vinsky - vanwege zijn 80e verjaardag - en aan dat van Sweelinck en Diepenbrock, omdat zij resp. 400 en 100 jaar geleden geboren werden. Een hele avond muziek van Sweelinck beluisteren bleek zeer leerzaam, maar eigenlijk alleen aantrekkelijk voor een kleine groep insiders.
Van Diepenbrock en Stravinsky werden merendeels bekende werken uitgevoerd in overigens zeer goede vertolkingen, waarbij we speciaal denken aan de Elektra-suite onder Willem van Otterloo en de Petrouchka, die een kroon zette op het brillante concert van Hans Rosbaud met het Concertgebouw-Orkest. Laatstgenoemde bracht tevens het capriccio voor piano en orkest van Stravinsky met de zeer virtuoze Monique Haas achter de vleugel en als noviteit de Variazioni van Dallapiccola, een kamermuziekachtig werk voor groot symphonie-orkest, waarvan vooral het originele kleurenpalet het publiek wist te boeien.
Een ander hoogtepunt tijdens de Amsterdamse concerten vormde een volledige uitvoering van César Franck's Psyche, dat door het Radio-Philharmonisch Orkest met medewerking van het Omroepkoor onder leiding van Willem van Otterloo een waarlijk meeslepende vertolking kreeg; ook het weerzien van Rafael Kubelik, die Roussel's derde symphonie en Janacek's sinfonietta zeer indringend en impulsief door het Concertgebouw-Orkest liet spelen, werd een waar feest van spontaan musiceren.
Hoe progressief de programma's der symphonieconcerten te Amsterdam en Scheveningen in verhouding tot vorige jaren ook waren, het Rotterdams Phil-harmonisch Orkest en het Brabants Orkest gingen in hun vooruitstrevendheid tot het uiterste, waartoe een hedendaags concertpubliek te verleiden valt; in Rotterdam bracht Eduard Flipse Pijper, Diepenbrock, Malec, Mahler en Kodaly op één concert tezamen, terwijl Hein Jordans in Tilburg achtereenvolgens Ton de Leeuw, Chopin, Bartok en Debussy liet spelen. Toch was de grootste sensatie op het gebied van de moderne muziek weggelegd voor Amsterdam, waar het Südwestfunk Orchester o.l.v. de componist-dirigent Pierre Boulez diens ‘Pli Selon Pli’ kwam uitvoeren.
Gewend als men is in de muziek het element van harmonie, ritme of melodie aan te treffen, wist men aanvankelijk met deze totaal nieuwe orkestklank geen raad. Zeer korte flarden van geluid volgden elkaar op, ontlokt aan een uiterst gevarieerde orkestbezetting, waarvan het slagwerk een bepaald exotische samenstelling had gekregen; bij tijd en wijle voegden zich door deze orkestklanken grillige meiismen van een sopraansolo. Wij ervoeren deze compositie als een nieuw soort muziek, die de indruk wekte iedere norm van aesthetisch gevoel moedwillig in de grond te boren.
De reacties van het publiek waren, zoals te verwachten viel, zeer gemengd. Velen verlieten met de pauze definitief de zaal, anderen ‘bleven achter om het tweede gedeelte van het concert te beluisteren; een groep van kenners en nieuwsgierigen schaarde zich vlak achter het orkest, vol bewondering voor de veelal aparte speeltechniek van bepaalde instrumenten en voor de fabelachtige directie van Pierre Boulez, die blijk gaf met zeer korte, besliste gebaren als een verkeersagent het grote apparaat geheel te beheersen.
Ons was het niet duidelijk of het enthousiaste gedeelte van de toehoorders, die de gehele avond bijgewoond hebben, niet méér door ondefinieerbare emoties en verstandelijke verbazing in verwarring waren gebracht, dan wel overweldigd werden door de muzen. Vergissen wij ons door te menen, dat muziek in het diepste van onze persoonlijkheid rust en stilte teweeg brengt?