Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1012]
| |
R. Clement S.J.
| |
Officiële pogingen tot eenheid der KerkenOver de werkelijke oorzaken van de scheiding tussen Oost en West zijn de historici het niet eens. De fatale datum 1054 is meer symbolisch dan reëel: het conflict tussen Michael Kerullarios en Kardinaal Umberto werd op het ogenblik zelf door niemand tragisch genomen, doch reeds lange tijd bestond er een feitelijk ‘schisma’; pas achteraf werd er met theologische argumenten geschermd om de feitelijke toestand te rechtvaardigen. Drie factoren hebben een rol gespeeld in deze historisch gegroeide tegenstelling: politieke twisten, theologische controversen, en ressentimenten in de twee volksgroepen. 1. Op politiek gebied bestond er reeds lang een rivaliteit tussen Latijnen en Grieken. De objecten ervan zijn bekend: de oprichting van | |
[pagina 1013]
| |
het Westers Keizerrijk in 800; de twisten tussen Rome en Constantinopel over het bezit van Zuid-Italië, Dalmatië, Griekenland; de politieke en commerciële wedijver tussen Genua-Venetië en de Grieken in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee; de Kruistochten, met de oprichting van Frankische heerlijkheden in Palestina en Syrië en uiteindelijk de inname van Constantinopel. In de ogen van de Byzantijnse diplomatie was de Paus verantwoordelijk voor de subversieve actie van de Latijnen; omgekeerd meende Rome dat de Basileus almachtig over de Kerk van Constantinopel heerste; in feite stond inderdaad de Patriarch, vaak een van zijn creaturen, geheel onder de invloed van de Keizer, niet echter de monniken, en dezen hadden het meeste gezag over het volk. Hieruit zal een ernstige misrekening ontstaan. 2. De theologen verstonden elkaar niet. De Byzantijnen hadden geen begrip voor de westerse scholastiek; Augustinus was hun zo goed als onbekend. Wel waren velen van hen bereid de voorrang van Rome te erkennen boven de andere patriarchaten; een Simeon van Thessaloniki of een Nilos Kabasilas b.v. hadden niets tegen de titel ‘Vicarius Petri’ welke de Latijnen aan de Paus gaven; doch het primaat betekende voor hen niet dezelfde ‘totale gehoorzaamheid’. Bovendien hadden zij misprijzen voor de ‘barbaren’ van het Westen, die niets begrepen van de ‘voortkomst’ van de H. Geest. De disputen over het FilioqueGa naar voetnoot2), de EpikleseGa naar voetnoot3), en het VagevuurGa naar voetnoot4) werden vertroebeld door het feit dat de twee partijen van totaal verschillende mentaliteiten uitgingen. 3. Sedert twee, drie eeuwen waren de opvattingen van de twee volksgroepen uiteengegroeid over details die ons nu belachelijk voorkomen, in ieder geval zonder enige dogmatische waarde: de vraag of | |
[pagina 1014]
| |
men voor de Eucharistie gedesemd brood moest gebruiken of ongedesemd; of in de Vasten het alleluia nog mocht gezongen worden of niet; of er op de zaterdagen van de Vasten moest gevast worden of niet; of de priesters een baard mochten dragen of niet. Erger dan deze futiliteiten was het diep ingeworteld wederzijds misprijzen: de Oostersen scholden de Westersen uit voor ‘barbaarse Franken’; de Westersen noemden de Oostersen ‘onbetrouwbare Byzantijnen’. Ondanks alles bleef men onophoudelijk ijveren om de twee gescheiden werelden weer bij elkaar te brengen. De twee grote herenigings-concilies, Lyon en Florence, zijn de hoogtepunten van deze pogingen. | |
