| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
OP 15 augustus werd te New-York een akkoord getekend tussen Nederland en Indonesië over Westelijk Nieuw-Guinea. De voornaamste inhoud van deze overeenkomst, die nog door de Staten-Generaal moet worden goedgekeurd en vervolgens door een gezamenlijke Ned.-Indon. resolutie aan de V.N.-Assemblée moet worden voorgelegd, wordt gevormd door de volgende punten: rond 1 oktober wordt door Nederland het bestuur overgedragen aan een door de V.N. te vormen internationaal lichaam; dit laatste draagt op 1 mei 1963 het bestuur over aan Indonesië; voor einde 1969 zal Indonesië er met assistentie van de V.N. een volksstemming houden, waarbij de Papoea's zich kunnen uitspreken over de vraag of zij bij Indonesië wensen te blijven of zich willen afscheiden.
Aan het tot stand komen van deze overeenkomst zijn lange en vooral voor Nederland pijnlijke onderhandelingen voorafgegaan. Nadat reeds in mei de regering had verklaard het plan Bunker voor de oplossing van het geschil te aanvaarden, bleef Soekarno steeds weer een nadere verklaring en een duidelijker precisering van deze bereidverklaring eisen; verder dreigde hij niet alleen met het gebruiken van geweld, maar ging - ook toen reeds officieuze en daarna officiële besprekingen o.l.v. Oe Thant aan de gang waren - over tot infiltraties in Nieuw-Guinea, zodat er weinig anders dan een reëele oorlogstoestand tussen Nederland en Indonesië bestond, die het gevaar inhield uit te groeien tot een groot Z.O.-Aziatisch conflict, dat weer makkelijk tot een wereldconflict zou kunnen leiden. De vrees voor dit laatste beheerste de houding der Verenigde Staten; daar was men van mening, dat tot elke prijs een dergelijke ontwikkeling moest worden voorkomen.
Zo werd de principiële kwestie van het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's, door Nederland steeds op de voorgrond geplaatst, vervangen door een kwestie niet van macht, want die had Djakarta ook niet, maar van brutaliteit. Hierdoor wist Soekarno gedaan te krijgen, dat de tijdslimieten van het oorspronkelijke plan Bunker - overgangsperiode van niet meer dan twee jaren en niet minder dan een jaar - in voor Indonesië gunstige zin werd gewijzigd, terwijl hij bovendien de toezegging kreeg, dat op 1 januari 1963 de Indonesische vlag over Nieuw-Guinea zou wapperen, zoals hij in verschillende redevoeringen aan zijn onderdanen had beloofd.
Nederland kwam langzaam volledig met de rug tegen de muur te staan; de regering had de keuze tussen het voeren van een oorlog om principiële redenen, maar dan geheel alleen zonder enige hulp van welke mogendheid dan ook, of te proberen in onderhandelingen nog iets te redden wat op zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's leek. Zij koos het laatste, toen duidelijk was gebleken, dat de Verenigde Staten zich neerlegden bij de agressieve daden van Djakarta en zelfs wapens aan Indonesië bleven leveren. Wij zullen nu moeten afwachten of de Verenigde Staten het doel, dat hun voor ogen stond, n.l.
| |
| |
Indonesië buiten het communistisch vaarwater te houden, zullen bereiken. Dit is o.i. een even grote wissel op de toekomst als de bewering, dat bij een krachtiger houding tegen Djakarta Soekarno de Russisch-Chinese zijde zou hebben gekozen; wij zijn er nog niet zeker van, dat een meer onverzettelijke houding noodzakelijk er toe zou hebben geleid, dat Indonesië tot het uiterste zou zijn gegaan. Soekarno heeft, de aarzelende houding van de Verenigde Staten vanaf het begin aanvoelend, het spel uiterst handig gespeeld en het is te verwachten, dat hij dit in de toekomst zal blijven spelen, zolang het hem de gewenste vruchten oplevert. Intussen heeft zijn overwinning de bezorgdheid opgewekt van Portugal, dat troepenversterkingen stuurt naar de Portugese helft van Timor en van Australië, waar reeds de verwachting is uitgesproken, dat de Australische bondgenoten te hulp zullen komen, als Indonesië aanspraak zou maken op Oostelijk Nieuw-Guinea; men voelt er weinig voor Indonesische bases zo dicht bij het eigen vasteland en wil blijven vasthouden aan de mogelijkheid van een vereniging van West- en Oost- Nieuw-Guinea tot een zelfstandige staat.
