| |
| |
| |
Literaire kroniek
Karl May 1842-1912
O. Forst de Battaglia
HOE ver staat Karl May van ons af? Of hoe dicht staat hij nog bij ons? Als we dit jaar de vijftigste verjaardag van zijn dood herdenken, stellen wij ons over de bijna legendarische figuur die hij geworden is, in ieder geval minder wilde vragen dan zijn tijdgenoten rond het begin van deze eeuw, die zich gulzig en met een verkwezelde verontwaardiging te goed deden aan de meest fantastische onthullingen over het persoonlijk leven van de grote successchrijver. Was hij geen dief en geen bedrieger? Was hij niet om disciplinaire redenen uit de school gezet waar hij leraar was? Hoe veel jaren had hij in de gevangenis doorgebracht en waarom? Hij noemde zich doctor, maar welke titels had hij ooit behaald? Hij leefde als een miljonair, maar hoe zat het eigenlijk met zijn huwelijk? Nee, de vragen die wij willen stellen, zijn dan bescheidener en nuchterder. De werelden die hij voor ons opriep, bestaan niet meer, maar nog steeds is hij de meest gelezen schrijver voor de jeugd, in het Duitse taalgebied en ver daarbuiten. Is hij echter ook een groot schrijver? Steunt zijn populair succes ook op reële literaire waarden?
Ongetwijfeld zullen niet alle serieuze critici daar direct ja op antwoorden, al schijnt ook onder hen die hem vroeger gewoon geboycot hebben, steeds meer waardering te groeien. In vele opzichten is de houding van de kritiek tegenover zijn werk te vergelijken met die tegenover Nestroy. Ook voor deze haalden beroepscritici lange tijd de neus op: met zulk een cynische grappenmaker wilden zij zich niet inlaten. Maar toen een Karl Kraus hun de ogen had geopend, gingen zij in de Weense satiricus een van de grootste taalkunstenaars erkennen. May is natuurlijk niet zulk een geniaal taalvirtuoos; zijn geestelijke horizon is niet zo wijd, zijn tijdskritiek gaat niet zo diep. Maar in zijn beperkte roeping, als verteller voor de jeugd en het volk - én voor volwassenen en ontwikkelden! - is hij een bewonderenswaardige meester.
Zijn boeiende vertelkunst en het wonderlijk vermogen om verre, vreemde landen en volken op te roepen, gaan in zijn verhalen gepaard met een scheppingskracht die het leven geeft aan figuren welke nooit meer uit het geheugen van de lezer verdwijnen. Wat doet het er dan verder toe, dat hij deze figuren uit de eeuwige voorraadkamers van de literatuur heeft gehaald of van beroemde voorgangers heeft afgekeken? Wat kan het de onbevooroordeelde, door geen vakliteratuur misvormde lezer schelen, dat sommige elementen van de Winnetou-figuur reeds bij Cooper, Ferry of wie dan ook te vinden zijn, dat een portret als dat van Hadsji Halef Omar samengesteld is uit oude reisverhalen over de Oriënt? Zij zijn slechts de prachtige vrienden en gezellen van de grote ideale held: Old Shatterhand in de Far West, Kara ben Nemsi in de Oriënt. May stelt de onwaarschijnlijke stunts van deze held voor alsof hij ze allemaal zelf had verricht, maar wat zijn Old Shatterhand en Kara ben Nemsi weer anders dan reïncarnaties van roemvolle voorvaderen: Indische goden en Hera- | |
| |
kles; Siegfried en Roland en de Ridders van de Tafelronde; Robin Hood en Rinaldo Rinaldini...: de ‘positieve’ helden van de hoge gerechtigheid waaraan jeugd en volk zo'n grote behoefte hebben. Zij staan in dienst van het ware en het goede, zij beschermen armen en verdrukten tegen voornamen, rijken, bureaucraten en kapitalisten, die allemaal corrupte uitbuiters zijn. Alleen de allerhoogste gezagsdragers blijven in de verering van de kleine man van alle kritiek verschoond: als die maar eens wisten hoe het brave volk zogezegd uit hun naam behandeld wordt! (Slechts zelden weten zij het, en dan grijpen ze incognito in, zoals Harun al Rasjid en Keizer Jozef). Twee hoofdtrekken zijn in deze bewonderde helden gewoonlijk verenigd: een hoogst individuele vrijheidszin, die nogal ruw omspringt met de geschreven wet, en een leiderschap zo vanzelfsprekend, dat het een plicht en een voorrecht
wordt er aan te gehoorzamen. Zulke helden zijn het die de jonge en eenvoudige lezers in de boeken zoeken. Zulke helden heeft Karl May hun geschonken. Maar deze ‘sociale opdracht’ heeft hij dan ook zo vervuld, dat iedere gezond denkende criticus er hem om moet prijzen.