a. Het Concilie van Lyon, 1274.Innocentius IV (1243-1274) ziet in dat men de Eenheid niet mag koppelen aan het Romeins Imperium, dat ontstaan is uit de Vierde Kruistocht. Onderhandelingen worden aangeknoopt en men omschrijft de voorwaarden voor de hereniging: de Grieken zullen het Romeinse primaat aanvaarden inzake leer en discipline; ze zullen de orthodoxie van het Filioque erkennen, zonder evenwel verplicht te worden het in hun Credo op te nemen, en een Oecumenisch Concilie zal samenkomen in het Oosten. De dood van de Paus, daarna van de Basileus, houdt het plan echter tegen. In 1261 neemt Michael Paleologos de macht in handen. Hij verjaagt de Latijnen uit Constantinopel, en gaat dan weer ijveren voor de Eenheid. Hij moet zijn troon verdedigen tegelijk tegen de Turken, die hem bedreigen in Klein-Azië, en tegen de Frankische prinsen, die het Romeins Imperium willen herstellen. Waar kan hij een betere steun vinden dan bij het Pausdom? De hogere clerus en het volk delen deze politieke inzichten echter niet: de oppositie tegen de Latijnen verzamelt zich rond de Patriarch Arsenios, later Jozef. Ook vanwege Rome stuit Michael op moeilijkheden. Hij wil een concilie waar men over de twistpunten vrij kan discussiëren; daarentegen stelt Paus Clemens IV zich met niets minder tevreden dan met een volledige onderwerping. Tussen 1262 en 1268 moedigt de Romeinse politiek Charles d'Anjou aan, die het plan koestert om Constantinopel opnieuw te veroveren. In 1272 wordt Gregorius X paus. Vol ijver voor de hereniging zendt hij een gezantschap naar Paleologos en bereikt een akkoord. Aangezien de keizer er niet in slaagt de clerus en het volk voor zijn inzichten te winnen, zal hij zichzelf en de Patriarch laten vertegenwoordigen op het Concilie dat de Paus voor 1274 bijeen heeft geroepen. Voor de plechtige vergadering van 500 bisschoppen en een duizendtal waardigheidsbekleders, onder het voorzitterschap van de Paus zelf, | |
[pagina 1015]
| |
werd de Griekse delegatie ontvangen in de primaatskerk van Sint-Jan te Lyon. Na het zingen van het Credo in het Latijn en het Grieks, mét het Filioque. lazen de Grieken de geloofsbelijdenis van de keizer voor, die heel duidelijke verklaringen bevatte over alle betwiste punten: het Filioque, het Romeins primaat, de privileges van de Patriarchen, het Vagevuur, enz. Er werd een akkoord bereikt dat theologisch ondubbelzinnig was: zonder hun eigen formule van het Credo te veranderen, beleden de Grieken hetzelfde geloof als zij die het Filioque zongen. In Constantinopel was de nieuwe Patriarch, Joannes Veccos, aanvankelijk een hevige tegenstander van de Latijnen. Hij was daarom door Michael Paleologos gevangengezet, en in de afzondering kwam hij door overpeinzing en studie tot het inzicht, dat de tradities van de twee Kerken gelijk waren. Voortaan ijverde hij om ze in overeenstemming te brengen op grond van de formule van de H. Cyrillus: ‘De Geest komt voort uit de Vader door de Zoon’. Ondanks alles was de herstelde eenheid slechts wankel. De opvolgers van Gregorius X misten diens gematigdheid, zij eisten te veel van de Grieken. In 1281 werd Paleologos geëxcommuniceerd door Martinus V, die zich op sleeptouw liet nemen door de ‘Latijnse’ partij. Toen de keizer in 1282 stierf, werd hem door de oosterse monniken van Constantinopel de kerkelijke begrafenis ontzegd. Hij die de bewerker was geweest van de hereniging, werd nu door beide Kerken uitgestoten. De reactie in Constantinopel was geweldig. Patriarch Veccos werd afgezet en, zoals Keizer Kantakuzenos een eeuw later zei: ‘het schisma verergerde en de verdeling werd dieper’. De Byzantijnen meenden dat men hen door list en geweld had willen verplichten hun religieuze tradities te verloochenen om die van de vreemde Latijnen over te nemen; de Latijnen concludeerden dat de Grieken ‘hypocrieter en ketterser waren dan ooit’. In werkelijkheid hadden Gregorius X en Michael Paleologos slechts rekening gehouden met de politiek. Op theologisch gebied had de toenadering tot geen serieuze resultaten geleid. Niets was er gedaan om de tegenstellingen in de mentaliteit van het volk te verzoenen. | |