Dit alles wil niet zeggen, dat wij slechts waardering hebben voor het optreden van de Nederlandse regering in dezen. Het is haast een schoolvoorbeeld van een kwestie, die te lang in de ijskast is geplaatst; van Nederlandse zijde had de zaak reeds tien jaar geleden moeten worden aangesneden, maar de verschillende kabinetten hebben een politiek van uitstellen gevolgd, die er toe leidde, dat deze regering met een principiëel juiste houding geen kans meer kreeg te bereiken, wat ook alle vorige kabinetten hadden bedoeld. De tijd werkte in ons nadeel, zodat Nederland tenslotte van twee kwaden het minste moest kiezen. Als op 6 september de Tweede Kamer bijeenkomt om het akkoord te behandelen zal zij - dit is nauwelijks aan twijfel onderhevig - de overeenkomst goedkeuren in de hoop, dat deze inderdaad volledig zal worden nageleefd.
Van Nieuw-Guinea naar West-Berlijn is minder ver dan het lijkt. Naar aanleiding van de houding der Verenigde Staten tegenover Indonesië werd hier en daar reeds de vrees uitgesproken, dat president Kennedy ook in andere kwesties meer en meer geneigd zou zijn om toe te geven en ook in Berlijn onder de voortdurende druk van Rusland zou bezwijken. Deze vrees bestond reeds veel eerder; sedert het openen van de gesprekken tussen de Amerikaanse secretary of State, Rusk, en de Russische gezant in Washington, Dobrynin, werden deze peilingen vooral in Bonn met grote argwaan bekeken; herhaalde malen heeft dr. Adenauer op soms niet al te tactische wijze van zijn bezorgdheid blijk gegeven, dat er wel eens een Amerikaans-Russische overeenstemming zou kunnen tot stand komen ten koste van West-Berlijn en van het herstel van de Duitse eenheid. Hierdoor werden de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en West-Europa er niet beter op; vandaar dat Dean Rusk einde juni een reis door Europa maakte om de verschillende problemen te bespreken, waarbij hij in Bonn uitdrukkelijk verklaarde, dat de Verenigde Staten de West-Duitse belangen niet te kort zouden doen bij hun pogingen om tot een compromis met Rusland te komen.
Het was te verwachten, dat de spanning in Berlijn rond 13 augustus zou worden opgevoerd. Men hield er rekening mee, dat Chroestsjef ter gelegenheid van de eerste verjaardag van het oprichten van de muur, die Oost- en West-Berlijn scheidt, een vredesverdrag met de DDR zou sluiten; de laatste tijd had hij hier weer herhaalde malen mee gedreigd echter zonder een tijdslimiet te stellen en hij hoopte kennelijk op deze wijze het Westen te dwingen om te
| |
| |
komen praten over een voor Rusland aanvaardbare oplosing van de kwestie. Terwijl de Verenigde Staten en Engeland hier wel voor voelen, weigert Frankrijk, gesteund door de West-Duitse Bondsrepubliek, echter elke bespreking, daar het in deze omstandigheden geen heil ziet in contact met Rusland. De dertiende augustus en volgende dagen zijn niet rustig verlopen; een ogenblik dreigden er n.a.v. het doodbloeden van een Oost-Duitse vluchteling op de sectorgrens ernstige moeilijkheden, waarin de Russen aanleiding vonden om de aflossing van de wacht bij het Russische oorlogsmonument, dat in de Britse sector van Berlijn ligt, te doen plaats hebben met gepantserde transportvoertuigen; ook toen de rust weer hersteld was, handhaafden zij deze maatregel. De Verenigde Staten hebben nu verzocht deze aflossing voortaan via een Britse en niet meer via een Amerikaanse doorlaatpost te laten geschieden en er tevens op aangedrongen het gewapende vertoon achterwege te laten.
De onenigheid in de Westerse wereld komt niet alleen tot uiting in de kwestie Berlijn, maar ook inzake de verdere uitbouw van de EEG is men het onderling niet eens. Dit bleek reeds op een conferentie te Brussel op 15 en 16 juli, waar de socialistische Internationale de Europese eenwording besprak; hier stonden de Britse Labourleider, Gaitskell, en de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Spaak, scherp tegenover elkaar. De laatste legde alle nadruk op de politieke ontwikkeling van Europa, terwijl Gaitskell naast andere voorwaarden voor Engelands toetreding tot de EEG stelde, dat dit niet zou betekenen, dat het ook deelnam aan een politieke federatie; Spaak vreest nu, dat Engeland de politieke ontwikkeling zou kunnen afremmen, maar blijft van mening, dat Engelands deelneming aan de EEG noodzakelijk is.
