Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 60]
| |
Voor een moeilijke en soms onmogelijke opgave stond ook Theater met de opvoering van De Advocaat van de Duivel, door Dory Schary voor het toneel bewerkt naar de bekende roman van de Australische schrijver Morris L. West, in dit tijdschrift april 1960 uitvoerig besproken. De bezwaren tegen de roman komen in het toneelstuk sterker naar voren, de verdiensten ervan zijn vrijwel verdwenen. Zelfs lijkt Monseigneur Meredith, op het toneel soms onuitstaanbaar, niet meer de hoofdpersoon, het boek is in stukken gehakt, het dorpsleven als achtergrond verdwenen, bijkomstigheden nemen een belangrijke plaats in, alles maakt een rommelige indruk omdat geen geheel is ontstaan. Het publiek wist dan ook niet wat het met het overigens weinig gespeelde stuk moest aanvangen. Zeer knap en indrukwekkend was in wat wel ongeveer een monoloog van een uur kan worden genoemd, Annet Nieuwenhuyzen in de éénacter Voor de grote muur van Tankred Dorst als de Chinese vrouw, die haar recht op geluk verdedigt en om begrip vraagt, maar voor een muur van onverschilligheid staat. Het stuk zelf klinkt echter retorisch en quasi-diepzinnig, is voor allerlei uitleg vatbaar, niet boeiend en vol herhalingen, terwijl tegenover de hoofdrol de andere spelers niet voldoende tot hun recht komen. De Bruiloft van Tsjechow, dat na de pauze gespeeld werd, een grapje over een bruiloftsfeest met hindernissen, vooral omdat daaraan naar toenmalige Russische gewoonte in kleinburgelijke kringen een ‘generaal’ ter opluistering moest deelnemen, die hier een gewezen zeeofficier blijkt te zijn, was niet meer dan een amusant geval met aardige typeringen. Afscheid nam het gezelschap met De Leugenaar van Goldoni, waarin de aartsleugenaar Lelio wel met zijn kunsten lange tijd veel succes behaalt, maar tenslotte in zijn eigen strikken verward geraakt, ook al omdat, tenminste op het toneel, in die dagen de deugd moest worden beloond. In dit soort stukken gaat het meer om het hoe dan het wat en zij staan of vallen met het élan en temperament waarmee zij worden gespeeld. In deze aardige voorstelling is zeker het stuk niet gevallen, maar ‘staan’ deed het ook niet. Daarvoor miste zij te veel eenheid van stijl.
Waarom speelt een toneelgezelschap een toneel-monstrum als De Gevangenen van Altona? Er is maar één antwoord mogelijk. Omdat het door Sartre geschreven is. Was het van een onbekende auteur, dan had het nergens ter wereld een kans op de planken te komen. Met toneel heeft immers het geval na het nogal melodramatische eerste bedrijf weinig of niets te maken. De volgende vier bedrijven brengen geen verklaring of ontwikkeling en worden als toneel langzaam maar zeker door duistere symboliek en overdadig redeneren kapot gemaakt. Tevergeefs heeft Sartre geprobeerd schuld en verantwoordelijkheid van het mensdom, dat hier op de beklaagdenbank wordt gezet, aan het wereldleed in een familiedrama te vatten. De leden van deze familie zijn geen levende wezens geworden en zeker gelooft niemand aan de hoofdfiguur Franz von Gerlach, die duidelijk kunstmatig krankzinnig is. Door bewonderenswaardig spel wist Han Bentz van den Berg in de zeer veel eisende hoofdrol dit duidelijk te maken. Deze figuur ook aanvaardbaar maken heeft hij gelukkig niet geprobeerd. Verhinderen dat na de pauze de zaal merkbaar minder bezet was is hem ook niet gelukt. Nog moeilijker te beantwoorden is de vraag, waarom een gezelschap een dure | |
[pagina 61]
| |
draak als Tennessee Williams Zoete Vogel van de jeugd wil spelen. Onfrissigheden van allerlei aard, zoals rassenhaat, verdovende middelen, verziekelijkte toestanden, sexuele monstruositeiten, geslachtsziekte, castratie, grove maar goedkope effecten en een al even goedkope symboliek werken hier met veel geschreeuw en sensatie eerder vervelend dan schokkend. Als de bedoeling is, dat de mens terugverlangt naar zijn jeugd als een staat van onschuld, die door corruptie is aangetast voor men het weet, dan gaat deze bedoeling toch te veel schuil achter de vuile was, die wordt uitgehangen in deze slecht voor het toneel bewerkte roman. Blijft alleen medelijden met de spelers, zoals Ank van der Moer als de rijke en afgetakelde prinses-filmster en Ramses Sheffey in de rol van haar chauffeur, verpleger en betaalde minnaar. Zij staan voortdurend naar tekst te happen, die de schrijver hun niet levert. Ook Billetdoux geeft in Ga toch naar Torpe raadsels op en dit schijnt niet de taak van een toneelschrijver. In de dictatoriaal geregeerde ideaal-staat mag men het leven niet moe worden. Zelfmoorden zijn dus