b. Het Concilie van Florence, 1439In de 15e eeuw heerst er nog steeds dezelfde animositeit tussen Grieken en Latijnen, maar de kansen op hereniging zijn nu veel groter. Het Turkse gevaar is dringender en bedreigt heel Europa. De werken van St.-Augustinus en St.-Thomas zijn in het Grieks vertaald en vinden bewonderaars in Constantinopel en Kiev. Door het contact met Dominicanen en Franciskanen, die kloosters hebben in Pera, een voorstad | |
[pagina 1016]
| |
van Byzantium, verliezen de Oosterse monniken hun vooroordelen tegen het Westen. Omgekeerd stijgt in het Westers Quattrocento het prestige van de Grieken: Westerse geleerden leren Grieks. Het Westers Schisma heeft de Latijnen wat nederiger gemaakt: zij beseffen nu dat zij zelf ook schuld kunnen hebben aan de scheiding. In 1411 noemt de Generaal-Overste van de Karthuizers, Boniface Ferrier, onder de oorzaken van het schisma: ‘de onuitstaanbare hoogmoed en de onverzadigbare ambitie van de Fransen, en het bedrog, de intriges, de onbetrouwbaarheid en de gierigheid van de Italianen’. Gerson verwijt de pausen, ‘van de Grieken meer geëist te hebben dan hun plicht hun toeliet en dan nodig was’. Na de eenheid onder de Latijnen hersteld te hebben, wil men nu ook de verzoening met het Oosten. Vanaf 1323 waren de onderhandelingen reeds hervat. Ze duren lang. Men spreekt van een Concilie. Ten slotte, in 1439, komen de Grieken naar het Concilie van Ferrara-Florence: 700 prelaten en leken, geleid door de Basileus en de Patriarch. De voornaamste bisschoppen zijn: Markos van Efese, Bessarion van Nicea, Isidorus van Kiev. De politieke situatie van het ogenblik is ernstig. Indien de Grieken toestemmen in de hereniging, zal Rome eventueel een kruistocht tegen de Turken organiseren. Maar de Grieken weigeren alle hulp als ze daarvoor de tradities van hun geloof prijs moeten geven. Ze kunnen ook de redeneringsmethoden van de Latijnen niet volgen. Hebben zij het recht zich door syllogismen te laten overtuigen? Maar weldra constateren zij dat de Roomse Kerk eigenlijk steeds beleden heeft wat Athanasius, Gregorius van Nyssa en Basilius hebben geleerd. Studiecommissies worden opgericht en de akten van het Concilie bevatten zeer preciese theologische teksten van overeenstemming. Het Filioque en het pauselijk primaat worden zeer duidelijk geregeld; de epiklese en het vagevuur worden door beide partijen aangenomen. Op enkele zeldzame uitzonderingen na, blijven de Grieken die te Florence aanwezig waren, na het Concilie hun handtekening trouw: zij waren werkelijk overtuigd door de gezamenlijke theologische arbeid. Toch was de eenheid weer niet heel solied. De beloofde Westerse hulp bleef uit en in maart 1453 werd Constantinopel ingenomen door de Turken. Dezen hadden er alle voordeel bij dat de scheiding bleef voortbestaan. Zij dwongen de Kerk, Gennadios, een leider van de anti-Latijnse oppositie, aan te stellen als Patriarch. Op theologisch gebied was de poging tot wederzijds begrip ernstig geweest, maar ze werd niet werkelijk voortgezet: in plaats van naar Constantinopel terug te keren en er de weerspannige geesten te overtuigen, bleef Bessarion te Rome en werd kardinaal. De toenadering welke tussen de theologen gekomen | |
[pagina 1017]
| |
was, bereikte de volkslagen niet: de eenheid kon geen wortel schieten. Uit dit vluchtig historisch overzicht zijn wel enkele lessen te trekken. De politiek is een gebied waar slechts een illusoire verstandhouding mogelijk is. Nuttiger is de theologische arbeid, die tot duidelijke overeenstemming kan leiden en het geweten van de ondertekenaars bindt. Maar zolang er geen toenadering ontstaat tussen de geesten, zolang de christenen in het Oosten er in hun hart niet echt zeker van zijn dat de Latijnen hun riten en tradities zullen eerbiedigen, vermag geen enkele eenheid lang stand te houdenGa naar voetnoot5). | |
