| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Een handvol Engelse biografieën
Dr. W. Peters
DE biografie heeft in de Engelse literatuur van de laatste honderd jaar een bijzondere belangstelling genoten; het vertegenwoordigt een genre dat naast gedicht, toneelstuk, roman en essay zijn geheel eigen plaats inneemt. Terwijl in eigen land de biografie van hoog literair gehalte een betrekkelijke zeldzaamheid is, is zij in Engeland vrij frequent. Soms wordt de indruk gewekt dat schrijvers de biograaf vóór willen zijn: diplomaten, musici, bekeerlingen, cricketers, enz. zetten zich aan de taak hun eigen leven te schrijven; zonder veel moeite kan men zich een helder beeld vormen van de laat-victoriaanse periode alleen al aan de hand van autobiografieën. En terwijl hier te lande de biografie meestens het werk is van de geschiedkundige, schijnt er in Engeland meer ruimte te zijn voor wie naast historicus toch voornamelijk essayist is.
De levensschets lijkt een gemakkelijk genre: het creatieve element wordt er bij wijze van spreken vervangen door het voor handen zijnde materiaal. De beeldende fantasie schijnt eerder een nadeel dan een voordeel; getrouwe weergave, of zelfs reportage, lijkt belangrijker. Wanneer men bovendien moet constateren hoe vruchtbaar het terrein van de biografie al sinds vele jaren is, mag hier wel een teken in gezien worden dat velen met een geoefende pen en een literair oor in staat zijn een goede levensschets samen te stellen, die nimmer in staat zouden zijn om een gewoon essay, laat staan een gedicht of roman, te schrijven. Het is duidelijk dat hier de schijn heel erg bedriegt. De handvol biografieën die we bespreken willen, bewijst dit afdoende.
Michael de la Bedoyere is een bekend journalist. Hij is het die destijds The Catholic Herald, het weekblad met sterk sociale belangstelling, oprichtte. Onlangs heeft hij de journalistiek min of meer de rug toegekeerd en is hij begonnen met zijn eigen maandschriftje, een personal letter, zoals hij zegt, waarin de klemtoon voornamelijk gelegd wordt op wat direct en indirect met het leven van de kerk en de oecumene in verband staat en waarin hij duidelijk breekt met het insulair-Engelse in dezen. Maar naast zijn journalistiek werk heeft de graaf reeds menige biografie op zijn naam staan, o.a. over Franciscus van Sales, over Joanna Francisca de Chantal, baron von Hügell. Zijn Francis, a biography of the saint of Assisi, voltooit een soort Italiaanse trilogie: een boek over Catherina van Siena en Savonarola (The Meddlesome Friar) verschenen enkele jaren geleden. Helaas kunnen we ons ook bij deze jongste biografie moeilijk aan de indruk onttrekken dat de la Bedoyere net iets te vlot schrijft, en dat hij zo vlot schrijft omdat hij zo graag praat, en zoveel heeft om over te praten. Er kan niet aan getwijfeld worden dat schr. zijn ogen de kost geeft, dat hij weet wat er in de hedendaagse wereld aan de gang is, dit in zich op neemt, daarop reflecteert, met het gevolg dat hij tot berstens toe gevuld is: en dan moet het een of ander er noodzakelijk uit. Het jammere nu van dit boek - en ook van vorige studies - is dat hij te veel op de praatstoel zit. Terwijl hij bezig is het leven van St. Franciscus te beschrijven tegen de achtergrond van zijn tijd en van zijn land, legt hij er een wolk om heen van commentaar op het leven in de wereld, in Engeland, in de kerk van vandaag. Het gevolg is nu dat de held zelf vervaagt:
| |
| |
er wordt zoveel om hem heen verteld dat de hoofdfiguur zelf doet denken aan plasma-gestalten uit spiritistische séances. Schrijver is, menen we, zich hiervan wel enigszins bewust en hij tracht het euvel te verhelpen door nu en dan het leven van de heilige zelf te gaan romantiseren. We staan dan ineens voor concrete incidenten die wel gebeurd kunnen en ook wel gebeurd zullen zijn - er is allicht een mooie zomeravond geweest waarop Franciscus ging wandelen om naar de vogels te luisteren -, maar die in hun vormgeving gefantaseerd zijn. Dit verklaart waarom de la Bedoyere een vermoeiend schrijver is, die we herhaaldelijk willen toeroepen: get on with the job, en verlies je niet in bijkomstigheden, in commentaar, in kritiek, over van alles en nog wat. We interesseren ons veel meer in de heilige dan in wat schr. denkt over het pauselijk gezag in de dertiende eeuw en nu, over liturgische hervorming en honderd andere dingen. M.a.w. de lezer raakt moeilijk los van de schrijver; je komt hem op elke pagina een paar maal tegen, en dat is vermoeiend wanneer je belangstelling uitgaat naar St. Franciscus.