verdacht en deze gebeuren herhaaldelijk in het afgelegen hotel van Ursala Maria Torpe. De inspecteur, vertegenwoordiger van het regiem, dat het geluk organiseert, raakt ook zelf zijn zekerheid kwijt. Blijkbaar heeft de schrijver van dit vermoeiende geval zich aan zijn onderwerp vertild en achter veel holle woorden laat hij alleen vermoeden, dat hij meer bedoelt dan wij te zien en te horen krijgen. De onzekerheid van het stuk werd door de voorstelling onderstreept. In plaats van de Nederlandse toneelmanifestatie bij gelegenheid van het Holland Festival speelde de Nederlandse Comedie het veel besproken en zeer uiteenlopend beoordeelde Andorra van Max Frisch. Aan de goede bedoelingen van de schrijver twijfelt niemand, over zijn slagen daarin lopen de meningen zeer uiteen. Frisch wil het latent anti-semitisme schilderen en hekelen, dat velen beheerst, die meelopen met de vooroordelen van de gemeenschap. Andorra is bij hem een denkbeeldige ‘witte’ staat, die grenst aan een ‘zwart’ land, waar de Joden worden vervolgd. Een onderwijzer doet 't voorkomen alsof hij daaruit een Jodenjongen heeft gered, die hij nu in Andorra opvoedt. In werkelijkheid is Andri echter zijn onwettige zoon. Hij wordt als Jood beschouwd en voelt zichzelf ook zo, dus anders dan de anderen. De waarheid komt aan het licht, maar hij blijft een Jood met de gevolgen daarvan, als het zwarte land in Andorra meester wordt. Het didactische stuk is zeker geen drama geworden en doet dikwijls aan als een bedenksel. Het onbehagen van niet weinigen is te begrijpen. In een overigens niet bijzondere voorstelling was Hans Croiset als Andri voortreffelijk.
Het is de laatste tijd traditie geworden bij de Haagse Comedie het nieuwe jaar te openen met een stuk van Shakespeare. Deze keer was de keuze gevallen op het eerste deel van Hendrik IV, in volledige tekst nog nooit in ons land opgevoerd. Ook dit koningsdrama van de grote Engelse dichter is geen historische kroniek, maar een rijk en boeiend stuk, ook als iemand niet allerlei historische bijzonderheden kent. Het brengt de geschiedenis van een vorst, die op onwettige wijze aan de macht is gekomen, zich onzeker begint te gevoelen en tevergeefs steun zoekt bij zijn zoon en troonopvolger, later wel een van Engeland's beste en meest populaire koningen, maar nu voortdurend te vinden in het bedenkelijke gezelschap van de verlopen edelman en avontuurlijke levensgenieter Sir John Falstaff. In deze vooral uiterlijk goed verzorgde en | |
[pagina 62]
| |
geregisseerde voorstelling met magnifieke enscenering speelde Joris Diels na zeer korte voorbereiding deze dikke schurk op een even bewonderenswaardige als verantwoorde manier. Vijftig jaar geleden is August Strindberg gestorven. In talrijke werken heeft hij zijn eigen gevoelskwellingen, waanvoorstellingen, vooral over de vrouw, in geestelijk slopingswerk neergelegd. De Vader is een resultaat van zijn eerste ongelukkig huwelijk. De getergde ritmeester en zijn koele, wrede vrouw voeren hun strijd om de macht met als inzet hun kind. In deze strijd gaat de man tenonder. Het stuk, ofschoon zeer persoonlijk en eenzijdig tot het ziekelijke toe, is van een grote dramatische intensiteit. Het knap geschreven werk kreeg een sterke opvoering in klassieke eenvoud, onder strakke regie. Frans van der Lingen als de ritmeester, Anny de Lange als zijn harde en onverbiddelijke vrouw en Ida Wasserman als de liefdevolle voedster volbrachten meesterlijk een moeilijke opgave. Weinig succes had De engel van het kwaad, waarmee Giraudoux bewijst, hoe moeilijk het is een stuk over de kuisheid te schrijven. Het verhaal over zijn Lucretia onder Napoleon III in Aix-en-Provence blijkt een halfslachtig romantische geschiedenis, maakwerk in soms fraaie taal. Onderhoudend en onbeduidend is Pas op de verf, een door Emlyn Williams naar René Fauchois bewerkt blijspel over zwendel in schilderijen. Als de oude en trouwe gedienstige, die het werk van de grote kunstenaar had begrepen, ook toen bij zijn leven nog niemand daarin iets zag, was Ida Wasserman een schat van een huishoudster en bewees bijna het stuk meer eer, dan het verdiende. Van Het hartbrekende Huis, een van Shaw's minst bekende maar beste stukken, heeft Ensemble een respectabele opvoering gegeven. Veel wat men kan navertellen, gebeurt er niet in het huis, dat harten breekt, maar in spitse en sarcastische gesprekken wordt boeiend en intelligent een gezelschap van onbenullige, zich vervelende, teleurgestelde mensen, waarvan toch sommigen een ideaal hebben, geschilderd tot een slot dat niet het sterkste deel van het werk is. Met het