| |
| |
| |
Wetenschappelijke kroniek
Leven op de snijtafel
I. De klassieke bestudering van de cel
Drs. S.J. v.d. Grinten S.J.
Laboratoria, waar honderden wetenschappelijke werkers met hun medehelpers gebogen staan over het verschijnsel ‘leven’, zijn niet meer weg te denken uit de maatschappelijke structuur van bijna alle landen in West en Oost. Met veel geduld en doorzettingsvermogen ontfutselt men nieuwe feiten aan het leven. Deze verrijken op de eerste plaats de wetenschap; maar ook de maatschappij krijgt, zij het in vertraagd tempo, deel aan deze nieuwe kennis via geneeskunde, landbouwverbetering en levensvoorzieningen. Men kan zelfs niet ontkennen, dunkt me, dat de verworven biologische kennis medebepalend is geworden voor het beeld, dat de huidige mens zich van zichzelf en van de wereld om hem heen vormt. We denken dan onmiddellijk aan beschouwingen als die van Teilhard de Chardin. En een wereldbeeld speelt mee in 's mensen hoogste aspiraties.
Des te verwonderlijker is het dan ook dat velen nauwelijks weet hebben van al hetgeen zich in deze laboratoria afspeelt: waaraan zoveel belastinggeld en zoveel menselijke arbeid en vernuft wordt besteed, wat experimenteren eigenlijk van de onderzoeker eist, in welke dimensie het onderzoek zich beweegt, en wellicht de belangrijkste overweging, welke menselijke waarden in de researchcentra tot hun recht komen. Bij een publikatie over recente biologische ontdekkingen verzucht de redactie van een onzer dagbladen dat het biologisch onderzoek voor de leek even ontoegankelijk is als het gebied van de atoomenergie. Ook al wordt men zo nu en dan door een gids meegenomen in dit onbekende gebied, men snapt er al gauw niet veel meer van en verdwaalt onderweg. Ondanks dit vooruitzicht wil schrijver dezes trachten in enkele publikaties, stap voor stap voortgaande, dit gebied van menselijke arbeid wat te ontsluiten. Het gaat hem op de eerste plaats om een suggestie over te brengen, met enkele voorbeelden als kapstok, en minder om de uiteenzetting van een gespecialiseerd onderwerp.
| |
De cel in het brandpunt
De veelzijdigheid van het verschijnsel ‘leven’ rondom ons heen weerspiegelt zich in de talrijke sectoren van het biologisch onderzoek: paleontologie of geschiedenis van het leven, leer der natuurlijke levensgemeenschappen van plant en dier, dierpsychologie, etc. om er maar enkele op te sommen. Zonder in het minst het belang van deze deelgebieden te willen verkleinen, moet toch, dunkt me, feitelijk geconstateerd worden, dat een zeer groot gedeelte van de onderzoekers hun aandacht richten op de cel. De cel is momenteel brandpunt van biologisch onderzoek. Op de vraag naar de oorzaak van deze concentratie van de researcharbeid op de cel kan men verklaringen putten uit motieven van een momenteel levende zuiver-wetenschappelijke belangstelling of van meer actuele probleemstellingen in de geneeskunde zoals het kankeronderzoek. Toch meen ik onder dit alles een meer algemene drijfveer te kunnen ontdekken, die het onder- | |
| |
zoek in deze richting stimuleert. Kortweg zou men deze ‘collectieve’ intuïtie kunnen samenvatten in de stelling, dat voor deze wetenschappers kennis van de levende cel min of meer gelijk staat met kennis van het leven in meer algemene zin. Waarop is deze biologische intuïtie gebaseerd? Want zij heeft tot nu toe toch meer van een geloof dan van een wetenschappelijke theorie.
| |
Eerste kennismaking
Tot ongeveer 1900 bestond de voornaamste bron van kennis van het leven uit waarnemingen; het ‘experiment’ was toen nog veel minder van betekenis. Men bekeek zijn objecten nauwkeurig, observeerde en beschreef vorm en werking, en men werd daarin zo geboeid door de grote variëteit, dat veel wetenschappelijke discussies zich concentreerden rond klassificatie, naamgeving en onderlinge afhankelijkheid. Hoe scherper het menselijk oog wist waar te nemen, des te beter kwam men van zijn biologisch object op de hoogte.