De middelmatigheid van de la Bedoyere's biografie komt heel scherp naar voren wanneer men Thomas Cramner van Jasper Ripley mag doorlezen: mag, het is een voorrecht. We geven toe dat we hier met een ander soort werk te doen hebben: de studie van een geleerde, met volledig wetenschappelijk apparaat. In zekere zin is het voor de schrijver een veel moeizamer arbeid; hij moet zijn bronnen kennen, deze strikt trouw blijven; geen enkel niet geheel verantwoord detail kan hij zich in de schildering van de hoofdfiguur permitteren. Maar Ripley's leven van Cramner is veel en veel beter dan de biografie van de la Bedoyere. En dit terwijl Cramner alles behalve de innemende figuur is die St. Franciscus is. Misschien moeten we hier zelfs aan toevoegen dat Cramner weinig boeiend is. In de turbulente tijden van de eerste helft der zestiende eeuw mist hij de sereniteit van een Thomas More en de eenvoud en beminnelijkheid van John Fisher. Hij is te veel de kerkelijke diplomaat, en dit in een eeuw die kerk en staat bijna identificeerde. Het moge waar zijn dat ‘some men are born great, some achieve greatness and others have greatness thrust upon them’ (aldus Shakespeare in Twelfth Night), een vierde mogelijkheid is, zich zodanig in te spannen dat grootheid veroverd wordt, ongeacht de middelen, en Cramner doet aan deze mogelijkheid denken.
Thomas Cramner was de zoon van een landjonker in Nottingham en verschilde in leeftijd nauwelijks van Ignatius van Loyola of van Thomas More. Hij studeert in Cambridge; zijn zeer gelukkig huwelijk wordt wreed beëindigd wanneer zijn vrouw en hun kindje bij de eerste bevalling sterven. Cramner wordt nu priester. Er gebeurt tot aan zijn veertigste jaar niets schokkends; de schr. heeft voor zijn eerste hoofdstuk getiteld The first forty years, nog geen twintig bladzijden nodig; de dertig jaren die nog komen vergen de overige vier honderd pagina's van deze studie. Cramner wordt betrokken in de staatskerkelijke politiek van de koning, te beginnen met diens huwelijk met Anna Boleyn. Hij krijgt de aartsbisschoppelijke zetel van Canterbury, en is als zodanig de eerste ‘deprived for heresy’, zoals men lezen kan achter in de Westminster Cathedral. Geleidelijk aan wordt hij de leider van de nieuwe richting in de Staatskerk, hij huwt een tweede maal, en zoekt contact met de Lutheranen; intussen werkt hij aan wat een arbeid van blijvende waarde wordt: de nieuwe liturgie, het prayerbook, even vroom als voortreffelijk van taal.