Terra SantaZelfs na de mislukking van het Concilie van Florence gaf Rome de moed niet op, het schisma alsnog ongedaan te maken. In de loop van de 16e en 17e eeuw werden er sporadisch nog onderhandelingen gevoerd, wanneer de gelegenheid zich voordeed of men er de mensen voor had. In 1561 en 1582 b.v. zonden respectievelijk Pius IV en Gregorius XIII Jezuïeten naar Alexandrië om er de Koptische Patriarch te ontmoeten. Maar omdat men niet genoeg rekening hield met de lessen van het verleden, bleven deze contacten zonder resultaat. Het Oosten had overigens niet alle contact met de Latijnse wereld verloren. Na de Kruistochten waren de bedevaarten naar de H.H. Plaatsen blijven bestaan en sinds 1333 hadden de Franciskanen zich daar officieel gevestigd na een akkoord tussen de Sultan en het Koninkrijk Napels. Maar de Custodie van het H. Land, die eeuwenlang en tot voor kort nog steeds in conflict was met de Orthodoxen‘ter bescherming van onvervreemdbare rechten’, kan men jammer genoeg niet beschouwen als een factor van oecumenische toenadering. | |
Missies in het Nabije OostenIn de loop van de 17e en 18e eeuw zijn missionarissen van verschillende orden en nationaliteiten in het Nabije Oosten werkzaam geweest, meestal onder de bescherming van de Franse diplomatie. Sommige van hun rapporten zijn buitengewoon leerrijk: Pater Mathieu Hardy vraagt aan een Griekse Metropoliet verlof om te preken en catechismus te geven in Griekse kerken: de Metropoliet geeft hem dit, schriftelijk, en bedreigt met suspensie al wie zich ertegen verzet. In Egypte bezoekt Pater Sicard rond 1730 de dorpen in de vallei van de Nijl en hij preekt en hoort biecht in Koptische kerken. Veel theologische bezinning op hun apostolaat hebben deze missio- | |
[pagina 1018]
| |
narissen ons niet nagelaten. Wie hun Lettres édifiantes et curieuses leest, merkt wel dat zij zich bewust waren van de scheiding, dat zij doorlopend spreken van ‘schismatieken’, maar in de praktijk handelen zij alsof er geen scheiding was; tegenover de gelovigen, de priesters en zelfs de bisschoppen van het land treden zij op zoals hun confraters in Europa. Hun enige zorg is, het geestelijk leven, dat verslapt is door onwetendheid en door het contact met de Islam, weer op te wekken. Zij bereiden de effectieve eenheid voor. Maar deze geesteshouding van katholieken in het Nabije Oosten duurt niet lang: vanaf de 18e eeuw wordt er een verandering merkbaar. | |
Geünieerde katholieke kerkenHet ontstaan van deze tweede fase is moeilijk te verklaren en te volgen. Verschillende factoren hebben er in meegespeeld. De westerse missionarissen hadden enkele gelovigen gegroepeerd en deze kleine communauteiten gaan zich nu, onder Franse bescherming, autonoom gedragenGa naar voetnoot6). In het patriarchaat van Antiochië b.v. sluit een deel van de Griekse Kerk, met zijn patriarch en zijn bisschoppen, aan bij Rome: de Grieks-Katholieke (of Melkietische) Kerk. In Egypte is er geen bisschop die naar de Eenheid overkomt en Rome wijdt er dan een in 1746 om hem aan het hoofd te stellen van de kleine Koptisch-Katholieke Kerk, die op dat ogenblik 2000 gelovigen telt. Op deze wijze ontstaan er in het Nabije Oosten overal katholieke diocesen, later patriarchaten. In het algemeen kunnen deze geünieerde kerken zich slechts moeilijk handhaven. Vaak gesticht en gesteund door Latijnen, voelen ze zich sterk aangetrokken door het Westen, dat op dat ogenblik in volle expansie verkeert. De latinisatie, die soms gewenst werd door de meest verwesterste eliten, bedreigde hun eigen originaliteit en maakt ze verdacht in de ogen van hun Orthodoxe broeders. Om deze bezwaren tegen te gaan proclameerde Leo XIII in de encycliek Orientalium dignitas (1894) de onvervreemdbare rechten van de Oostersen in de Katholieke Kerk en hij verbood, de Orthodoxen die naar de Katholieke Kerk terug wilden keren, te verplichten naar de Latijnse ritus over te gaan. Ter plaatse heeft men deze laatste richtlijn nooit volledig opgevolgd. Met het doel, een Oosterse clerus te vormen volgens de theologische en geestelijke traditie van hun eigen ritus, hebben de pausen talrijke colleges in Rome en seminaries in het Oosten opgericht. Jammer genoeg | |
