men het hier had over een beweging binnen dan wel buiten de Kerk. Vóór de aankomst van Laynez in Trente had Canisius al de voordelen van een | |
[pagina 315]
| |
toestemming uiteengezet. Dit deed hij in zijn kwaliteit als theoloog van de hertog van Beieren. Persoonlijk was zijn mening veel genuanceerder geworden; had hij in Wenen en Augsburg al niet gepreekt tegen de kommunie onder de twee gedaanten? Niet alleen eerbied voor zijn ordesoverste, maar ook de kracht van diens argumenten verminderden Canisius' geneigdheid tot een soepele houding. Hij bekent openlijk, dat hij van een toestemming meer gevaren dan hoop op eenheid verwacht. Salmeron zal hetzelfde in zijn toespraak uiteenzetten: de ongemakken zouden de voordelen overtreffen. De weegschaal is langzaam aan het omslaan. De uiteindelijke houding van het concilie getuigt van weinig originaliteit: noch een goddelijk gebod, noch het wezen van het sakrament eisen, dat men kommuniceert sub utraqueGa naar voetnoot7); de Paus staat het vrij een eventuele beslissing te nemen. Keizer Maximiliaan II, hertog Albrecht van Beieren én Paus Pius IV waren er over teleurgesteld, dat uit eerbied voor de allerkatholiekste majesteit niemand in het bestuur van de Kerk zijn vingers wilde branden. 25 Maart 1564 schrijft Canisius, nauwkeurig op de hoogte van wat er in hofkringen gedacht wordt, aan Laynez: ‘Het toestaan van de kelk zal niet maken, dat het gezag van de souvereine Opperherder en van de Kerk weer erkend wordt; velen van hen, die tot nu toe om de kelk vroegen, willen vandaag de Mis afschaffen’. Amper drie maanden later besluiten bovengenoemde vorsten van Oostenrijk en Beieren de Paus voor een welkom fait accompli te zetten en kondigen voor hun landen een kelkindult af. Hun direkte doel is niet meer om de protestanten terug te voeren, maar om katholieken, die op dit punt protestantiseerden, binnen de Kerk te houden. De situatie wordt er allerminst door verhelderd. Zelfs Canisius pleit drie jaar later reeds voor algehele verdwijning van de kelk onder de katholieken. Aan zijn derde ordesgeneraal stelt hij voor de beweging te laten wegebben door van iedere nieuwe bisschop te eisen, dat hij in zijn diocees de kelk niet zal toestaan (28 juli 1567). In 1571 trekt de hertog van Beieren zijn toestemming weer in; het leven bleek sterker dan zijn wet, want de katholieken weigerden hun H. Mis op protestantse manier te vieren en ook protestanten kwamen niet terug. Zij hadden zich een eigen huis gebouwd met als kentekenen o.a. de volkstaal en de kommunie onder twee gedaanten. Voor Oostenrijk heeft Gregorius XIII in 1584 de concessie opgeheven. Duizend jaar tevoren heeft er in de latijnse Kerk nog een kelkkwestie bestaan; wat er gebeurd zou zijn, als iemand zich in de jaren 1515- | |
[pagina 316]
| |
1571 beroepen had op een tekst van Paus Gelasius († 495), kunnen we nu slechts gissen. In ieder geval vinden wij bij hem de volgende verordening: ‘Wij hebben vernomen, dat er enkele mensen zijn, die zich na het ontvangen van het H. Lichaam ver houden van het genot van de Kelk; deze moeten - want ik weet niet door welke bijgelovige ideeën zij daartoe gedreven worden - óf het Sakrament volledig ontvangen, óf zij moeten er helemaal van wegblijven, omdat immers de deling van een en hetzelfde geheim niet zonder een grote heiligschennis kan geschieden’Ga naar voetnoot8). | |
1962Onze historische banden met de kerken uit de Reformatie zijn sterk, maar vier eeuwen distantie waren er voor nodig om het klimaat te scheppen waarin men oog kreeg voor de eenzijdigheid van deze wederzijdse relatie. Aan de ene zijde stelde men het ‘nee’ principieel tegenover het ‘ja’ of ging men zaken te absoluut benadrukken omdat ze aan de andere kant minder in achting stonden. Feeling voor elkaar was praktisch afwezig. De Bijbel werd door katholieken weinig gelezen; liturgie was iets katholieks en dus voor protestanten iets vreemds. Op verschillende punten zijn we nu wel ontwaakt voor elkaars aanwezigheid; zo is het beter en reëler leven dan in een ‘pro en contra’, waarin men elkaar afwijst. Moeten wij ook bij de kommunieritus ons licht gaan opsteken bij de protestantse