Wanneer de jonge Edward, die Hendrik de Achtste was opgevolgd, sterft,
| |
| |
raakt Cramner ongelukkigerwijs verwikkeld in de rampzalige Jane Grey-affaire: het was een wedden op het verkeerde paard. Met Maria's troonsbestijging is Cramner's glorie-periode ten einde, en als verrader wordt hij gevangen gezet. Later wordt hij echter als ketter veroordeeld; na eindeloos gedisputeer, na spijtbetuigingen, na een zesvoudig afzweren van de ketterij, blijft hij uiteindelijk vasthouden aan zijn ketterse meningen, en wordt in Oxford verbrand.
Cramners leven is een zeer gecompliceerd geval. Opnieuw suggereert zich hier een vergelijking met Thomas More. Wanneer deze de situatie helder heeft doorzien, is de rest een kwestie van de rechte voor, die hij met de hand aan de ploeg zonder om te zien gaat trekken: Cramner wekt de indruk voortdurend naar rechts en links, naar voren en naar achteren te zien, dit enerzijds omdat hij de scherpe blik van More miste, anderzijds omdat hij heel moeilijk met zichzelf in het reine kwam en daardoor verwikkeld raakte in allerlei problemen. Naar de mate dat de lezer zich dit realiseert, zal hij stijgende waardering hebben voor de wijze waarop de biograaf met rust en zekerheid voorzichtig zijn weg kiest tussen de vele complicaties van dit leven, zich nimmer in bijkomstigheden verliezend die de eigenlijke trekken van Cramner zouden verdoezelen. De hoofdpersoon vervaagt nimmer in het geharrewar van zijn tijd, en hetzelfde moet gezegd worden van zowel zijn mede- als tegenstanders. Zo werd deze studie niet alleen een werk van grote eruditie en waar vakmanschap, maar een boek gedrenkt in sympathie, terwijl de wetenschapsmens de schrijver behoedde voor ieder vooroordeel of iedere partijdigheid.
Het is een uitzonderlijke lof wanneer Meriol Trevor's biografie van John Henry Cardinal Newman in een nog hogere nis geplaatst moet worden. Het is een enigszins anders opgezette biografie dan Ripley's Cramner. Het boek bevat geen noten of verwijzingen naar de bronnen. Wel geeft schrijfster een kort overzicht van geraadpleegde werken van en over Newman, maar de biografie zelf is een ononderbroken verhaal, waarin aanhalingen uit de brieven en studies van Newman en meningen van anderen omtrent Newman op onopvallende wijze zijn geïntegreerd. Verhaal is hier het juiste woord: schr. verhaalt, en zij verhaalt ongewoon boeiend, zodat de zes honderd pagina's van dit eerste deel nergens te lang zijn. Niet dat zij hierbij fantaseert of romantiseert; als zij uit brief of document niet zeker weet dat het in 1833 op een bepaalde dag in Rome regende, wordt er over regen ook niet gerept, en als er nergens te vinden is dat Newman doornat in de kerk kwam, wordt hier ook niet over gesproken. Wanneer er geen gegevens zijn omtrent de reacties op een preek in St. Mary's Oxford, wordt er niet gefantaseerd wat deze reacties wel geweest zullen zijn.
Het boek schrijdt voort, als het ware, met rustige wandelpassen; de korte hoofdstukken van telkens een bladzijde of vier bespreken een afgebakend stukje leven. Dit zou licht tot verbrokkeling kunnen leiden of hinderlijke sporen vertonen van de leeggegooide index; in feite is het resultaat dat de lezer op zijn gemak mee-schrijdt door Newman's leven heen, zonder haast, en in zulk een rustig tempo dat hij zich hoe langer hoe meer in dit leven gaat thuis voelen en er zich ook direct bij betrokken weet. Waar een zeer lang en vaak zeer ingewikkeld leven als dat van Newman, dat de wereld van de negentiende eeuw niet alleen in Engeland, maar ook in Rome, op vele punten raakte, dat in contact kwam met zowel de theoloog als de simpelste parochiaan, dat de spanningen kende binnen de kerkelijke diplomatie als ook van een eenvoudige kloostergemeenschap, beschreven gaat worden, lijkt het bijna onvermijdelijk dat de lezer
| |
| |
van het een naar het andere geslingerd zal worden: niets echter van dit alles in dit verhaal. Met volmaakte rust beweegt schrijfster, en de lezer met haar, zich onder Newmans eigen familieleden, onder de grote mannen van de Oxford-beweging met hun vrouwen en kinderen, en later onder de geenszins evenwichtige en lang niet altijd even beminnelijke mede-katholieken en mede-bekeerlingen. Het gebeurt allemaal met een deceptieve eenvoud, maar het is een prestatie van de eerste orde om ieder hoofdstukje, met verandering van onze beeldspraak, steeds opnieuw met een zelfde frisheid voor te zetten, en de appetijt steeds opnieuw te stimuleren.