[pagina 1019]
| |
is de terugkeer tot de bronnen van de Griekse patristiek nog te recent, zodat de priesters die in deze studiehuizen opgeleid zijn, over het algemeen nog te weinig op de hoogte zijn van hun eigen tradities. De inspanningen welke men in de laatste tijd op dit gebied heeft ondernomen, hebben nog niet volledig vrucht gedragen. Uit eigen dynamisme en met de hulp van het Westen (scholen, ziekenhuizen, dispensaria, parochies) zijn de verschillende geünieerde kerken in het Nabije Oosten toch tot ontwikkeling gekomen. Het katholieke apostolaat in deze periode is gekenmerkt door de oprechte zorg om het geloof van de Oosterse christenen te beschermen. Maar dit leidt tot een uitgesproken proselytisme. Op de Islam heeft de missionering bijna geen vat; zij werft gelovigen uit de Orthodoxe communauteiten. De motieven tot bekering zijn zeer uiteenlopend: van het verlangen naar materiële hulp tot de wens om te profiteren van de geestelijke uitstraling van de Katholieke Kerk. In ieder geval staan de nieuwe katholieke gemeenschappen in felle oppositie tegen de Orthodoxen, die zij zwart maken en verachten. Op alles oefenen zij kritiek uit: op de al te evidente gebreken van de onontwikkelde clerus, maar ook op de meest eerbiedwaardige liturgische gebruiken. Een missionaris van Zahle in de Libanon verwijt de Grieken b.v. dat zij de communie geven aan kinderen; even later kwam de Constitutie van Pius X over de kindercommunie. De katholieke missie gebruikt vooral de scholen om de Orthodoxen aan te trekken. Het toedienen van de Sacramenten en vooral de plechtige viering van de eerste communie zijn welkome gelegenheden om van de ouders te verkrijgen dat hun kinderen katholiek worden (pas sedert enkele jaren laat het H. Officie toe, dat in sommige omstandigheden de communie gegeven wordt aan Orthodoxe leerlingen zonder dat ze katholiek worden). Sommige van deze ‘bekeringen’ zijn stevig; andere meer voorbijgaand: wanneer ze na de school terugkeren in hun familiaal milieu, laten ze zich weer opnemen in de Orthodoxe communauteit, verbitterd over het misbruik dat men heeft gemaakt van hun vertrouwen. Aldus is in het Nabije Oosten een zeer complex klimaat ontstaan. Talrijke families zijn verdeeld in katholieken en orthodoxen. Orthodoxen gaan naar katholieke scholen en bewaren een trouwe herinnering aan hun opvoeders, maar van de andere kant denken ze ook terug aan de catechismusles waar hun, tot voor twintig jaar, soms geleerd werd ‘dat er bij de orthodoxen geen heiligen kunnen zijn’. Zulk een concurrentiegeest vertroebelt de verhoudingen. Zoals een Koptisch-Katholieke priester eens verklaarde aan een Katholieke geestelijke: ‘Als uw broeder slaapt, wekt ge hem toch niet door hem zijn kinderen te ontstelen’, of ‘zolang er op het patriarchaat rapporten binnenkomen uit de provin- | |
[pagina 1020]
| |
cie, waaruit blijkt dat gij aan proselytisme doet onder onze gelovigen, is iedere samenwerking uitgesloten’. | |
De emigratieIn meer recente tijden zijn de Latijnen en de Orthodoxen nog met elkaar in contact gekomen door de emigratie, vooral de Russische. Om te begrijpen wat deze betekend heeft voor de Oecumene, mag men in de eerste plaats niet vergeten dat de Slavische Orthodoxe wereld in de loop van haar geschiedenis nooit grotere vijanden heeft gekend dan de Latijnen aan haar grenzen: Teutonen, Polen, Tsjechen, Kroaten. De Latijnse wereld wordt in hun ogen vereenzelvigd met de vijand van het vaderland. De emigratie had dit fatale vooroordeel kunnen doen verdwijnen. Jammer genoeg is het onthaal van de katholieke wereld, op al te zeldzame uitzonderingen na, weinig broederlijk geweest. Nog in 1957 schrijft het Russische blad in Amerika Znami Rossii: ‘Onze vijand no. 1 