Nederlandse blijspel Om Nausikaa leek mij het gezelschap minder gelukkig. Voor het toneel op een gymnasium of lyceum kan dit stuk een bron van vermaak zijn, voor het beroepstoneel is het ondanks een paar aardige scènes en leuke gesprekken, te mager en gezocht. Harold Pinter is een van de meest gewaardeerde moderne toneelschrijvers. Dus zal men niet verwachten, dat zijn Het verjaardagsfeest ondanks de titel een vrolijk stuk zal zijn. Navrant en met bittere humor wil het de angst en doelloosheid van het leven aantonen. Zo langzamerhand ook niet meer een nieuw thema. De levensschuwe bar-pianist Stanley is een mislukking. Hij luiert en lummelt lusteloos rond en treitert zijn omgeving. De zielig burgerlijke achtergrond wordt gevormd door een goedkoop pensionnetje in een Engelse badplaats, waarin een slome man en zijn kinderlijke echtgenote alles voor lief nemen, wat hun gast bereid is te doen en te laten. Twee nieuwe gasten, sinistere en mysterieuze figuren, dwingen Stanley tegen zijn wil aan het verjaardagsfeestje deel te nemen en doen hem een soort hersenspoeling ondergaan. Helemaal kapot en beroofd van zijn persoonlijkheid, maar netjes geschoren en gekleed met bolhoed en al wordt hij weggevoerd. Pinter kan soms boeiend schrijven, hij weet een beklemmende en lugubere sfeer te scheppen, maar zijn stuk kan van alles en dus ook niets betekenen. Men zou bij dit ‘toneel van het absurde’ misschien het laatste moeten aannemen, maar moeilijkheden doen zich | |
[pagina 63]
| |
hier zeker voor. Niet eens de grootste is waarschijnlijk, dat Harold Pinter wel veel absurd, doelloos en zinledig kan vinden, maar zeker niet het schrijven van toneelstukken door Harold Pinter. In de koele en zakelijke regie van Walter Kous gaf Centrum een goede voorstelling van dit werk. Grote spanning wist Henk van Ulsen in de hoofdrol te leggen. Zeer gevoelig en aandoenlijk speelde Sara Heybloem de pensionhoudster en bleek in dit moderne stuk in stilte haar gouden toneeljubileum te vieren. Zijn veertigjarig toneeljubileum vierde Cruys Voorbergh bij dit gezelschap met Voor het laatst Laly Barker van Hans Keuls. De absoluut enige verdienste van dit werk is, dat het de jubilaris gelegenheid geeft tot een briljant gespeelde transformatierol. Hij treedt er in op als een gewezen toneelspeler, die een gentelman-butler, een schurk-butler, Lady Barker en haar dokter speelt. Bijzonder knap en daarom ook hoogst amusant; met een gradatie, want de dokter deed Cruys Voorbergh van zijn allersterkste zijde kennen. Voor de vakantie bracht Centrum een plezierige Amsterdamse muzikale komedie, Mensen, hee mensen. Maar grote moderne problemen hadden hier beter geweerd kunnen worden.
In de samenstelling van sommige gezelschappen zullen vrij ingrijpende wijzigingen plaats hebben. Theater gaat met heel zijn directie en bijna alle leden van Arnhem naar Rotterdam, waar het het Nieuw Rotterdams Toneel zal vormen. Het nieuwe gezelschap in Arnhem wil zich meer op de toneelspreiding toeleggen, die zeker ook oorspronkelijk het voornaamste doel is geweest van het vroegere gezelschap aldaar, maar in de strijd om gelijkwaardigheid met de grote gezelschappen van het westen wel eens in het gedrang is geraakt zoals vooral in de repertoire-keuze gebleken is. Vele spelers van het Rotterdams Toneel verlaten dit gezelschap. Ton Lutz gaat naar de Nederlandse Comedie als lid van de artistieke leiding, Max Croiset naar Ensemble, waarvan ook de Belgische acteur Julien Schoenaerts lid wordt. Enige secundaire gezelschappen worden belangrijk versterkt. Johan de Meester wordt mededirecteur van Arena-Nieuwe Komedie, Guus Hermus, Luc Lutz en Ann Hasekamp gaan naar Centrum. De belangrijkste verandering heeft in Studio plaats, waarvan Kees van Iersel directeur wordt en waartoe Andrea Domburg, Nell Koppen, Wim van den Brink en Henk van Ulsen toetreden. Dit heeft ook invloed op het repertoire, maar het lijkt mij niet zeker of de keuze hiervan aan het eerste doel van deze groep zal ten goede komen. Of met deze veranderingen de artistieke lusteloosheid, die ons toneel dikwijls kenmerkt, zal verdwijnen, moeten wij afwachten. Nog meer geldt dit voor enige beslissingen, die van overheidswege genomen zijn en tegemoet willen komen aan het verlangen van vooral Nederlandse en Haagse Comedie om minder te moeten reizen. Tegelijk willen zij toch de spreiding van ons toneel over heel het land verzekeren. Zeer ingrijpend lijken mij deze vrij ingewikkelde verordeningen niet. De bedoeling van de betrokken Staatssecretaris is, dat zij voor een aantal jaren zullen gelden. Hij is blijkbaar een optimist. |
|