Zijn stijl en woordkeuze lijden onder de smakeloze esthetische normen van zijn tijd, die hij slaafs tot de zijne maakte. Hij wilde schrijven als een Heyse of een Spielhagen, een Scheffel of een Baumbach, en hij stelde zich niet voor dat hij deze verheven toonbeelden van de wereldliteratuur spoedig zou evenaren. Maar hij schreef veel beter dan zij, veel natuurlijker en levendiger ten minste in zijn proza, want over zijn jammerlijke rijmelarijtjes zullen we maar beter zwijgen). Af en toe toonde hij zich een echte woordkunstenaar. Zijn schitterendste eigenschap is echter de virtuositeit waarmee hij de spanning van zijn verhaal beheerst, de handeling op gang houdt en van steeds dezelfde situaties, die eigenlijk heel weinig variëren - ze draaien allemaal om een tiental hoofdmotieven - steeds weer nieuwe facetten laat zien. In zijn beste momenten doet hij even denken aan de heel groten uit de romanliteratuur. De aanvang van de eerste zes delen van zijn Avonturen in de Oriënt getuigt van eenzelfde suggestief en midden in de kern van het gebeuren doordringende penetratievermogen als Tolstoi's Anna Karenina. Over sommige taferelen, als de dood van de jeugdvriend in Weihnacht (in de nieuwe Spectrum-editie: Winnetou en de goudzoekers), of het gesprek van Kara ben Nemsi met de Poolse emigrant onder de sterrenhemel van Mesopotamië ligt een stille grootheid, en vaak gesmade episodes als de bevrijding van de twee Apachenleiders in het eerste deel van Winnetou of de dodengang over de Algerijnse zoutzee in Durch die Wüste (Kara ben Nemsi, de held uit de woestijn) zijn in hun genre van een onberispelijke volkomenheid.
Wat we over het waarheidsgehalte van al deze reisverhalen moeten denken, weten we nu wel ongeveer. Geen mens die ook maar iets afweet van psychologie, volkenkunde of logica, kan hetgeen hier verteld wordt, letterlijk nemen. Kunnen wij het May erg kwalijk nemen dat hij uit ijdelheid en meer nog wellicht om andere, voor hem levensbelangrijke, motieven een heel gebruikelijke fictie van het ik-verhaal voor een documentair bewijsbare werkelijkheid probeerde te doen doorgaan? Niemand zou hem er een verwijt van gemaakt hebben dat hij over zijn held in de eerste persoon vertelde in plaats van in de derde, als in zijn geval de grenzen tussen de schone schijn van het kunstwerk en de aanvankelijk nogal onschone realiteit van zijn triest leven niet waren vervaagd. Dat May pas na de publikatie van zijn voornaamste in de Nieuwe Wereld
| |
| |
gesitueerde verhalen in Amerika kwam, en in het Oosten waarschijnlijk slechts als een opgejaagde, aan de gevangenis ontsnapte vagebond heeft omgezworven, pleit slechts voor zijn literaire begaafdheid, zijn verbeeldingskracht, zijn visionair vermogen.