De voorwaarden voor deze deelname waren het voornaamste agendapunt van de tiende ministersconferentie, die einde juli en begin augustus te Brussel werd gehouden. De landbouwexporten van de zogenaamde blanke Gemenebestlanden, Australië, Canada en Nieuw-Zeeland, waren nog steeds het grote struikelblok en ook nu kon men het hierover niet geheel eens worden. Daar de preferentie, die deze landen nu op de Engelse markt genieten, bij toetreding van Engeland tot de EEG zouden komen te vervallen, eiste Engeland, dat zij de verzekering zouden krijgen van een met de huidige omvang vergelijkbare afzet. Vooral Frankrijk verzette zich hiertegen, hierbij gesteund door de vijf andere leden; deze willen wel gedurende een overgangsperiode een afnemende preferentie toestaan en in die tijd een internationale conferentie houden, waaraan speciaal de Verenigde Staten en Argentinië zouden moeten deelnemen, om te komen tot mondiale akkoorden over produktie, prijzen, enz. van landbouw-produkten; Engeland was het tenslotte in principe hiermee eens, maar er bleven nog scherpe meningsverschillen bestaan op enkele punten. Vooral Frankrijk hield het been stijf; het lijkt er op, dat de Gaulle het standpunt huldigt, dat Engeland tenslotte toch aan alle eisen moet toegeven, zelfs ten koste van de Gemenebestlanden. Zou dit gebeuren, dan zou Frankrijk gemakkelijk de leiding van Europa in handen kunnen krijgen. Voor de Britse regering was de verdaging van de besprekingen tot oktober een tegenvaller, daar zij gehoopt had een duidelijker omschreven beeld van de te sluiten overeenkomst te hebben als op 10 september de Gemenebestconferentie bijeenkomt.
Naast de toetreding van Engeland tot de economische gemeenschap speelt ook de toetreding tot de politieke unie een rol. De Gaulle wenst een zuiver West-Europese unie; sluit Engeland zich hierbij aan, dan zal - tenzij Engeland
| |
| |
los kan gemaakt worden van de Gemenebestlanden - Europa meer en meer de weg op gaan van een Atlantische unie; dit wenst Frankrijk slechts als het daarin op gelijke hoogte zou komen te staan met de Verenigde Staten en Engeland en daarmee zijn wij aan het Amerikaans-Brits-Frans-directoraat, waarover De Gaulle al eerder heeft gesproken.
Het schijnt, dat de Duitse Bondskanselier, Adenauer, geheel is overgegaan tot de zienswijze van Frankrijk. Was hij eerst voorstander van Engelands toetreding tot de EEG en van een supra-nationaal Europa, nu heeft hij gedurende de laatste maanden een ander geluid laten horen: de EEG moet niet te groot worden, daar zij anders niet gemakkelijk zal werken, en de toetreding van Engeland wordt wel niet afgewezen, maar toch tegengewerkt; zelfs opperde hij het denkbeeld om alvast te beginnen met een politieke unie van Frankrijk, West-Duitsland en Italië, als België en Nederland zouden blijven vasthouden aan de eis, dat Engeland moet betrokken worden in de onderhandelingen over een politieke uitwerking van de EEG.
Adenauer vreest blijkbaar uitstel van het tot stand komen van een politieke unie in West-Europa, als Engeland zou toetreden tot de EEG en aangezien hij reeds 86 jaar oud is, is hij - mischien terecht - bang zijn ideaal niet meer verwezenlijkt te zien. Bovendien wordt er in West-Duitsland reeds enkele jaren aangedrongen op zijn aftreden en hij begint maar al te goed te voelen, dat jongere politici het niet altijd met hem eens zijn; het lijkt er bovendien soms op, dat hij zelf wil bewijzen, dat zijn tegenstanders gelijk hebben met de bewering, dat hij te oud is om op te treden als politiek leidende figuur. In dit verband willen wij wijzen op zijn insinuatie, dat Macmillan het toetreden van Engeland tot de EEG en het opgenomen worden in een Europese politieke unie ziet als twee afzonderlijke zaken; hij verweet de Brit dubbelhartigheid t.a.v. Europa, maar deed zelf iets, wat verdacht veel leek op tekstvervalsing door twee uitspraken van Macmillan uit hun verband te halen. Deze uitlating viel bij talrijken in minder goede aarde; allereerst natuurlijk in Engeland, waar men Adenauer gevoelig op de vingers tikte; verder in Nederland en België en tenslotte ook in eigen kring. Het bleek spoedig, dat Adenauers minister van Buitenlandse Zaken, Schröder, er een heel andere mening op na hield; dit bleek ook het geval te zijn in CDU-kringen en in andere politieke partijen. Door een officiële regeringswoordvoerder werd de zaak toen voorgesteld als een misverstand en nu blijken er maar weinigen te zijn, die Adenauer de belediging willen aandoen om dit te geloven.