Wanneer we hiervoor een verklaring moeten geven, willen we deze zoeken in de omstandigheid dat schrijfster een vrouw is; een vrouw kan zich nu eenmaal moeilijk méér interesseren voor de controversialist, - zo noemde Newman zichzelf -, dan voor de mens; en zij kan nooit de mens uit het oog verliezen die gedwongen wordt in de controverse zijn medemens, maar ook mens, te bestrijden. Ze heeft bijgevolg steeds het oog gericht op wat juist de persoon van Newman, van zijn vrienden en van zijn vijanden treft, en weet dat theologische botsingen in een biografie mede belangrijk zijn in zoverre en omdat zij het hart kwetsen, verontwaardiging opwekken, liefde en ijver voor de waarheid stimuleren waaruit andere mensen moeten leven, enz. Hierbij komt nog dat de wijze vrouw die de schrijfster is zich ook niet van haar lezers distantieert: met grote bescheidenheid, maar met niet te missen urgentie wijst zij nu en dan op zaken die voor iedereen van bijzonder belang zijn: een heel kort eigentijds commentaar, een woord tussen neus en lippen door te midden van een betoog of uiteenzetting, een wenk, een simpele goede raad, meer niet, maar dit alles bewijst dat voor haar de lezer een mens is en niet een Forscher, een wetenschapper die zijn mens-zijn uit de wetenschap heeft geëlimineerd.
Bij een getalenteerde, rijk-geschakeerde persoonlijkheid als Newman is, die bovendien lang leefde, bestaat niet alleen het gevaar een bepaalde periode te scherp te belichten, maar nog veel meer om een bepaald facet van zijn karakter te zeer te benadrukken. Dit laatste brengt dan bijna onvermijdelijk mee dat de persoon het voorwerp gaat worden van deze of gene interpretatie. De Newman-literatuur van de laatste halve eeuw bewijst afdoende dat Newman-kenners zich menigmaal te veel aan interpreteren hebben overgegeven. Om een enkel voorbeeld te noemen: steeds is er de bekoring om Newman te zien als een tragische figuur, en er is materiaal te over om hiervoor ook bewijzen aan te voeren. Een dergelijke interpretatie is echter alleen dan juist wanneer Newman zelf zijn eigen leven op een dergelijke wijze beschouwd of ervaren zou hebben. Welnu, Meriol Trevor wordt eenvoudig nergens door de bekoring tot een bepaalde interpretatie lastig gevallen: die indruk wekt ze althans. Haar openheid van geest is zo simpel en ongecompliceerd dat zij brieven en aantekeningen van Newman rustig ‘aan het woord laat’, en daarmee is de zaak klaar. We behoeven er niet op te wijzen dat dit toch wel een uitzonderlijk talent voor-onderstelt.