praktijk om onze contrahouding recht te trekken? Dit zou inderdaad een van de uitingen kunnen zijn van het feit, dat we oog zijn gaan krijgen voor het maaltijdkarakter van onze Eucharistiebijeenkomst. Nadat we vier eeuwen te uitsluitend oog hebben gehad voor het offerkarakter van de H. Mis, kan het geen gevaar als we een tijdlang de H. Mis als maaltijd gaan bezien en beleven. Wellicht moeten we zelfs verder gaan dan het toetsen van onze Misliturgie aan de protestantse gewoonten en kunnen we ons afvragen of we geen rekening moeten houden met de niet-kerkelijke leefwereld. Zou het niet een norm zijn voor de juiste vorm van onze liturgische bijeenkomsten, als mensen uit die levenssfeer daarin iets van een maaltijd en iets van een offer kunnen zien? Zouden wij zelf weten, dat er in onze kerk een offer of een maaltijd aan de gang was, als het ons niet was geleerd?Ga naar voetnoot9). | |
[pagina 317]
| |
Egards voor het protestantisme zijn dus niet de voornaamste redenen om tot wederinvoering van de kommunie onder twee gedaanten te komen. We weten, dat de sacramenten de grote heilsfeiten verhullend betekenen. Het teken waarin het gesteld wordt moet op zich, buiten alle katechismusleer om, kunnen evoceren tot de betekende heilswerkelijkheid. Het kwantum ‘verhulling’ moet het teken zo min mogelijk aantasten, want het sacrament heeft het tteken, het natuurlijke teken, en niet de verhulling als basis. Dit neemt niet weg, dat er situaties zijn, waarin praktische noodzaak ons dwingt het teken niet op de duidelijkste manier te stellen. Zo was het rond de jaren 1550-1560 tenslotte historisch noodzakelijk geworden om de gelovigen te laten kommuniceren onder één gedaante. Ook nu gelden nog bezwaren, waarom we het teken van de maaltijd moeten terugbrengen tot het dubbel kommuniceren van de priester alleen, b.v. de lange tijd, die het neemt om een groot aantal mensen de kelk te reikenGa naar voetnoot10). Zeker voorlopig zal ook de vreemdheid, die de mensen ervaren t.o.v. deze nieuwe wijze van kommuniceren, hen excuseren van het volledig ontvangen van dit Sacrament. Is de huidige kommuniepraktijk in de westerse Kerk eigenlijk slechts een geoorloofde vorm, dan is het duidelijk dat dezelfde bovengenoemde intrinsiek sakramentele redenen ons niet toelaten tevreden te zijn met de praktijk in de oosterse kerken. Ook daar lijdt het teken van de maaltijd eigenlijk een minimumbestaan. In de westerse Kerk zou de pas afgeschafte gewoonte om in de wijdingsmis de wijdelingen uit een kelk met wijn te laten drinken weer in zijn oervorm hersteld kunnen worden door hun de kelk met gekonsakreerde wijn te reikenGa naar voetnoot11). Tijdens hoogmissen in de parochiekerken zou men dezelfde ritus kunnen invoeren voor assistenten en akolieten en er later eventueel toe kunnen overgaan om alle mensen in de kerk uit de kelk te laten drinken. Maar daartegen zal zich in onze dagen waarschijnlijk de hygiëne verzetten, zoals vrees voor pest in de tiende eeuw een reden geweest is om het gebruik te beperken. Toch blijft het op deze wijze drinken uit de ene beker voor de maaltijd van de christelijke eenheid uiterst zinvol. Men zou zich ook een vorm kunnen denken, waarbij ieder of ieder gezin uit een eigen bekertje drinkt. Angst voor morsen zal ons waarschijnlijk niet zo veel parten meer spelen als in de eerdergenoemde angstvallige eeuw, die o.a. ook het ongedesemde brood weer invoerde. Is men het over de ritus van de kelkkommunie nog niet eens, grotere | |
[pagina 318]
| |
eenstemmigheid vindt men over de gelegenheden, waarbij in ieder geval onder twee gedaanten gekommuniceerd moet worden. Otto Karrer acht het steeds gewenst, wanneer men met een kleine groep de Eucharistie viert; de hele kerk zou zo op Witte Donderdag moeten kommuniceren. Josef Blank noemt de eerste H. Kommunie, de huwelijksmis en voorzichtig ook de Witte Donderdag. Dom Nocent noemt naast de eerst-kommunikanten ook religieuze gemeenschappen. Monika Lipps en Otto Karrer schrijven bescheiden elkaar toe het eerst gepleit te hebben voor tenminste één H. Mis in de grotere steden, waar men onder beide gedaanten kan kommunicerenGa naar voetnoot12). |
|