is het communisme. Maar laten wij toch niet vergeten dat de meest geduchte vijand van Rusland na het communisme de Roomse Kerk is’Ga naar voetnoot7). De emigratie is in verschillende etappes verlopen. Voor de oorlog van 1914 gingen Russen zich vestigen in Noord- en Zuid-Amerika. Onder hen waren vele Oekraïnische katholieken. De Latijnen hebben zo weinig begrip getoond voor de Oosterse immigranten, dat vele katholieke Oekraïnische parochies naar het schisma zijn overgegaan, opgeslorpt zijn in de Orthodoxe kerken van de emigratie en fel anti-rooms zijn geworden. Na de revolutie van 1917 en na de tweede wereldoorlog emigreerden weer vele Russen. De katholieken in het Westen hebben vele werken in het leven geroepen om hen te helpen, naar alles samen zijn ze er niet in geslaagd hun vervolgde broeders te integreren. In Brussel b.v. vonden de orthodoxen bij de katholieken geen lokaal om op passende wijze hun eredienst te vieren; de kerkelijke overheid paste strikt het verbod van de ‘communicatio in sacris’ toe en de orthodoxen moesten hun toevlucht zoeken in een anglicaanse kerk. Over het algemeen zijn de Russische emigranten broederlijker behandeld door de protestanten, ondanks de grotere theologische en geestelijke verschillen. Verhard in een te enge canonische opvatting, opgesloten in zelfgenoegzaamheid, verblind door klassevooroordelen, hebben de Westerse katholieken hun broeders in ballingschap praktisch aan hun lot overgelaten. | |
Positieve bijdragenBetekent dit dat deze periode alleen maar nefast geweest is op oecu- | |
[pagina 1021]
| |
menisch gebied? Nee, want ook in deze tijd heeft de H. Geest vruchtbare initiatieven geïnspireerd. Op intellectueel gebied hebben de Pauselijke Seminaries in Rome en sommige theologische faculteiten zich geducht ingespannen om de dogmatische, geestelijke en liturgische tradities van het Oosten te bestuderen. Het Vaticaan heeft uitgaven van Griekse, Slavische en Syrische liturgische teksten bezorgd, die zelfs door de orthodoxen worden gebruikt. Talrijke tijdschriften publiceren regelmatig gespecialiseerde studies: Irénikon, Proche Orient Chrétien, Istina, enz. Allerlei centra, zoals de Benedictijnerabdij van Chèvetogne, het Dominicanenklooster van Istina, het Jezuïetenhuis Soloviev Hall te New York, het Oosterse Instituut te Rome, de Foyer Chrétien in Brussel en vele andere, bevorderden het broederlijke contact en wekten begrip voor de Oosterse wereld. De namen van Dom Lambert Beaudouin, Dom Clément Lialine, Dom Olivier Rousseau, Mgr. Christophore Dumont, Pater Paul Mailleux, Paul Couturier, en talrijke andere zijn bij iedereen bekend. Colleges werden gesticht voor jonge Russen, zonder dat nog aan enig proselytisme werd gedacht: Shangai, Charbin, Meudon, Sao Paulo.... In het Nabije Oosten hebben enkele pioniers de weg gebaand. De voornaamste stichters van de Orthodoxe Jeugdbeweging, welke een bijzonder belangrijke rol speelt in de geestelijke bewustwording van het Patriarchaat van Antiochië, komen uit de katholieke jeugdbeweging en uit de scholen van de Broeders of van de Jezuïeten te Beyrouth. Rond Pater de Lassonery, een Witte Pater die in de Grieks-Katholieke Congregatie van de Paulisten is getreden, hebben sommigen onder hen, samen met enkele katholieken, in de Libanon een oecumenische groep gesticht, waarvan de invloed voortdurend toeneemt. In Egypte werd de vijftienhonderdste verjaardag van de H. Pacomius gezamenlijk gevierd door orthodoxen en katholieken. Dit samengaan was helaas van voorbijgaande aard. Maar sedert vier jaar heeft in Alexandrië gedurende de Bidweek een plechtigheid plaats waaraan de verschillende geestelijke overheden van de stad deelnemen. Ook elders vindt de Bidweek ieder jaar meer verspreiding in scholen en parochies. Het klimaat is dus wel aan het veranderen. Van een godsdienstige ‘concurrentie’ is steeds minder sprake. Spoedig, hopen we, zal ze helemaal verdwenen zijn. De eerste waarschijnlijk die in deze periode de noodzakelijkheid inzag om het Oosten te beschermen tegen de latinisering, is een Franse priester geweest, abbé Charron. Hij liet zich priester wijden in de Byzantijnse ritus en noemde zich voortaan Père Korolevskij. Hij leefde te Rome en streed daar onophoudelijk voor de tradities van het Oosten. Zijn studies over het Uniatisme hebben velen van zijn leerlingen de | |