Het wil niet zeggen dat niet een sterk gemarkeerde persoonlijkheid uit deze biografie naar voren treedt: Newman is een mens van grote wijsheid, innerlijke rust en evenwichtigheid, en met een blik die veel scherper en wijder ziet dan die van zijn omgeving. Maar dit beeld is niet het resultaat van een bepaalde interpretatie. In dit verband moge vermeld worden dat Newman-kenners als Dr. Zeno O.F.M.Cap. en de Franse geleerde L. Bouyier in hun besprekingen van deze biografie niet alleen de wetenschappelijke nauwkeurigheid prijzen, maar
| |
| |
ook nergens aanmerkingen hebben op de wijze waarop Newman wordt voorgesteld. Persoonlijk hebben ook wij hiervoor de grootste waardering en bewondering, te meer daar wij niet zonder enige huiver The Pillar of the Cloud ter hand hebben genomen. De reden hiervan was dat wij enkele jaren geleden een roman van schrijfster lazen: Shadows and Images. Deze roman was niets anders dan een geromantiseerde Newman-biografie, en we waren er maar zeer matig enthousiast over. Achteraf blijkt nu dat deze roman een vingeroefening is geweest, en uit de vingeroefening hébben we toen niet kunnen afleiden dat wat compositie en uitvoering betreft een pracht-sonate zou volgen.
Het eerste deel van deze Newman-biografie voert de lezer tot een achttal jaren na zijn bekering: een ietwat ongewone caesuur. In 1853 verliest Newman het proces wegens smaad, waarin de afgevallen priester Achilli de antagonist was. Newman, die al enkele jaren een nationale figuur was, bereikt het dieptepunt van oneer en verachting. Met ongeduld zien wij uit naar het tweede deel, dat de ondertitel zal dragen Light in Winter.
De overgang van Trevors Newman naar Maurice Collins' Stanley Spencer is als een duikeling van sublieme hoogten naar deplorabele diepten. Dit niet vanwege de afstand die er ligt tussen een man Gods als Newman was, en een schilder bij de gratie Gods die echter niet erg geloofde in deze gratie, maar vanwege de kloof die er ligt tussen een heel goede en een heel slechte biografie. Aan rijk geschakeerd, ook boeiend materiaal ontbrak het de biograaf van Stanley Spencer allerminst. Hij heeft de schilder, die in 1959 in de ouderdom van acht en zestig jaar stierf, gedurende geruime tijd persoonlijk gekend; hij was op de hoogte van de achtergronden van het leven van deze mens; alle documenten, waaronder uitgebreide autobiografische geschriften, werden hem ten dienste gesteld, maar van dit altijd gistende schildersleven heeft hij vrijwel niets terecht gebracht. In de Engelse pers zijn er van vele kanten protesten opgegaan tegen deze schets (o.a. van zijn twee dochters, en van de kunstcriticus-bekeerling John Rotherstein); de protesten betroffen het groot gebrek aan discretie waarmede het heidense, meer nog het sexueel abnormale, besproken werd, maar bovenal de onnauwkeurigheden en aperte onwaarheden die het boek zou bevatten. Nog geheel afgezien echter van deze onbetrouwbaarheid van wat wordt aangediend als een ‘officiële levensschets’, is deze biografie een slecht boek: het is rommelig en rammelt aan alle kanten. Men zegge niet dat Spencer een rommelige mens was, te veel gedreven door instincten, dwaas in de liefde, onberekenbaar in zijn werk, wat ziekelijk in zijn verhoudingen, bij voorbeeld ten opzichte van zijn eerste vrouw van wie hij scheidde, met wie hij echter bevriend blijft en die hij brieven schrijft, zelfs tot na haar dood! De goede biograaf zal een dergelijk rammelend geval rustig en klaar moeten weergeven. Had schr. misschien te veel materiaal? Hij spreekt van kisten vol brieven, schetsen, documenten,
e.d. Of had hij te veel materiaal doordat hij in een boek van betrekkelijk bescheiden formaat de man wilde tekenen, zijn levensloop, het ontstaan en het lot van zijn schilderstukken, zijn wisselend fortuin, enz.? Schr. concentreert zich op de levensloop, en wringt hier dan ook de schilderijen in: maar wat heeft de lezer aan een soort reportage van een of ander schilderstuk, van diens bijzondere stijl, compositie, bedoeling, enz., wanneer daarvan geen reproduktie in het boek te vinden is? Het ergste van alles is dat Collins niet schrijven kan: het boek is vooral opsomming, en, nog eens, deze is nog rommelig ook, en daarbij kil zakelijk. Alles blijft verschrikkelijk vlak. Het resultaat is
| |
| |
dat de lezer na lezing het een en ander af weet van Spencer, maar noch de mens noch de schilder kent.
