| |
| |
| |
Mgr. Cardijn, tachtig jaar
Mgr. G. Philips
WIJ hebben, in België, niet veel internationale figuren; die van Cardijn is zozeer op algemeen kerkelijk en op wereld-plan doorgedrongen, dat we hem nog bezwaarlijk als eng Vlaams of beperkt Belgisch kunnen aanvoelen. Zijn maat is volkomen ongewoon. Zijn persoonlijkheid steekt boven allen uit en hij heeft, niet op één, maar op verschillende geslachten zijn stempel gedrukt. Hij is niet eens meer Europees, maar intercontinentaal. Wij weten meestal niet of hij te Brussel, ofwel in Azië, in Zuid-Amerika of in Afrika vertoeft. Er gaat een vlam van eeuwige jeugd van hem uit, en de meesten zullen verbaasd opkijken als ze vernemen dat hij zijn tachtigste verjaardag viert.
Cardijn, dat is de K.A.J., de meest oorspronkelijke en nog steeds onbetwiste vorm van Katholieke Aktie in de nobelste zin van het woord. Men kan hem geen theoreticus noemen, maar hem zonder meer als een man van de daad voorstellen zou zijn originaliteit miskennen. Hij is een ziener, die het zeldzame geluk heeft gekend zijn visie voor een groot deel in de werkelijkheid om te zetten.
Hij is een man van de Kerk, maar heeft niets van een klerikaal. Hij spreekt vrank en vrij, hartstochtelijk en meeslepend zonder in academische zin welsprekend te zijn. Hij heeft nooit de tijd gehad om zich, noch in het Nederlands noch in het Frans, om taaifinesses te bekommeren. Hij bezielt trouwens zijn gehoor ook in andere talen, die hij ternauwernood kent, doch iedereen verstaat hem, omdat men ‘ziet’ wat hij zegt. Hij heeft het hart van een priester, zonder aan een devote heiligenfiguur te doen denken. Hij is aangegrepen door het ongeduld en de ijver van de echte sociale werker, die niet alleen de nood van de arbeider, vooral dan de jonge arbeider, scherp aanvoelt, maar tevens het reddingsplan ontwerpt en uitvoert. Man uit het volk, gaat hij recht op de man af, en tot de Bisschoppen en de Paus van Rome richt hij zich met de grootste openhartigheid, zonder één ogenblik de eerbied en de zin voor onvoorwaardelijke tucht te verliezen.
Hij is te zeer realist om zich aan cultuur-intellectualisme te bezondigen, maar hij schept authentieke cultuur bij de mensen die hij, somtijds haast uit het niet, gevormd heeft. Nooit kan men het verhaal van zijn priesterroeping zonder ontroering herlezen. Van de eerste dag af is zijn opvatting van het christendom radicaal, zodat het in het leven doordringt, in het zijne en in dat van zijn volgelingen. Hij is iemand waarvan men zeggen kan dat hij werkelijk in God en Christus gelooft
| |
| |
en een onverwoestbaar vertrouwen heeft in de wonderen, die de genade ook bij de geringste arbeider opwekken kan; en omdat hij gelooft, slaagt hij erin bergen te verzetten.
Hij is één met zijn beweging, en als men een hulde voor hem op touw zet, wordt het een massa-bedevaart naar Rome of naar Lourdes, of een wereldcongres, waarvoor de officiële internationale instanties belangstelling tonen. Rechtstreeks op de ervaring afgericht, is hij geen boekentheoloog, maar een getuige van de verlossende waarheid die Christus geopenbaard heeft. Die boodschap wil hij melden aan gans de wereld, niet met paternosters en heiligenprentjes, maar dank zij een sociale ommekeer, door liefde en rechtvaardigheid geïnspireerd en gedragen. Hij discussieert niet, maar verkondigt. Hij roept en hij werkt in een fors tempo, maar met een diepe inwendige gemoedsrust, die hem tegen alle moeilijkheden opgewassen maakt. Hij herhaalt en herneemt zonder ooit te vervelen, omdat hij zo echt is en zo onweerstaanbaar in zijn overtuiging. Hij is Cardijn.