Het is dus niet verwonderlijk, dat de cel met zijn kleine afmetingen pas onderwerp van wetenschap kon worden, nadat o.a. Anthony v. Leeuwenhoek in 1632 het bereik van het menselijk oog enige honderden malen had vergroot door het gebruik van zijn eerste lichtmicroscoop: een kleine constructie van lenzen, waardoor een zeer klein voorwerp goed kon worden waargenomen, mits het voldoende belicht of doorlicht, werd. Naast de bekende, met het blote oog zichtbare, levensvormen ging voor v. Leeuwenhoek een volkomen nieuwe wereld open van planten en dieren. Hij maakte kennis met de bacteriën, met de kleine oerdiertjes en met de menselijke spermacellen. Ongeveer tegelijkertijd onderzocht Robert Hooke in Engeland met de microscoop ander plantenmateriaal en hij nam
fig. 1 Celstructuur van kurk, zoals Robert Hooke deze voor het eerst waarnam en uittekende
waar dat b.v. kurk, de dode bast van de kurkeik, uit allerlei compartimentjes bestond met een eigen wand, precies zoals het raat in een bijenkorf. Hij noemde deze compartimentjes: cellulae, cellen. Hij interpreteerde ze echter niet rond, zoals wij thans weten, maar langwerpig, als vezels. De eerste afbeelding van een cel is ook van zijn hand: een afdelinkje met een eigen wand en met een niet nader te bepalen inhoud (zie afb. 1).
Natuurlijk wist Hooke nog niet, dat hij een dode cel had geobserveerd. Wel zag hij bij andere plantencellen, dat de inhoud soms vloeibaar kon zijn, maar deze vloeistof beschouwde hij als de voedingsstof voor de plant, die door de vezels zou stromen.
| |
Algemene celtheorie
De cel was nu ontdekt. Het duurde echter ongeveer 200 jaar, voordat de studie ervan definitief op gang kwam. Er ligt wel enige verklaring in de historie voor deze in onze ogen merkwaardige vertraging. Zoals reeds terloops gezegd, de meeste biologen waren in beslag genomen door kwesties van beschrijving en vergelijking der vormen. De ontdekking van de geheel nieuwe wereld der cellen maakte het gebied voor klassificatie-studies nog vele malen groter. Ook kwam men er toentertijd nog niet gemakkelijk toe onderdelen van het organisme min of meer los van het geheel te beschouwen, om die vervolgens aan een micros- | |
| |
copisch onderzoek te onderwerpen. Deze wijze van benaderen kwam pas langzaam op gang, eerst bij planten, later ook bij dieren. Bovendien zette zich na de eerste waarneming van de menselijke zaadcel een vreemde gedachte vast: in de spermacel zou het volwassen organisme, zij het in miniatuurverhoudingen, reeds volkomen aanwezig zijn. En stilzwijgend werd deze zienswijze, welke in de hand werd gewerkt door opvattingen omtrent de totaal passieve rol van het vrouwelijke organisme, ook op andere cellen toegepast. Onderzoek van de celstructuren onder het microscoop had dus weinig zin, wanneer men met meer gemak hetzelfde kon waarnemen in grotere verhoudingen.
De microscopische anatomie, de analyse van de fijnere opbouw van organen en onderdelen van het organisme begint vanaf ongeveer 1800 belangrijk te worden. De onderzoekers krijgen er oog voor dat de anatomische les van de levende organismen niet beëindigd is met de beschrijving van vorm en zichtbare structuur. Overal gaat men de cel in haar juiste gedaante ontdekken, en zo lanceren onafhankelijk van elkaar Theodor Schwann en Matthias Schleiden, geleerd door eigen ervaring en waarnemingen van anderen, in 1839 hun algemene celtheorie: alle levende organismen, planten en dieren, zijn opgebouwd uit cellen. Even later formuleerde Rudolf Virchow dit inzicht op een andere, en misschien voor ons meer moderne manier: de cel speelt in het organisme een unieke rol als vat van levende materie. Bovendien stelde hij nog een tweede theorema: omnis cellula e cellula, elke cel is ontstaan uit een andere cel: heel de levende materie op aarde is een onderbroken snoer of bedding van cellen. Deze laatste stelling vormt een basisgegeven voor o.a. de erfelijkheidsleer. In meer eigentijdse terminologie klinkt de celtheorie: de cel is de kleinste levende eenheid die geheel is toegerust om de levende materie temidden van haar milieu in stand te houden.