De biograaf uit vrije keuze is iets anders dan de officieel aangestelde biograaf, vooral wanneer de vader zijn zoon aanstelt tot een dergelijk werk. Dit is op zich reeds opmerkelijk, maar Doctor Sangster was voldoende realist om te vermoeden dat er zeker een biografie over hem geschreven zou worden. Deze methodistische dominee, die in 1960, nog geen zestig jaar oud, stierf, was een min of meer nationale figuur, die wijd bekend stond om zijn journalistiek werk (o.m. in de Sunday Times), om zijn godsdienstige boeken, en ook om zijn optreden en uitspraken, die niet altijd even tactisch, maar wel steeds stimulerend waren. Hij was een jongen van heel eenvoudige afkomst; hij komt toevallig in aanraking met het methodisme in een vorm die ons direct doet denken aan het Leger des Heils, met al het ernstige en volkse daarvan. Geleidelijk aan bereikt hij de hoogste positie in deze denominatie, en het sombere ronde gebouw dat tegenover de Westminster Abbey ligt, wordt zijn kerk en zijn kansel: van daaruit, hoort heel Engeland hem.
De vader heeft de zoon niet gevraagd of hij een biografie kón schrijven: hem werd de opdracht en het materiaal daartoe gegeven. Alles bij elkaar heeft de zoon het er niet slecht afgebracht. We leren de vader kennen niet alleen wat het uitwendig stramien van zijn leven betreft, maar ook de mens, de predikant, de man Gods, met al zijn hobbies, tekorten, eigenaardigheden en voortreffelijke eigenschappen. Bovendien leren we een heel stuk van het methodisme kennen, zijn streven, zijn tegenslagen en moeilijkheden voor en na de tweede wereldoorlog. Maar het boek is erg oneffen. Heel goede stukken wisselen af met uitgesproken kletspraat over heilige en excentrieke parochianen: het is de klapper die wordt omgegooid. Dit brengt met zich mee dat de achtergrond van het leven en werken van Sangster wordt verwaarloosd. Wanneer hij naar Little-hampton, Liverpool of Leeds gaat als pastoor, krijgen we zo goed als geen gegevens omtrent het milieu waarin hij nu moet werken. Het valt op hoe het boek beter wordt, naarmate de zoon ouder wordt, zodat het gedeelte dat de jaren na de tweede wereldoorlog behandelt zeer interessante lezing vormt.
Voor de niet-methodist zal het grootste bezwaar tegen deze biografie wel zijn dat de theologie van Sangster heel weinig naar voren komt.
Paul Sangster heeft geen grootse biografie geschreven, wel echter een leesbaar boek, ook al is het hier en daar een beetje eentonig. Het blijft echter een boek dat het lezen waard is, zoals zijn vader het zeker verdient dat er een leesbare biografie van hem voorhanden is.
Michael de la Bedoyere: Francis. A biography of the Saint of Assisi. - Collins, London, 1962, 288 pp., 28 sh. |
Jasper Ripley: Thomas Cranmer. - Clarendon Press, Oxford, 1962, 450 pp., 35 sh. |
Meriol Trevor: Newman. The Pillar of the Cloud. - Macmillan, London, 1962, 649 pp. 50 sh. |
Meriol Trevor: Light in Winter. |
Maurice Collins: Stanley Spencer. A biography. - Harvill Press, London, 1962, 255 pp., 28 sh. (illustr.). |
Paul Sangster: Doctor Sangster. - Epworth Press, London, 1962, 372 pp., 25 sh. |
|
|