[pagina 1022]
| |
weg gewezen. In hetzelfde perspectief wijdde een Nederlander van de Missions Africaines van Lyon zich geheel aan de Koptische wereld: Mgr. Muyser vestigde zich in een Egyptisch dorp en leefde er helemaal volgens de zuivere Koptische tradities. | |
Twee geesteshoudingenDeze pioniers gingen uit van een totaal andere mentaliteit dan de meeste apostolische ondernemingen van die tijd. Geobsedeerd door de polemieken met het protestantisme in het Westen, steunde de pastoraal tegenover de orthodoxen op een heel speciale opvatting van het Oosten: zij werden bijna als formele schismatieken beschouwd, die slechts gered werden door hun onwetendheid en hun goede trouw. Aangezien de Katholieke Kerk de enig ware Kerk is, moest men alle christenen tot haar terugbrengen, niet alleen tot haar leer, maar ook tot haar meest betwistbare devotiepraktijken. Velen waren van mening dat andere riten hoogstens geduld konden worden: een gelovige uit het Oosten was slechts oprecht katholiek als hij ook Latijns was; de Oosterse ritus was slechts een uitwendige concessie, die toegestaan kon worden op voorwaarde dat al de rest, ook het rechtGa naar voetnoot8), zo volledig mogelijk geüniformeerd werd. Aangezien de orthodoxe hiërarchie en clerus zich hiertegen verzetten, kon men de geünieerde kerken gebruiken als lokmiddel om individuele bekeringen te werven, welke men daarna gemakkelijk kon transformeren in ‘goed Latijnse’ katholieken. Men begrijpt dat een dergelijke mentaliteit (welke wij hier ternauwernood karikaturiseren) vanwege de orthodoxen reactie, wantrouwen en tegenstand heeft gewekt. Ook de ‘geünieerden’ moesten het ontgelden: ze werden beschouwd als ‘wolven in de schaapsstal’, als ‘verraders van de ware Oosterse tradities’, te meer daar de bekeringen bewerkt werden ten voordele van de geünieerde communauteiten. Een andere houding onderstelt een ander theologisch inzicht. Welke in het verleden ook de verantwoordelijkheden mogen geweest zijn voor de scheiding (en in het spoor van vele historici heeft Paus Joannes XXIII zelf verklaard dat deze verantwoordelijkheden gedeeld zijn en dat ook de katholieken er een goed deel van dragen), het is nuttiger de huidige situatie te onderzoeken. Eerder dan tegenover een formeel schisma, staan we tegenover een feitelijke toestand, het gevolg van | |
[pagina 1023]
| |
een religieuze houding gedurende eeuwen van gescheiden leven. In de loop van haar geschiedenis heeft de Katholieke Kerk de nadruk gelegd op de centralisatie, de primauteit van Rome, de rol van Petrus; daarentegen hebben de Kerken van het Oosten, vanaf het begin en vooral gedurende de laatste duizend jaar, vooral de lokale kerk en haar tradities beklemtoond. Het gaat er dus niet om, verdwaalde schapen naar de eenheid van het geloof terug te brengen, maar de levende eenheid te herstellen tussen de lokale kerken en de universele Kerk. Daarvoor is het niet nodig, de originaliteit van het Oosten te vernietigen (dit zou praktisch gelijk staan met de dood van de lokale kerk). Integendeel, deze originaliteit dient beschermd te worden en de Katholieke Kerk, die in onze tijd planetaire afmetingen krijgt en door een excessief geworden centralisatie belemmerd wordt, moet er minstens het essentiële van overnemen. Het komt er minder op aan, het Oosten te ‘bekeren’, dan dat het Westen en het Oosten zich voor elkaar open stellen. Van