Waarin bestaat ten slotte de betekenis van deze man voor de Kerk en de wereld en voor de opgang van het apostolaat?
Vooreerst kan men van een Copernikaanse wending spreken die hij in de opvatting van de jeugdzielzorg heeft teweeggebracht. Niet hij alleen voorzeker, maar toch hij voorop in de eerste rangen. Wij zouden de vorige geslachten schromelijk ongelijk aandoen met te beweren dat zij zich niet om het ziele- en lichaamsheil van de jongeren uit het volk bekommerden. Lang vóór de eerste wereldoorlog bestond er een uitgebreid net van katholieke patronaten, waar men jongens en meisjes in een omheind milieu een supplement van godsdienstige opvoeding bijbracht en een gezonde ontspanning voor hen inrichtte. Doch de methode leed aan een tweevoudig euvel, dat met de dag scherper aan het licht trad. Het systeem was gegrond op een bekommernis om beveiliging en afzondering, en de greep op de jongeren steunde op het overwicht van erkende leiders, priesters en lekehelpers, die met de edelste bedoeling beschermend en paternalistisch optraden. Deze schets is blijkbaar te ruw en te ongenuanceerd, maar niemand kan er in grote trekken de gegrondheid van betwisten.
Nu kwam er een man die uit de dagelijkse levenspraktijk een letterlijk tegenovergestelde opzet, niet alleen aanprees, maar in beoefening bracht. De godsdienstig-zedelijke en menselijke verheffing van de jongeren uit het arbeidsmilieu, de fabrieken en de krotwoningen, moet men tot stand zien te brengen door niet alleen voor de jeugd maar door de jeugd te werken. De jeugd moet haar eigen opgang zelf ter hand nemen, of de hoogste inspanning van de herders en leiders zal uiteinde- | |
| |
lijk onvruchtbaar blijken. Dit is voor elke realistische pedagogiek een onomstootbaar beginsel, doch men moet het durven dóórdenken en in toepassing brengen. Een ongehoord waagspel: uit de arbeiderskringen zelf, inbegrepen de straatjeugd en het fabrieksvolk, waarachtige apostelen recruteren en vormen.
Pius XI met zijn profetisch inzicht had wel afgekondigd dat de eerste apostelen van de arbeiders zelf arbeiders moesten zijn. Doch er was iemand nodig die buiten het pauselijk of het bisschoppelijk paleis deze arbeiders-apostelen aan het werk zou zetten, en de algemene roeping ook toegankelijk zou stellen voor de minst ontwikkelde en meest verwaarloosde onder de arbeiders: de jeugdigen. Vandaar wellicht die wondere verstandhouding tussen de Paus en de stichter van de K.A.J., de eerste priester die met de opperherder over de herkerstening van de arbeidersmassa kwam spreken, om aan de grote ergernis van de negentiende eeuw een einde te maken. Dit wederzijds begrip tussen de Paus van Rome en een eenvoudige priester uit de volksbuurt heeft nooit gefaald. Hier heeft de H. Geest ongetwijfeld de hand in gehad, om de Vader van alle christenen het charisma te doen erkennen van de proost van de K.A.J., die aan het geniaal pauselijk ontwerp gestalte en vorm zou geven.
Het apostolaat, godsdienstig, zedelijk en sociaal, door de mindere man en door de jeugd, is Cardijn altijd zo levensecht en zo dierbaar gebleven, dat hij instinctmatig de methodes van de priesters-arbeiders als onvoldoende doordacht heeft afgewezen, hoewel hij zich nooit tot polemiek heeft laten verleiden en de onberekenbare edelmoedigheid van deze pioniers volmondig heeft erkend en gewaardeerd. Hij was trouwens persoonlijk niet vreemd aan de geest die hen bezielde, maar hij was nuchterder en wijzer.