| |
Uitbloei van het onderzoek
Het is niet moeilijk zich voor te stellen, welk een krachtige impuls van deze algemene celtheorie op het biologisch onderzoek is uitgegaan. Alle levende organismen in heel hun variëteit werden hier onder één noemer gebracht. Men ging richting ontdekken in een vraagstelling van meer wezenlijke aard: de vraag naar het leven als algemeen optredend verschijnsel. Een explosie van onderzoek is het gevolg. Tussen 1840 en 1900 wint de cel op alle punten terrein; de celleer (cytologie) begint een eigen plaats te veroveren bij het onderzoek. De tweeledige probleemstelling, die ieder onderzoek naar het leven begeleidt, die omtrent de structuur en omtrent de functie, gaat nu ook op de cel toegepast worden. Niet alleen ondervindt men, dat veel kwesties van ontwikkeling en functie, bij hogere dieren waargenomen, op bevredigende wijze worden geïnterpreteerd in termen van cel-activiteit; maar ook de cel zelf, als kleinste levenseenheid, wordt in het onderzoek betrokken. Laten wij ons in dit artikel beperken tot een kleine kennismaking met die klassieke weefselleer (histologie) en cytologie.
| |
Microscopisch onderzoek
De wetenschappelijke arbeid van de meeste histologen tussen 1840 en 1900 bestond voornamelijk in het beschrijven van de waarneembare structuren in allerlei soorten van cellen, uit alle lagen van planten- en dierenwereld: een
| |
| |
massaal inventarisatiewerk, waarmee wij heden ten dage nog geenszins gereed zijn gekomen. Ieder bepaald weefsel, b.v. longweefsel, leverweefsel, hersenweefsel, vertoont een eigen type van cellen. En voor zover men nog niet geïnteresseerd was in de speciale functie van deze of gene cel, of van een ander celonderdeel, ging het biologisch onderzoek in deze 60 jaren eenzelfde gang als de beschrijving van planten en dieren voordien.
Zoals de ontdekking van het eencellig leven door v. Leeuwenhoek ons leert, hangt onze kennis omtrent de cel af van het instrument waarmee wij kunnen waarnemen. Hij wist met zijn miscroscoop het gebied van onze kennis vele malen te vergroten door een verfijning aan te brengen in de tot dan toe meest gebruikte biologische methodiek: de waarneming met behulp van het licht via het menselijk oog. Weliswaar bestond de eerste microscoop uit een zeer primitieve constructie van enkele lenzen waaronder op een staafje het voorwerp werd bevestigd, er werd toch een vergroting mee bereikt van ongeveer 400 maal. Sindsdien zijn alle onderdelen van het microscoop tot het uiterste verfijnd, waarin vooral de Duitse optische industrie een grote rol heeft gespeeld: belichting van het voorwerp, slijpen en samenstelling van het lenzenstelsel, correctie op lensafwijkingen en instelbaarheid op het voorwerp, dat alles bereikte reeds rond 1900 zijn hoogste vervolmaking. Men kan, technisch gezien, wel zeggen, dat in die tijd alle mogelijkheden varn het lichtmicroscoop waren benut. De grootst mogelijke vergroting welke het lichtmicroscoop kan bereiken, en waarbij détailwaarneming nog mogelijk is, ligt rond 1400 maal. Alle ingewikkelde optische wetmatigheden, die bij de beeldvorming een rol spelen, zijn dan tot het uiterste toegespitst. Alleen de ontwikkeling van dit instrument voor onderzoek naar leven is al een staaltje van menselijke arbeid en geduld, van vernuft om alle fysische eigenschappen zodanig te combineren, dat men tot de hoogste prestatie komt.
| |
Dimensies van het celonderzoek
De studie van de cel speelt zich dus blijkbaar voor een groot gedeelte af onder het microscoop, in een andere dimensie dan waarin wij normaal onze ervaringen beleven. Zoals de geoloog en de paleontoloog zichzelf voortdurend geweld moeten aandoen, om bij het verstaan van de geschiedenis der aarde niet met menselijke tijdsperioden van. eeuwen te rekenen, maar alle processen te zien in perioden van 100.000-1.000.000 jaren, of zoals de sterrekundige en de astrofysicus moet trachten te meten met de onvoorstelbare afstanden van bv. lichtjaren, zo zal de bioloog, die zich toelegt op de cel, (en allen die hem hierin enigszins willen volgen), moeten leren alle feiten in een kleine dimensie te begrijpen. Alleen in een strikte onderwerping aan deze feitelijk gegeven orde van grootte kan een juist oordeel over de levende cel worden verwacht. Dat eist van de onderzoeker een voortdurende lichamelijke en geestelijke inspanning.