Het is mogelijk, dat ‘der Alte’ zich heeft laten leiden door zijn haast om op de een of de andere manier te komen tot een zekere samenwerking in Europa en door zijn overtuiging, dat deze alleen mogelijk is bij een grote eensgezindheid tussen Frankrijk en West-Duitsland. Deze vriendschap, de spil waarom Adenauers politiek draait, werd begin juli door een manifestatie van Frans-Duitse verbroedering bezegeld ter gelegenheid van het staatsiebezoek van Adenauer aan Frankrijk en zal nader bevestigd worden bij het tegenbezoek van de Gaulle aan West-Duitsland in het begin van september. Daar Adenauers uitlatingen t.o.v. Engeland praktich alleen bij de Gaulle in goede aarde konden vallen, vraagt men zich af of de West-Duitse Bondskanselier een zo gunstig mogelijke sfeer voor dit bezoek wilde scheppen. Of is er toch nog een andere reden, waarom Adenauer meer voelt voor een Europa zonder Engeland? Men fluistert, dat hij alles voelt voor een klein-Europa, waarin Frankrijk de leiding
| |
| |
heeft, omdat hij verwacht, dat op den duur Frankrijk deze leiding niet in handen kan houden, maar haar zal moeten afstaan aan het industrieel sterker West-Duitsland. In elk geval zien de kleine EEG-landen in Engeland juist een geschikt tegenwicht tegen deze Frans-Duitse hegemonie.
J. Oomes
| |
België
De vakantie-tijd is voor de binnenlandse politiek ditmaal niet zonder nieuws geweest. De politieke bedrijvigheid is niet tot volledige stilstand gekomen, hoofdzakelijk omdat de Senaatskommissie van financiën het onderzoek van het wetsontwerp inzake fiscale hervorming voortgezet en beëindigd heeft. Daarenboven deden zich enkele incidentele gebeurtenissen voor die voor de politieke ontwikkeling van vérstrekkende betekenis kunnen zijn.
In de eerste plaats geldt deze opmerking voor het voortijdig afsterven van de Waalse leider André Renard.
Een afgerond oordeel over Renard zal wel nooit meer mogelijk zijn, daar niemand met zekerheid kan uitmaken wat de uiteindelijke bedoelingen van deze man waren, zoals men ook niet weet wat zijn onmiddellijke plannen waren, noch welke aktiemiddelen hij op korte of op lange termijn in de strijd zou kunnen werpen. Hij was ongetwijfeld een der weinige karakteristieke figuren van de Belgische politiek, die aan oorspronkelijke verschijningen toch zo arm is. In Vlaanderen is men er nooit toe gekomen hem anders te zien dan als een vijand en een ‘oproerkraaier’. Omdat Renard in zijn openbaar optreden de Vlaamse gemeenschap minachtend bejegend had, heeft men zich bij ons de moeite niet meer gegeven te onderzoeken wat hij wilde en welke gedachten hij uitdroeg. Zelfs de federalistisch gezinden in Vlaanderen zagen in Renard en zijn Waalse Volksbeweging geen echte bondgenoot.