Met deze valorisatie van de eigen verantwoordelijkheid van de christen, ook van de jonge christen, - de enige opvatting die de christelijke persoonlijkheid onomwonden eerbiedigt, - houdt met een andere norm verband die aan de ervaring is ontleend: het volstaat niet de gelovigen voor hun geestelijke veiligheid uit de wereld af te zonderen; in hun natuurlijke omgeving is het dat zij hun christelijke en apostolische roeping te beantwoorden hebben. Waartoe dient het de volkskinderen enkele uren per week uit het bedervend milieu te verwijderen, wanneer ze minstens zes dagen per week aan de verleiding weerstand moeten bieden, die hun menselijke en godsdienstige gaafheid dreigt te vernietigen? In de fabriek, de werkwinkel of het atelier, tijdens de schafturen en de verplaatsing (in welke omstandigheden!) moeten zij het geloof en de eerbaarheid niet alleen verdedigen maar doen uitstralen. Dus
| |
| |
opnieuw de meest actieve, positieve en wervende methodes; niet het louter behoud en verweer, maar, met een woord dat sedertdien in zijn betekenis is uitgezuiverd, ‘verovering’. Durven optreden, durven spreken, durven handelen, niet om te heersen, maar om te bevrijden en te verheffen, dat was de dringende noodzaak. Daartoe was een sterke, goed gedrilde en geleide groepsactiviteit onmisbaar, een ‘beweging’ en een vertegenwoordigend lichaam, dat zijn zorg en drang over heel de sociale groep zou uitstrekken. Nogmaals oerechte levenservaring: een beginneling op het werk, alleen en machteloos, is een onnozel schaap dat men onder spot bedelft; maar een aaneengesloten groep van sympathieke kameraden kan in een fabriek van duizend man wonderen verrichten.
Dientengevolge kon het niet anders, of de arbeidersjeugdbeweging moest haar toevlucht nemen tot de later zo zeer in opspraak gebrachte specialisatie in de Katholieke Aktie. Zij was trouwens sterker afgericht op het levensmilieu dan op de ‘stand’ in enge zin. De standenverdeeldheid in de hand werken ware bovendien onchristelijk en noodlottig voor de uitbouw van een evenwichtige maatschappelijke orde.
In de gelederen van de boerenbevolking, de burgerij, de studerenden, heeft Cardijn vanzelfsprekend navolgers opgeroepen die wellicht iets te veel kopieerden, zonder zich het grondinzicht van de nieuwe werkwijze voldoende te hebben geassimileerd. Dat is haast onvermijdelijk het lot van de voortrekkers en de epigonen, maar ook op dit punt komt er in onze dagen meer doorzicht.
Wat er veertig jaar geleden aan helderheid van inzicht en vooral aan dapperheid nodig was om een dergelijke omwenteling te doen aanvaarden, kunnen we ons thans nauwelijks voorstellen.
Doch er is een ander kenmerk dat de K.A.J. van Cardijn een bijzondere stempel opdrukt, met name de uitgesproken godsdienstige en apostolische inslag. Dit moet men goed begrijpen. Bij niemand zal het opkomen de K.A.J. met een godvruchtige broederschap of met een sekte van religieuze dwepers te vergelijken. Doch Cardijn is er nooit voor teruggeschrokken aan de fabrieksjongens en -meisjes over de waardigheid van het Godskind en de uitstralingskracht van de heiligmakende genade te spreken; meer nog, deze waarden op de voorgrond te stellen, omdat hij weet dat ook de eenvoudigen, - wellicht zij het meest van allen, - deze onuitsprekelijke geheimen, niet met hun verstand, maar met hun gelovig gemoed kunnen begrijpen.
Hiervoor zijn ontelbaren hem van harte dankbaar, omdat zij door hem het levensechte christendom hebben ontdekt, dat veel dieper reikt dan de moraal en de sociale vooruitgang. Onder zijn leiding hebben zij
| |
| |
in nederigheid en met hoge erkentelijkheid leren beseffen dat het leven waard is om geleefd te worden en dat het om mededeling van leven roept. Daarom gebruikt de K.A.J. geen omwegen om, boven de ontspanning, de kameraadschap, de culturele en technische ontwikkeling uit, als het ware nog een toemaatje van godsdienstigheid mee te geven. Zij drukt haar leden het evangelie en het missaal in de hand, en leert hun wat geestelijke bezinning, inkeer en gewetensonderzoek betekenen. Dat alles is noch gemaakt noch opgeplakt, maar vanzelf-sprekend en authentiek, ernstig maar opgewekt en constructief. Misschien zijn de arbeiders op dit stuk ontvankelijker, omdat ze minder pretentie hebben en in alles uitkomen voor wat ze zijn.