Wel kan men zich even afvragen, wat de moraal hierover denkt, en met het oog op zijn lezerskring zullen sommigen deze vraag misschien niet graag omzeilen. Maar laten we dan al direct een onderscheid maken tussen het werk en de mens. Als mens heeft May ongetwijfeld enkele nogal zware karaktergebreken gehad. Hij heeft tegen de harde wettelijke en sociale orde van zijn schijnheilige, opschepperige tijd gezondigd, wat wij graag voor kennisgeving aannemen zonder enige wrevel tegen hem die toch meer een slachtoffer was dan een echte boosdoener. Hij heeft, echter ook onaantastbare normen overschreden, want hij was een leugenaar, een oplichter. Maar ter verdediging van deze ‘gevaarlijke Tartuffe’ kan men dan weer inbrengen, dat hij ook goed van hart was, vredelievend, bezield door een grote liefde voor de mensen en zijn vaderland; hij was vroom (met een duidelijke neiging tot een bizar sektarisme), arbeidzaam, volhardend, leergierig. Van wezenlijker belang is echter het werk, en daarin valt nu echt toch niet veel meer op de moraal te vitten. Met een beetje slechte wil kan men natuurlijk in ieder werk wel iets vinden waar men aanstoot aan kan nemen als men daar zo veel plezier in vindt. Overal kan men vinden wat men zoekt. De dappere Old Shatterhand - Kara ben Nemsi is voor de enen een verderfelijke, voor de anderen een prijzenswaardige pacifist; voor de enen een voorbeeldige, voor de anderen een weerzinwekkende nationalist; men kan hem beschouwen als een strijdlustige, bloeddorstige bruut of als een vredestichter die geen bloed kan zien. Hij leert jonge lezers allerlei waardevolle dingen over aardrijkskunde, etnologie en geschiedenis, maar hij houdt ze ook van de studie af en spiegelt ze een valse autodidactengeleerdheid voor. Hij is een schijnvrome kwezel, maar ook een apostel van het ware christendom. Hij noemt zich katholiek, voor de wet is hij evangelisch, in werkelijkheid gedraagt hij zich als een spiritistische dweper. Het is zijn schuld dat jonge
knapen van onwaarschijnlijke avonturen gaan dromen over sea, in plaats van aan hun eindexamen te denken, maar neen, hij opent hun een uitzicht op de wijde wereld, hij leert hun karaktersterkte, kameraadschap, gehoorzaamheid, tucht, trouw, edelmoedigheid en dapperheid. En als we dit allemaal een beetje bescheidener willen houden: Karl May is gewoon een voortreffelijk verteller, wiens werk men zonder bedenken kan aanbevelen aan kinderen, opgroeiende jongeren, én volwassenen die eenvoudig, smakelijk, onschadelijk literair voedsel zoeken.
Niet alles staat op gelijke hoogte. Als men alleen het beste wil kiezen, moet men wel een beetje uitzien. Op de eerste plaats komen dan de zes verhalen die zich afspelen in het voormalige Osmaanse Rijk: Durch die Wüste, Durchs wilde Kurdistan, Von Bagdad nach Stambul, In den Schluchten des Balkan, Durch das Land der Skipetaren en Der Schut; daarnaast de drie delen Im Lande des Mahdi, en de beroemdste Amerikaanse verhalen: Winnetou, Old Surehand, Satan und Ischariot, Weihnacht; verder uit Zuid-Amerika: Am Rjo de la Plata en In den Kordilleren; ten slotte het China-verhaal Und Friede auf Erde. Al deze romans handhaven de fictie van de identiteit van held en verhaler. Daarnaast zijn er nog een paar voortreffelijke jeugdgeschriften: Der Blaurote Methusalem (China), Der Oelprinz en Der Schatz im Silbersee (Amerika).
In het boek Ich heeft Karl May echter ook memoires nagelaten, waarin hij
| |
| |
vertelt over zijn moeizaam debuut, zijn fouten (die hij zelf als zeer ernstig beschouwt) en zijn gevangenisjaren; hoe hij het idool werd van de Duitse jeugd, hoe behaaglijk hij zich voelde als de alomgevierde successchrijver, en hoe ruw hij uit deze zeer reële droom ontwaakte, toen het schandaal over zijn jonge jaren losbrak. Zijn herinnering zift en kleurt, en niet alles wat hier verteld wordt kan men zo maar zonder voorbehoud voor waar houden. Maar toch zijn deze memoires bijzonder nuttig om, verder met behulp van vele intussen toegankelijk geworden documenten, de opgang en de ontwikkeling van onze auteur enigszins te reconstrueren.