fig. 2 Vergelijking van afmetingen op logaritmische schaal (zie tekst)
Wanneer wij dus uitgaan van een kleine, nog voorstelbare grootheid van 1 millimeter, en wij stellen een soort schaalverdeling op, waarbij ieder schaaldeel van rechts naar links een afmeting betekent, welke 10 maal kleiner is dan de voorafgaande (zie afb. 2), dan ontmoeten we de groot- | |
| |
ste onder de cellen van bv. het menselijk lichaam, nl. de menselijke eicel, bij afmetingen van ongeveer 0,1 mm. De meeste andere cellen, zoals de rode bloedlichaampjes, zijn nog eens 10 maal kleiner, de bacteriën zelf 100 maal kleiner. De millimeter blijkt voor de cel een veel te grote maat; wij hebben behoefte aan een kleinere maateenheid, zoals wij de doorsnede van een schroefbout of de dikte van papier ook niet meten in meters of in centimeters. De nieuwe maat is de µ ( = 0,001 mm).
| |
Dun en doorzichtig
De zichtbaarheid van een voorwerp voor het menselijk oog hangt nauw samen met de hoeveelheid en de aard van het licht dat het voorwerp uitstraalt, een stelling waarmee ieder wel vertrouwd zal zijn. Een klein voorwerp onder de microscoop, zoals een cel, zal slechts heel weinig licht uitstralen, terwijl daarvan bovendien een behoorlijke hoeveelheid verloren gaat bij de gang van de stralen door de glazen lenzen. Van Leeuwenhoek plakte zijn celmateriaal op een staafje onder de lenzen en probeerde met heel primitieve middelen van opzij zoveel mogelijk licht op dat materiaal te concentreren. Maar zijn planten- en dierencellen weerkaatsten dat licht naar alle kanten, naar opzij, naar onder, en dus slechts gedeeltelijk naar boven in de lenzen. Dit betekende weer minder lichtsterkte, minder zichtbaarheid. In de loop der jaren hebben de onderzoekers ontdekt dat het beste effect van het licht wordt verkregen wanneer het van onder recht in de lenzen wordt samengebundeld. Men ging het weefsel tussen lichtbron en lens plaatsen. Kijkend in het microscoop kon men nu de cellen gaan onderscheiden. Dit is bij het microscopisch onderzoek de meest gebruikte methode geworden. De concentrering van het licht op het voorwerp, en de dosering ervan, bleken een vitale factor te zijn in het onderzoek van de cel, bouwsteen van de levende natuur.
Wil het weefsel echter doorlichtend zijn, een noodzakelijke voorwaarde om het goed te bestuderen, dan is hiervan het onontkomelijke gevolg dat het stukje weefsel zeer dun moet zijn. Een tweede gevolgtrekking hieruit, nauw samenhangend met de eerste, wordt wellicht het best geïllustreerd aan een voorbeeld. Wanneer men de artistieke lijnen van een gebrandschilderd raam wil bekijken, verkeert men in een ideale situatie, wanneer tussen zon of lamp'en de ogen van de toeschouwer zich alleen het raam van de kunstenaar bevindt. Plaatst men twee verschillende ramen achter elkaar, dan kan men noch van de ene, noch van de andere voorstelling een indruk krijgen. Ongeveer dezelfde omstandigheden treft men in het weefselonderzoek aan. Wenst men een scherp beeld van de ligging der cellen in een orgaan, of a fortiori van vorm en structuur van één enkele cel, dan zal het weefselstukje niet dikker mogen zijn dan de dikte van één cel. Dit betekent bij de meeste cellen een ideale dikte van 4-7 µ. Probeerde men vroeger weefselcoupes van deze afmetingen met de hand te snijden, tegenwoordig zijn hiervoor geperfectioneerde apparaten geconstrueerd, die met behulp van een zeer scherp mes hele series coupes van gelijke dikte kunnen vervaardigen. Deze instrumenten, microtomen genaamd, kunnen echter bekwaamheid en vakmanschap niet vervangen.
| |
Het weefsel moet voorbereid worden
Het is echter onmogelijk een vers orgaan met een microtoom te bewerken,
| |
| |
b.v. een stuk verse lever van een of ander proefdier. Het dierlijk lichaam bestaat voor ongeveer 70% uit water en een zeer dunne coupe van het weefsel zou niet bestand zijn tegen de geweldige kracht van het vlijmscherpe mes. Het weefsel moet worden verhard. Dit bereikt men door zoveel mogelijk al het losse water te vervangen door was of paraffine. Water en paraffine verdragen elkaar echter niet zodat men enkele tussenstadia moet doorlopen alvorens het stukje leverweefsel is ingebed in de praffine. Daarna kan het met kundigheid worden gesneden.