Die waarachtige eenvoud en echte diepgang zijn uiteraard blijvend. Dat treft iedereen die, in het leger of in de wereld van de volwassenen, oud-kajotters of kajottersgezinnen aantreft. Zij hebben het heilig vuur niet laten uitdoven. Het fenomeen blijkt in deze kringen sterker dan overal elders, waar men in het later leven de spontane reacties van de veteranen uit de Katholieke-Aktiebewegingen maar even wil nagaan.
De oud-kajottersleiders geven aan de beweging van de volwassenen een sterk godsdienstig en apostolisch impuls. Zij hebben begrip en edelmoedigheid ten overstaan van de zwakken en de afgedwaalden, zij misprijzen niemand. Zij weten wat onbaatzuchtige toewijding en offervaardigheid betekenen. Ook zij zijn noch heiligen noch wonderdoeners, maar zij geloven dat de mens, als hij de genade maar volgt, schoon en rein en rijk kan leven. Het aantal geblaseerden is gering, en zelfs degenen die ontrouw werden kunnen aan hun kajotterstijd niet zonder weemoed terugdenken.
Dit is het kenmerk dat ik bij Cardijn het hoogste schat. Hij is in zijn beweging niet alleen ‘priester gebleven’: zijn christelijke en apostolische roeping heeft hij daarin ten volle uitgeleefd. Is het niet juist hierdoor dat zelfs geen schijn van klerikalisme op zijn houding kleeft? En dat hij zijn jonge arbeiders en arbeidsters tot echte volwassenen en verantwoordelijke christenen heeft opgeleid? Zelfs bij de socialisten zal men geen afkeer voor de kajotterij kunnen vaststellen, hoewel zij uiterst achterdochtig zijn tegenover alle kerkelijke inrichtingen.
Want de K.A.J. steekt haar kerkelijke gehechtheid en haar zin voor de parochie geenszins onder stoelen of banken. En al kunnen spanningen met de gevestigde religieuze instellingen niet uitblijven, toch weten de Kajotters zeer goed dat buiten het parochieel kader voor een alzijdige christelijke beleving niets te verwachten valt. Zij hechten aan vrijheid, maar de hiërarchische gebondenheid, die kracht betekent, is voor hen zelden of nooit een probleem.
| |
| |
Uitsluitend of eenzijdig op deze godsdienstige bezieling de nadruk leggen, zou van Cardijn en zijn beweging een gans mistekend beeld geven, indien men niet tevens oog heeft voor hetgeen wij het geïncarneerd karakter van deze oerchristelijke spiritualiteit kunnen noemen.
Veelbetekenend is het feit dat de onderpastoor van Laken zijn eerste pogingen heeft ingezet met een ‘syndicale jeugd’. De sociale bekommernis was in zijn begintijd bij de wakkere priesters volkomen vanzelfsprekend. Heeft Cardijn ze buitengewoon verdiept en uitdrukkelijk godsdienstig onderbouwd, hij heeft ze nooit afgezworen, integendeel. Daarvoor was hij te eerlijk en te oprecht. Christendom zonder daadwerkelijke liefde en onkreukbare sociale rechtvaardigheid is hem steeds, niet alleen als afkeurenswaardig, maar als onbegrijpelijk voorgekomen. Evenmin als hij de heilsboodschap voor betere tijden wilde voorbehouden, evenmin stemde hij erin toe louter vroomheid te preken en daarna met geduld een levensvernieuwing en een sociale heropstanding van de dauw des hemels te verwachten.