Hij is geboren in het Saksische stadje Ernstthal, op 25 februari 1842, als zoon van arme wevers. Zijn vader was een begaafde, boven zijn stand ontwikkelde, doch lichtzinnige man. Officieel heette het dat hij een nakomeling was van Saksische boeren, in werkelijkheid stamde hij echter uit de vluchtige ontmoeting van zijn moeder met een onbekende, vermoedelijk een soldaat uit het leger van Napoleon. Voor deze grootmoeder van vaders kant had Karl May een grote verering, hij heeft ze vereeuwigd in de figuur van de mysterieuze Mara Durimeh. Zij schijnt dichterlijk begaafd te zijn geweest en heeft de verbeelding van de kleine Karl al heel vroeg met haar sprookjes gestoffeerd. Karl gaf inderdaad van jongsaf blijk van een uitzonderlijk assimilatievermogen en een grote leergierigheid. Men had hem graag naar het gymnasium laten gaan, doch daar was geen geld voor en men beschikte niet over de nodige relaties. Hij mocht al blij zijn dat hij een plaatsje vond in de kweekschool. Om wille van een kleine diefstal werd hij daar buitengezet. Hij kwam in een andere kweekschool terecht, en toen hij daar klaar was, werd hij aangesteld als leraar op een fabrieksschool. Opnieuw vergreep hij zich aan andermans eigendom: een oud horloge en een meerschuimen pijp; hij werd betrapt en voor zes weken opgesloten in de gevangenis (1861-1862). Spoedig ging hij stoutere dingen ondernemen, die meestal in schemertoestanden werden volbracht. Van maart 1865 tot november 1868 zit hij weer in de gevangenis. Nauwelijks vrij, valt hij opnieuw ten prooi aan zijn ‘boze neigingen’. Hij schijnt zelfs meegewerkt te hebben aan een brandstichting. Daarnaast geeft hij zich uit voor een edelman, steelt biljartballen, een kinderwagen, een paard.... En weer wordt hij opgesloten. Op transport van de ene gevangenis naar de andere, weet hij echter te ontsnappen (29 juli 1869) en hij verdwijnt uit de circulatie. Tot hij op 4 januari 1870 in Oostenrijk weer opgepikt wordt. In die tussentijd heeft hij
vermoedelijk, zoals uit vele aanwijzingen blijkt, in Noord-Italië, Marseille, Noord-Afrika en Turkije rondgezworven als een landloper. Vier jaar verblijft hij dan weer in een tuchthuis, maar deze keer breekt hij, onder de heilzame invloed van een katholieke catecheet, voor goed met zijn kwade duivels; de bekering is definitief. Hij begint te schrijven, eerst enkele streekromans. Uit de gevangenis ontslagen, vindt hij, na verschillende geslaagde pogingen om zijn proza in tijdschriften geplaatst te krijgen, een baan als redacteur bij Münchmeyer, een slecht befaamde uitgeverij, van colportageromannetjes. Hij publiceert een serie avonturenromans, die meer bewondering afdwingen door hun omvang dan door hun waarde, berekend op een publiek dat nog net kan lezen en slechts reageert op zenuwprikkelingen. In enkele jaren tijd kladde hij aldus vele duizenden bladzijden aaneen, die in afleveringen hun weg vonden naar kleine burgers en arbeiders. Weldra was Münchmeyer zo ingenomen met zijn huisauteur, dat hij hem ook met zoetere banden aan de firma wilde binden. Doch May had zijn hart reeds aan een mooi, dom,
| |
| |
genotziek en volkomen onontwikkeld meisje verpand. Op 17 augustus 1880 leidde hij Elma Pollmer naar het altaar. Kort tevoren, in 1879, was hij nog eens lichtjes gestruikeld. Dit keer gold het slechts een kleine aanmatiging: hij had zich uitgegeven voor een hoge gerechtsambtenaar en kreeg daarvoor weer enkele weken logies op staatskosten.
Van nu af gedroeg hij zich echter een tijdlang voorbeeldig. Naast de goedkope romannetjes bij Münchmeyer liet hij vanaf 1891 enkele voortreffelijke reisverhalen verschijnen bij Fehsenfeld in Freiburg i.Br. Hier, in deze gunstig bekend staande, katholieke uitgeverij voelde May zich eindelijk helemaal thuis. Zijn contacten met Fehsenfeld en diens cliënteel droegen er toe bij dat hij, die zich sedert zijn ontmoeting met de catecheet Kochta meer dan vroeger tot de Kerk aangetrokken had gevoeld, zich nu openlijk katholiek noemde, al ging hij nooit formeel tot de Kerk over. Niemand wist in die tijd dat de vooraanstaande auteur van een zo gerenommeerde en onberispelijke uitgeverij vroeger heel wat minder aanbevelenswaardige commerciële relaties had onderhouden. Katholieke geestelijken en leraren waren de meest enthousiaste verspreiders van zijn werk onder de jeugd. Hij beleefde het hoogtepunt van zijn carrière: in de tweede helft van de jaren tachtig en in de negentiger jaren verschenen zijn voornaamste werken. Hij werd vereerd en aanbeden door de jeugd en het volk, druk gelezen ook door vele intellectuelen. Hij koesterde zich in de roem en de welstand en in zijn populariteit, die zich al spoedig ver buiten Duitsland verspreidde. En toen kwam plotseling de catastrofe. Steeds had May gevreesd dat zijn verleden eens zou blootgelegd worden. Het ongeluk trof hem, nadat een literaire polemiek tegen hem was begonnen. Van twee kanten tegelijk werd hij onder vuur genomen: zowel door de links-democraten, die in hem de klerikaal haatten, als door de katholieken, die aansluiting zochten bij de modernen. De Frankfurter Zeitung, Kunstwart en Hochland vormden één front. Bij deze nog serieuze tegenstanders voegde zich verder een hele rij van minder verblijdende tijdgenoten, die in de campagne alleen maar hun persoonlijk profijt zochten: Münchmeyer, die zich door May bedrogen voelde, een
revolverjournalist, die chantage wilde plegen, en.... May's eigen vrouw.