Wij maakten hier kennis met enige noodzakelijke voorbereidingen voordat het weefsel onder het microscoop kan worden gelegd. Meestal wensen wij echter ook monsters van het weefsel te bezitten, welke duurzaam zijn. De voorbereidingen immers kosten tijd, de bestudering van de cellen kost tijd, en willen wij vergelijkingen maken met andere soorten weefsels of cellen, dan zijn daarmee al gauw dagen of weken gemoeid. Cellen en weefsels zijn niet onbeperkt houdbaar. Evenals het gehele organisme bestaan ook zij voor een groot gedeelte uit water. Eén enkele cel zonder bescherming onder het microscoop gelegd, droogt binnen enkele minuten uit. En ook al omgeven we deze cel met water, dan nog zal zij niet houdbaar zijn. De cel is of gaat meestal dood en in iedere dode cel begint onmiddellijk en automatisch een proces van zelfafbraak. Daar komt nog bij dat de meeste cellen worden aangesneden, zijdelings of middendoor, wanneer we voor de bestudering groepen cellen of weefsels in zeer dunne stukjes moeten verdelen: de vloeibare inhoud van het protoplasma, die Robert Hooke reeds had geobserveerd, stroomt weg, en met de vergroting van het microscoop ziet men niets anders meer dan de lege of halflege wanden van wat eens de cel was. Willen we dus iets terugvinden van de levensstructuren, dan moet vorm en inhoud van de cel vóór het onderzoek worden vastgelegd, gefixeerd. Men gaat daarbij niet anders te werk dan in een natuurhistorisch museum. Daar zet men dieren, planten of organen op sterk water om ze te conserveren: in het laboratorium worden weefsel en cellen eveneens met sterk water bewerkt, d.w.z. met formaline, alcohol of enige andere chemische stoffen. De vorm, maar vooral de inhoud van de cel, die voor een groot gedeelte uit eiwitten bestaat, wordt vastgelegd, ongeveer zoals eiwit uit een kippeëi in kokend water stolt en onoplosbaar wordt. Tot het vakmanschap van de onderzoeker in zijn witte jas behoort het nu om nauwkeurig die chemische
stoffen voor deze bewerking uit te kiezen, die de cel wel goed fixeren, maar daarbij de aanwezige structuren van de levende cel zo min mogelijk veranderen. In wezen een onmogelijke opgave. Het altijd dynamische leven is niet te vangen in een onbewegelijke en vastgelegde structuur. Het is goed hier te bedenken, hoe de onderzoeker in zijn microscoop dus altijd slechts een momentopname van het leven bestudeert, en dan nog wel een afbeelding daarvan. Wat hij ziet kan soms een kunstmatig verwekte structuur zijn, een artefact. Alleen door het combineren en onderling vergelijken van een groot aantal van deze momentopnamen, en door vergelijking van de afbeelding met de levende cel, voorzover dat mogelijk is, zal hij zich enig inzicht verwerven in het leven zoals zich dat in het levende organisme afspeelt. Dit wordt nog verduidelijkt door het vervolg van het onderzoek.
| |
Gekleurde afbeeldingen
Wie zich na het stellen van alle genoemde condities en voorbereidingen met zijn stukje leverweefsel achter het microscoop zet om eindelijk te kunnen gaan
| |
| |
waarnemen, komt bedrogen uit. Hij ziet hoegenaamd niets. Laten we ons, om dit in te zien, nog even keren naar het voorbeeld van het glas-in-lood-raam. Normaal worden daarin de voorstellingen uitgebeeld door een kunstzinnige compositie van kleurige stukjes glas van verschillende vorm, welke ieder omlijnd worden door, en gevat zijn in de zwarte lijnen van het lood. Ook al zou men het gekleurde glas op onzichtbare wijze aan elkaar voegen en de zwarte lijnen van het lood achterwege laten, dan nog zou de figuur zichtbaar blijven, zij het misschien minder expressief. Maar gesteld, dat wij met gebruikmaking van het laatstgenoemde procédé een raam zouden samenstellen uit stukjes glas die alleen verschillen in vorm en dikte en soort van het glas, maar allen dezelfde geelwitte kleur hebben, dan kunnen we, dunkt me, op een zonnige dag nauwelijks iets van een compositie waarnemen. Geen contouren, alleen wat onregelmatig gebroken licht. Zo vergaat het ook de nieuwsgierige wetenschapper, die zonder verdere voorbereidingen het weefsel onder zijn lenzen wil onderzoeken. Het scherpe en geconcentreerde licht valt van onder door het weefsel, maar het verschil in breking in de meestal ongekleurde onderdelen van de cel is zo gering, dat men nauwelijks iets goed kan onderscheiden. Kleurt men echter de geprepareerde en gefixeerde cel, dan krijgen kern, celwand, cytoplasma en andere onderdelen een duidelijk reliëf. De kleurstoffen, die men in het klassieke weefselonderzoek
fig. 3 Lengte-doorsnede door de groeitop van een hair in de huid (rechter helft), geheel opgebouwd uit cellen. De celkernen zijn het meest opvallend; de celwanden zijn op enkele plaatsen zichtbaar.
