te zien, dat men met het bestaan van de EEG als een reëel economisch gegeven rekening moet houden en zelfs met het feit, dat de EEG in de toekomst aanzienlijk sterker zal worden. Daarom pleit men nu niet alleen voor een nauwere samenwerking en betere arbeidsverdeling tussen de landen aangesloten bij de COMECON - zoveel als de Oost-Europese EEG -, maar bovendien begint men te denken over economische samenwerking met deze EEG en vreedzame wedijver tussen economische unies met een verschillend maatschappelijk stelsel. Deze gedachten zijn afkomstig van niemand minder dan Chroestsjef zelf en konden dus in de Prawda worden herhaald.
De toetreding van Engeland tot de EEG was ook het voornaamste agendapunt op de 11e na-oorlogse conferentie van de Gemenebest-premiers van 10-19 september te Londen. Premier Macmillan had gehoopt, dat einde juli de onderhandelingen te Brussel zover zouden zijn gevorderd, dat hij nu aan zijn 16 collega's van het Gemenebest een volledig overzicht van de voorwaarden tot toetreding zou hebben kunnen voorleggen; nu dit niet het geval was, meende hij toch in staat te zijn hen een redelijk beeld te geven van de situatie. Zijn positie is zeer moeilijk; de tegenstand in Engeland zelf is groter geworden, waarschijnlijk onder invloed van de halsstarrige houding van de Gaulle en Adenauer. Bovendien begint de Labourleider, Gaitskell, zich meer en meer tegen aansluiting te verzetten; hij werpt zich op als verdediger van de belangen van het Gemenebest en eist o.a., dat de regering, voordat zij een definitief besluit neemt, nog een tweede Gemenebestconferentie bijeenroept. Als hij bedoelt, dat de andere leden dan een veto zouden kunnen uitspreken, zou er van de onafhankelijkheid van zijn land weinig overblijven. Hiertegenover staan in Engeland een aantal labourleden, die niet afkerig zijn van de EEG, verder de in aanhang groeiende liberale partij en het feit, dat juist in de jongere leeftijdsgroepen en onder de meer ontwikkelden zich de meeste voorstanders van aansluiting bevinden.
Op de conferentie moest Macmillan zien te bereiken, dat het verzet van de gemenebestpremiers de binnenlandse oppositie niet versterkte. Hij wees in zijn openingsrede op de grote veranderingen, die zich sedert de akkoorden van Ottawa in 1932, waarin de imperiale preferentiële rechten waren vastgesteld, binnen het gemenebest hadden voltrokken, en op die in de wereld na de tweede wereldoorlog; daar Engeland voor het gemenebest vooral betekenis had als kapitaalverstrekker, wees hij er verder op, dat zijn land hiertoe beter in staat zou zijn als het tot de EEG toetrad, hetgeen bovendien tot voordeel zou hébben, dat de kans op wereldomvattende handelsovereenkomsten zou worden vergroot. Ook erkende hij, dat het isolationisme van zijn land t.a.v het continent een politieke fout was geweest; grotere bemoeienis van Engeland met Europa zou misschien beide wereldoorlogen hebben kunnen voorkomen. Nadrukkelijk verwierp hij de keuze tussen het gemenebest en Europa; het eerste was nooit een politieke en economische eenheid, hoogstens een los verhand, waaruit Engeland zich ook nu niet wilde terugtrekken.
Hoe vriendelijk de aanwezigen ook na de redevoering van Macmillan applaudiseerden, zij bleken vol kritiek te zijn. De Canadese premier, Diefenbaker, die echter een sterke oppositie onder Lester Pearson in eigen land tegenover zich vindt, zag in toetreding een verzwakking van het Gemenebest, waardoor Canada gedwongen zou zijn zich meer te richten naar zijn machtige buurman, de Verenigde Staten. Ook de Australiër Menzies, die in eigen land ternauwernood een