De verhouding met haar was verstoord op een reis die May met haar, samen met een van zijn vrienden en diens vrouw, had ondernomen tussen 1899 en 1902. Er ontstond een innige vriendschap tussen de schrijver en de intelligente, ontwikkelde, intrigerende vrouw van zijn vriend. Toen deze laatste kort na de reis stierf, meende May in de weduwe de gedroomde levensgezellin gevonden te hebben die zijn minder aantrekkelijk geworden en door jalouzie verteerde eigen vrouw voor hem niet meer kon zijn. Op 14 januari 1903 werd het eerste huwelijk ontbonden en nog hetzelfde jaar huwde hij Klara Plöhn. Tot het eind bleef zij hem trouw bijstaan. Toen hij oud geworden was en van alle kanten werd aangevallen, troostte zij hem en gaf hem moed.
Gedurende zijn reis om de wereld bereikte de campagne tegen hem onwaarschijnlijke afmetingen. Dezelfde mensen die hem vroeger hadden vereerd en overal aanbevolen, schrapten hem nu van de lijst der levenden. Leraren weeklaagden, vaders werden woedend, moeders jammerden, toen bleek dat de jonge lezers in de campagne helemaal geen reden zagen om hun idool zo maar te laten vallen. May zelf was er erg aan toe. Eerst probeerde hij allerlei uitvluchten te vinden, als een betrapte schooljongen. Daarna timmerde hij een ingenieuze verklaring ineen, waaróm hij in zijn leven en in zijn werk zo veel had gelogen: het
| |
| |
was allemaal symbolisch bedoeld; Winnetou, Hadsji Halef Omar waren slechts allegorieën, zijn verhalen waren te verstaan als een soort Pilgrim's Progress, als beschrijvingen van een opgang tot een hoog, edel leven. Het ergste van al was dat May al spoedig zelf in deze interpretatie ging geloven. En het gevolg was, dat er in zijn werk een jammerlijke breuk ontstond. Het ogenblik waarop dit gebeurde, is duidelijk aan te wijzen: de eerste twee delen van Im Reiche des silbernen Löwen, die nog juist vóór de catastrofe geschreven werden, zijn boeiend, vlot, voortreffelijk, zoals het vroegere werk; de twee volgende delen, die na de catastrofe ontstonden, zijn ondraaglijk, onleesbaar door hun nadrukkelijke symboliek.
Laten wij maar discreet zwijgen over de onverkwikkelijke processen waarin May gewikkeld werd, en liever verzoenend besluiten. Vanaf 1908 nam de laster-campagne af. Zijn werk werd opnieuw druk gelezen, de aanvallen verstomden. In de eerste wereldoorlog werd zijn roem weer bevestigd; hij was de lievelingsauteur van de soldaten aan het front. Sindsdien is hij nooit meer uit de gunst van het publiek verdwenen. Er zijn zowat achttien miljoen exemplaren van zijn werken gedrukt. In alle literatuurgeschiedenissen wordt hij vermeld. Wetenschapsmensen en beroemde auteurs hebben hem bewonderd. In een soort van apotheose is hij van ons heengegaan. Toen hij kort voor zijn zeventigste verjaardag in Wenen een lezing mocht houden, werd hij stormachtig toegejuicht. Thuis gekomen in zijn villa Shatterhand in Dresden-Radebeul, is hij daar, na een ziekte van een week, op 30 maart 1912 zacht overleden. Het beste uit zijn werk zal ons echter nog lang bijblijven.
|
|