Uit die veel te schetsmatige beoordeling moet men afleiden dat het met de politieke rijpheid in Vlaanderen nog niiet helemaal dàt is. Want Renard was méér dan wat men er ten onzent in gezien heeft. Hij had zijn eigen denkbeelden over de betekenis van de vakbeweging en over haar verband met de parlementaire politiek. Renard was een der weinige sociaaldemocraten die nog nadachten over de uiteindelijke waarde van de parlementaire politiek en van de politieke partijen voor een stroming als het socialisme dat dan toch de maatschappij grondig wil hervormen. Volgens hem was die waarde zeer gering. Hij was van mening dat de vakbeweging haar revolutionaire betekenis moest herwinnen, en dat zulks alleen mogelijk was indien de partijpolitiek en de parlementaire en gouvernementele taktiek van de Belgische Socialistische Partij naar de achtergrond gedrongen werden. De syndicale factor was hoofdzaak voor hem, en het syndicaat moest zelf terugkeren tot de revolutionaire, rechtstreekse aktiemiddelen waartoe het socialisme zich oorspronkelijk bekend heeft, maar die door het reformisme voor goed verloochend werden.
Het gaat er ons hier niet om Renard's opvattingen te beoordelen. Maar het dient gezegd dat men hem zelden recht heeft laten wedervaren. Zijn geschil met de leiders van de Belgische Socialistische Partij had een diepe ondergrond, ook al hebben persoonlijke factoren de scheiding dan nog verdiept. Wie echter als Renard een van de grootste revolutionaire stakingen van België's geschiedenis heeft kunnen ontketenen, tegen de leiding van zijn partij in, en tegen de
| |
| |
wens een hele vleugel - de Vlaamse - van het Algemeen Belgisch Vakverbond, kan o.i. geen onbeduidende figuur geweest zijn. Na de mislukking van de staking hebben de gevolgen diep nagewerkt. Renard en zijn aktie hebben het federalisme plotseling tot een der voornaamste vraagstukken van het openbaar leven gemaakt, niet alleen virtueel - virtueel is de tweeledigheid van België altijd een der voornaamste hangende kwesties geweest - maar ook in de geest van de millieu's die meer dan honderd jaar weerbarstig waren tegenover elke poging om in de unitaire opbouw van België ook maar een probleem te zien.
Zelfs het feit dat André Renard met zijn federalisme iets heel anders bedoelde dan de traditionele Vlaamse federalist, kan zijn betekenis in onze ogen niet verminderen. Misschien was het federalisme voor Renard inderdaad alleen maar een tactische aangelegenheid. Maar hij haalde in een minimum van tijd uit het federalisme een zodanige Waalse dynamiek, dat hij bewees hoe goed hij de gevoelige punten van de Waalse openbare mening en van het Belgisch geheel kende, wat dan toch ook wijst op een sterk politiek instinkt.
Voor de toekomst van de Belgische Socialistische Partij is zijn verdwijnen een gebeurtenis van kapitaal belang. Zolang hij leefde, liet de B.S.P.-leiding de kans bestaan dat ze misschien over unitarisme en federalisme iets nieuws zou zeggen. Nauwelijks was de Luikse vakbondsleider begraven, of de eenheids-tendenz kwam met zulk een kracht opzetten dat begin september zowaar een Belgische eenheidsdag te Charleroi kon gehouden worden, die men zeker niet aangedurfd had, wanneer de federalistische stroming in Wallonië nog haar leider had bezeten.
Een onoplosbaar vraagteken is ook de verhouding van Renard tegenover het communisme. Hij bewees dat een man in zijn positie een stroming kon verwekken met een intensiteit die het communisme in België in de huidige omstandigheden niet kan opbrengen. Indien hij zijn curriculum vitae normaal had kunnen voortzetten zou hij echter o.i. verplicht geweest zijn zijn houding tegenover de communistische partij nauwkeuriger te bepalen. Men kan bezwaarlijk aannemen dat ze louter negatief zou geweest zijn, al is hij bij ons weten steeds een vraagteken en een omstreden figuur voor de communisten gebleven.
In privé-gesprekken was Renard's oordeel over de Vlamingen lang niet zo ongunstig als in sommige openbare uitspraken. Men moet erkennen dat de Vlamingen met wie hij in contact kwam in kringen van de Belgische Socialistische Partij en van het Algemeen Belgische Vakverbond hem bezwaarlijk de idee konden bijbrengen dat de Vlaamse Gemeenschap veel revolutionair instinkt of een uitgesproken zin voor maatschappelijke hervormingen in de diepte bezit - twee eigenschappen die doorslaggevend waren bij Renard's oordeel over onze volksgemeenschap. Volgens Renard's maatstaven waren de Vlamingen een periode ten achter op de Waalse industrie-arbeiders. De Vlamingen waren degenen die elke revolutionaire aanloop steeds geremd hebben, en die de inzet van directe aktiemiddelen voor een veelomvattend doel afwezen uit voorzichtigheid, en omdat de politieke en sociale methodes van een burgerlijke parlementaire democratie hun ruimschoots voldoende lijken.