Ik geloof niet dat hij zich ooit een zwaar hoofd heeft gemaakt over de eindeloze discussies, vooral in Franse kringen, over progressiviteit, eschatologisme en inzet in de materie. Hij had daarvoor letterlijk geen tijd. Hij sloeg de hand aan de ploeg en trok een rechte voor, geleid door zijn scherpe religieuze en menselijke intuïtie. Hij nam zijn mensen zoals ze waren, in hun schrijnende geestelijke en stoffelijke nood, met de vaste wil die effectief en vooral niet met louter woorden te lenigen. Dat zou hij als bedrog hebben aangevoeld.
Voorzichtige zielen hebben op het gevaar gewezen, de godsdienst met het tijdelijke te vermengen. Maar bezielen is juist niet vermengen, doch de tijdelijke waarden volkomen respecteren en daarin een eeuwigheidsdimensie ontdekken voor de mens die ze van uit zijn christelijke levensvisie benadert. De mensenmaatschappij veredelen en verheffen is niets anders dan het katholicisme zijn volle vrucht laten opleveren, en het enig afdoend bewijs geven dat het christendom niet wereldvreemd noch steriel is, maar waarachtig en daadkrachtig.
Godsdienst is geen aliënatie, geen verloochening van de mens, zoals het kommunisme beweert. Doch het is beter een menswaardige sociale orde te scheppen dan het kommunisme met vervloekingen te overladen of alleen met militair machtsvertoon te willen beteugelen. Wij moeten iets beters in de plaats stellen, zegt Cardijn. Wij hèbben dit ook, maar we laten het veelal ongebruikt, omdat het zoveel inspanning en zoveel offers van ons vergt.
Dat is ook zijn visie op de ontwikkelingsgebieden, waar de nood van de jonge arbeiders ten hemel schreit, en waar hij de beste van zijn leke- | |
| |
missionarissen naartoe zendt. Daar is de K.A.J. nog meer onmisbaar dan elders en daar slaat zij wellicht nog dieper in dan bij onze oververzadigde europese genieters.
Ondertussen is de beweging voor de veertienjarigen die onvoorbereid in het anonieme bedrijfsleven geworpen werden, een levensschool geworden, die voor menigeen zoveel als een arbeidershumaniora of zelfs als een universiteit is geweest. Met andere en veel hardere methodes weliswaar, maar meer dan eens veel levensechter en veel universeler. En vooral veel dieper menselijk en veel produktiever, zonder schoolse geleerdheid, maar met meer hart. Niet dat Cardijn de wetenschap of het onderzoek misprijst, maar hij wil de totale, ook intellectuele ontwikkeling niet aan de bevoorrechten van het geld voorbehouden. Er is nog een andere aristocratie, die veel minder gevaar loopt de kleine man te misprijzen, in plaats van hem zonder eigendunk of baatzucht te verheffen.
Van zijn lijfspreuk ‘zien, oordelen, handelen’ hebben sommigen die ze niet begrepen ‘voir, juger, gémir’ gemaakt, juist hetgeen deze eerlijke mens steeds het meest heeft verafschuwd. Aan kwerulanten heeft hij een hekel, omdat ze onoprecht zijn, misschien niet in hun woorden maar in hun leven. Zij brengen niets op, terwijl deze tachtigjarige niet eens weet wat voor hemzelf pensioen zou betekenen. Door zijn geloofsinzicht en zijn dadendrang wordt hij niet verteerd maar verjongd en wijst hij vele vroeg afgesloofden en wankelmoedigen de weg.
Hij is een zegen voor ons allen, wie wij ook zijn, voor de Kerk en voor de wereld, in één lijn, omdat hij de wereld van uit haar christelijke roeping en bestemming ziet, tot verheerlijking van de Vader van alle goed, wiens kinderen wij zijn, dank zij het offer van Christus en de getrouwheid van de Kerk aan haar volledige heilsopdracht.
Voor de tachtigjarige Cardijn is het christendom minder dan ooit een ijdel woord, maar het reddende daad-woord voor de arbeiders van alle landen en voor geheel het mensdom.
|
|