de kant van de katholieken veronderstelt dit eerbied voor de lokale hiërarchie, waardering voor de eigen apostolische tradities van het Oosten, het verlangen om daarvan te profiteren en om hun anderzijds broederlijk de ware zin voor te houden van de universele katholiciteit der Kerk. In de grond hangt alles af van de betekenis welke men geeft aan het begrip ‘lokale kerk’. Vroeger ontwierp elke kunstenaar, min of meer naïef, maar eigenhandig, het beeld dat hij zich vormde van de heiligen, de H. Maagd of Christus. De kleinste plattelandskerk heeft onder haar schatten wel zulk een waardevol schilderij of beeld. In de vorige eeuw zijn al onze kerken echter volgepropt met de meest afschuwelijke plaasteren afgietsels. Is de lokale kerk nu slechts zulk een serie-reproduktie van een heel mooi origineel mischien, maar dat nooit aangepast wordt aan de kerk, het land, het volk waarvoor ze moet dienen? Of is ze werkelijk volgens de uitdrukking van Paulus ‘de kerk van Christus te Efese, te Korinthe’? Indien de orthodoxe kerken waarlijk de Kerk van Christus te Constantinopel, te Alexandrië, te Antiochië, te Jerusalem, te Moskou zijn, moeten de katholieken in het Oosten er dan niet naar streven, zich loyaal in deze kerken te integreren, in plaats van ze gelijk te willen schakelen met een Westers type van christendom, en moeten zij niet tegelijkertijd in hen het bewustzijn wekken van de noodzakelijke gemeenschap tussen hen en de Stoel van RomeGa naar voetnoot9). | |
[pagina 1024]
| |
Hoopvolle perspectievenDe keuze van een paus die persoonlijk op de hoogte is van de Oosterse mentaliteit, luidt in de Katholieke Kerk een tijd in waarin weer officiële pogingen in deze zin kunnen ondernomen worden. Joannes XXIII en Athanagoras zijn vrienden; beiden hebben zij hun gelovigen opgeroepen tot gebed en arbeid voor de eenheid. Van de kant van Rome is de oprichting van het Secretariaat voor de Eenheid, onder het voorzitterschap van Kardinaal Bea, het belangrijkste oecumenisch feit van deze laatste jaren. In mei 1961 heeft de Oosterse Congregatie officieel Mgr. Testa en de Vlaamse Jezuïet P. Raes naar Constantinopel gezonden om de Oecumenische Patriarch op de hoogte te brengen van de voorbereidende werkzaamheden voor het ConcilieGa naar voetnoot10). In de lente van 1962 heeft het Secretariaat direct contact opgenomen met de leiders van de verschillende autocefale Oosterse kerken: Mgr. Willebrands, de secretaris van Kardinaal Bea, bracht een officieus bezoek aan de Griekse, de Koptische, de Armeense en de Syrische Patriarchen. ‘Hoe jammer, zei hij, dat zulk een stap niet twee of drie eeuwen vroeger is gezet’. In het Oosten heeft de aankondiging van het Concilie een grote belangstelling voor de Katholieke Kerk gewekt. Iedereen verwacht met ongeduld dat de katholieke bisschoppen hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid betuigen en verklaren dat de lokale kerken een autonoom leven leiden in de eenheid van het geloof. Het Concilie kan de Eenheid wellicht niet beter voorbereiden dan door het principe van de autonomie van het Oosten op canonisch, liturgisch en geestelijk gebied uit te breiden tot de hele Katholieke Kerk, in de belijdenis van eenzelfde geloof en in zichtbare communie met de Stoel van Rome. Dan zouden de traditionele waarden van het Oosten veilig bewaard blijven binnen de Katholieke Kerk en de eenheid zou geen onoverkomelijke hinderpalen meer kennen voor de orthodoxen.
Aan de doorsnee katholiek die zich inbeeldde dat het Oosten zich puur en simpel aan Rome te onderwerpen had, antwoorden wij dat de voornaamste bijdrage van de katholieken voor de verstandhouding met de kerken van het Oosten nog moet geleverd worden: liefde en eerbied voor de christelijke schatten van het Oosten, verlangen om er in te delen. Pas dan zullen de Oostersen loyaal onze oecumenische oproep beantwoorden. |
|