Nogmaals: het is ons hier niet te doen om een waarde-oordeel over Renard en zijn streven. Maar er is ook veel kleinburgerlijke voorzichtigheid geweest in het afwijzend oordeel dat de meeste Vlamingen over hem geveld hebben.
De IJzerbedevaart is voor de politieke ontwikkeling meestal geen gebeurtenis die zich door haar belangrijkheid opdringt aan een kroniekschrijver. Het verbaast
| |
| |
eigenlijk dat ze de na-oorlogse jaren en de diepe crisis van de Vlaamse Beweging overleefd heeft, en misschien zullen haar vijanden nooit beseffen hoe ruim zij zelf bijgedragen hebben tot haar instandhouding door de IJzertoren te dynamiteren en de bedevaartmythe af te schilderen alsof ze nog in volle kracht was.
De IJzerbedevaart van dit jaar kreeg een bijzondere betekenis door het optreden van professor P. Geyl, die twee vraagstukken aan de orde stelde die o.i. tot de essentie van de Vlaamse problematiek blijven behoren: de verhouding Vlaanderen-Nederland, en de verhouding tussen De Vlaamse Beweging en het socialisme.
Over die twee vitale vraagstukken werd in de jongste jaren van hersteld Vlaams aktievermogen eigenlijk weinig nieuws gezegd. Vele Vlamingen met een zeker gemeenschapsbewustzijn hechten er te weinig belang aan, of denken dat ze deze problematiek voldoende doordacht en hun houding met voldoende scherpte bepaald hebben. Het is een verdienste van prof. Geyl te Diksmuide geweest, dat hij voor tienduizenden deze problematiek voelbaar gemaakt heeft in een veel verder strekkende betekenis. Zijn verleden stelde hem in staat meer te zeggen dan vele anderen binnen en buiten Vlaanderen. Zijn antinationaal socialistisch verleden, zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid, zijn betekenis voor de Groot-Nederlandse geschiedschrijving: het zijn titels waarop weinigen zich kunnen beroepen. Dat er anderzijds voor vele Vlamingen ook vraagtekens verbonden zijn aan het socialisme zoals Prof. Geyl het opvat is evident, maar dit kan de waarde niet verminderen van zijn poging om over alle bijkomstigheden heen, de kernpunten van de volkse strijd opnieuw in hun primordiale betekenis te belichten.
De wijze waarop sommige Vlaamse leiders van de Belgische Socialistische Partij Geyl's optreden onthaald hebben, toont aan hoe belangrijk ze het achten. Hun scherpe afkeuring zal niet beletten dat in vele Vlaamse socialistische en niet-socialistische kringen met vernieuwde nadruk zal gezocht worden naar een synthese om een moderne gemeeschap te maken van een Vlaanderen dat zulks slechts in onvoldoende mate is. Men hoeft het met professor Geyl lang niet over alles eens te zijn om dit te erkennen.
Ondertussen ging de Senaatscommissie van financiën door met de afhandeling van de voorstudie der fiscale hervorming. De door de regering verlangde timing werd dan toch nog geerbiedigd, en de bespreking van het ontwerp door de Senaat begin oktober lijkt mogelijk.
Door haar houding in fiscale aangelegenheden, en ook tegenover de taalontwerpen van de regering, heeft de Senaat en zijn Commissie zich de kritiek op de hals gehaald van een groot gedeelte der Vlaamse rechterzijde. Tegenstrijdige stemmingen over het toekomstig statuut van de Voerstreek (bij Luik of bij Limburg) en de remmende invloed der senatoren op de afhandeling van de financiële ontwerpen hebben in de rangen van de twee regeringspartijen de vraag doen rijzen of de senaat niet overbodig geworden is. Zonder de zaak grondig te behandelen, moet men vaststellen dat de regering en de leiding van de C.V.P. misschien verzuimd hadden haar politiek inzake fiscaliteit en inzake Vlaams-Waalse verhoudingen vooraf met voldoende overredingskracht voor te dragen én bij de kamerleden én bij de senatoren. Wanneer een regering en de partijbesturen die haar steunen over meer gezag beschikten, zouden de verschillende fazen van de wetgevende arbeid beter op elkaar afgestemd zijn.
Hektor de Bruyne
|
|