gebruikt, - er zijn dikke boeken vol recepten, - heeft men meestal proefondervindelijk ontdekt: verschillende kleurstoffen maakten telkens andere onderdelen van de cel goed zichtbaar zodat men ook hier door vergelijking een inventarisatie van weefsels en cellen kon bereiken. Welk beeld de histologie zich aldus van de cel heeft gevormd en hoe het onderzoek zich daarop heeft ontwikkeld, vormt het onderwerp van een volgend artikel. Wel is uit het onderzoek van de tweede helft van de vorige en de eerste decennia van deze eeuw komen vast te staan dat de algemene celtheorie ten volle geldingskracht heeft (zie fig. 3).
Er ligt een lange weg tussen het in handen nemen van een stukje vers weefsel, afkomstig uit het dierlijk organisme, en de neerslag van onze kennis daarover in de klassieke hand-boeken, met zijn beschrijvingen van methodes en resultaten, en met zijn fotografische of hand-getekende illustraties van microscopische preparaten. Het leven geeft zichzelf niet gemakkelijk prijs. Voorwaarde voor wetenschappelijk verantwoorde kennis is vooreerst een fysisch en technisch zo perfect mogelijk instrumentarium. Daarachter staat dus het apparaat van de optische industrie en een groep van bekwame technici. Vervolgens moet het weefsel voor het onderzoek een nauwkeurige preparatie ondergaan. De lezer zal begrijpen, hoe met name bij een uitgebreid onderzoek al deze handelingen voor ieder microscopisch preparaat onmogelijk door de onderzoeker zelf kunnen worden volbracht. Op de laboratoria is daarom een team van wetenschappelijke medewerkers, van assistenten en analysten, onontbeerlijk, die de meer gestandaardiseerde werkmethoden uitvoeren en détails uitwerken. Met het toenemen van het aantal toegepaste technieken zal deze groep in aantal groeien. Zij dragen een essentiële verantwoordelijkheid in het wetenschappelijke bedrijf. Want zoals uit het voorgaande
| |
| |
blijkt is ook van hun nauwkeurige arbeid het uiteindelijk begrip en inzicht afhankelijk. Men zou de laatstgenoemde groep onrecht aandoen wanneer de resultaten van de wetenschap alleen werden toegeschreven aan de geleerde specialist, die het onderzoek leidt, en die uiteindelijk de gegevens, welke werden verkregen, in synthese samenbrengt en afrondt.
Tenslotte is daar het eigenlijk onderzoek via het microscoop, waaraan we weinig aandacht hebben besteed. Ik denk hier aan de geestelijke inspanning van nauwkeurige waarneming, aan de kritische vergelijking en combinatie der gegevens, aan het moeizame werk bij het ontwerpen van een verantwoord beeld in de juiste dimensie, aan de terugslag welke volgt op mislukkingen, die in geen enkel onderzoek zijn weg te denken. En daafbij mogen we ook de lichamelijke vermoeienissen van dit wetenschappelijke werk niet vergeten. Want ook al ontwerpt het microscoop voor ons oog een vergroot beeld van het object, het blijft een virtueel beeld; de onderzoeker zal gebogen moeten zitten over zijn instrument, met geheel zijn lichaam geconcentreerd op de verlichte vierkante centimeter, waarop de lenzen van zijn microscoop staan gericht. Het leven geeft zich niet gemakkelijk prijs; slechts in het zweet zijns aanschijns, en in onderwerping aan de natuur zal de mens zijn heerschappij over de wereld kunnen handhaven en uitbreiden.
|
|