Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 999]
| |||||||
G.J.N. Deelen SS. CC.
| |||||||
[pagina 1000]
| |||||||
anderen de meest uiteenlopende initiatieven nemen en activiteiten ontplooien om hun gemeenschapsbewustzijn uit te drukken. Veel gelovigen zoeken oprecht naar gemeenschap in hun godsdienstig leven, omdat zij op veel andere terreinen deze gemeenschap missen. Bovendien verlangen zij gezamenlijk, d.i. met hun broeders en zusters, hun geloof te beleven. De grote parochie-verenigingen geven hen weinig kans om tot een gemeenschap te komen, vandaar, dat zij de kleine groep verkiezen boven de vereniging, de communion en niet de communauté. Toegegeven dus, dat er religieuze groepen zijn op basis van gemeenschappelijk geloof, actie en interactie, kan men deze groepen dan gemeenschappen noemen, zijn dit toch niet veel eerder associaties of verenigingen? Gemeenschappen zijn menselijke groeperingen, waarin de leden zich gebonden weten door een gevoel van solidariteit, dat reeds aanwezig was voordat men zich aansloot op grond van belangstelling en gemeenschappelijke belangen, welke tot samenwerking aanzetten. Verenigingen daarentegen worden in het leven geroepen door de organisatiekracht van de mens en door de wens een vereniging te bezitten; zij bestaan binnen de gemeenschappen, men kan vrij toetreden en uittreden. Iedere vereniging is beperkt in haar doelstellingen en bepaalt vrij de middelen om haar doel, dat steeds partieel is, te verwezenlijken. Zij oefent haar controle niet uit over de gehele persoon, maar slechts over de bepaalde rol die hij in deze vereniging vervult. Het gedrag der leden wordt niet door dezelfde motieven bepaald. Gemeenschappen daarentegen bezitten de tendentie hun controle uit te breiden over alle activiteiten van de mens. ‘There are borderline cases’, schrijft MacIver, ‘between community and association, such as monasteries, convents and prisons’Ga naar voetnoot1). Wanneer men deze begrippen toepast op de parochie in de grootstad, schijnt deze eer overeen te stemmen met een associatie dan met een gemeenschap. Wij kunnen deze schijn moeilijk weerleggen, door te wijzen op het feit, dat de traditionele plattelandsparochies het bewijs leveren, dat parochiegemeenschappen inderdaad kunen bestaanGa naar voetnoot2). Wij voelen ons dichter bij de waarheid, wanneer wij stellen, dat deze parochies boven op de lokale gemeenschap opgebouwd zijn en er zodanig mee vergroeid zijn, dat het moeilijk is tussen deze een materieel onderscheid waar te nemen. Een dergelijke assimilatie komt in onze grote steden niet voor. Het zal nog aangetoond moeten worden of de katholieken in | |||||||
[pagina 1001]
| |||||||
de steden een gemeenschap vormen, vanuit de verwantschap naar de geest; en wel een gemeenschap die de profane bindingen overstijgt. Juist in het huidige stadsleven, waarin profane en godsdienstige relaties niet meer samenvallen is de ‘godsdienstige gemeenschap’ moeilijk te verwezenlijken. Wij hebben de tijd achter ons gelaten dat kerkelijke en burgerlijke gemeenschappen elkaar aanvulden en ondersteunden. De territoriale stedelijke gemeenschap, inzoverre deze nog aanwezig is, ontvangt geen wijding meer van de godsdienstige samenkomsten in dezelfde kerk en de Kerk leidt het menselijk leven niet meer in alle stadia. Het godsdienstig gebied is in de grote steden verbrokkeld tot kleine kerkelijke steunpunten. Dit alles heeft belangrijke gevolgen gehad voor het kwijnend Kerkbesef, dat gemeenschapsbesef is. Veel stedelingen voelen zich in de kerk evenzeer in de massa opgenomen als op de markt. Het bewustzijn tot een kerkelijke gemeenschap te behoren en binnen deze gemeenschap een persoonlijke verhouding met God te hebben, is niet de sterkste zijde van het stedelijk katholicisme. De algemene houding die de stedeling t.o.v. de parochie aanneemt is die van passiviteit. Een houding die hij veelal in het werkmilieu opdoet en die zich in het godsdienstige voortzet. Zouden wij hieruit zonder meer moeten concluderen, dat de parochie in de grootstad ook geen gemeenschap kan zijn, doch slechts een associatie of een sociaal systeem? Om aan te tonen, dat de parochie werkelijk een geestelijke gemeenschap kan zijn, zullen wij op de volgende vragen een antwoord dienen te geven.
Laten wij deze vragen afzonderlijk onder ogen zien!
1. Gelijke belangen en noden zijn niet voldoende om van solidariteit te kunnen spreken. Alle mensen hebben behoefte aan voedsel, kleding, behuizing enz. maar hieruit resulteert nog geen solidariteitGa naar voetnoot3). Solidariteit veronderstelt niet alleen gelijke belangen, maar ook samenwerking om hieraan te kunnen voldoen. Deze samenwerking rust op de onmis- | |||||||
[pagina 1002]
| |||||||
baarheid van iedere speciale bijdrage tot de gemeenschappelijke prestatie, in deze zin is solidariteit functioneel. Solidariteit is de ethische band die de mensen verenigt in een gemeenschappelijke taak. In de uitoefening van zijn deelfunctie neemt elk lid als verstandelijk en zedelijk wezen, op bewuste wijze de zorg en verantwoordelijkheid voor het geheel mede op zich. Hij beleeft zijn taak en functie als bijdrage tot het geheel en schikt zich daarom in de uitoefening ervan volledig naar de eisen van het geheel. Man en vrouw, ouders en kinderen, buren en vrienden dragen elkaars geloof door het feit, dat zij hetzelfde geloof aanvaarden en dit ook willen manifesteren, gezamenlijk dragen zij bij tot de prestatie een goed gelovige te zijn. De sociale aard van de mens brengt met zich mee, dat hij niet in zijn hele wezen en in zijn totale activiteit christen kan zijn, wanneer het leven in Christus niet met anderen wordt beleefd, niet met anderen wordt gepresteerd. Binnen godsdienstige groepen hebben de leden behoefte aan elkaar, deze wederzijdse behoefte is juist in staat solidariteit op te roepen, welke vereist wordt voor een gemeenschap. Solidariteit is immers de sociaal-psychologische grondslag van de interne groepsintegratie, waarbij de leden elkaar steunen en zich met de groep of gemeenschap identificeren. Op het profane terrein ontbreekt in onze grote steden veelal de gemeenschappelijke interesse en verantwoordelijkheid om het gemeenschappelijk doel gezamenlijk te bereiken. Een dergelijke houding is ook in godsdienstige zaken niet ondenkbaar. In dat geval zou de gelovige zijn Kerk beschouwen als een organisatie welke zich inspant voor zijn persoonlijk godsdienstig doel. Hij kan dan enige solidariteit gevoelen met de religieuze leiders, maar niet met zijn mede-gelovigen. Hieruit blijkt, dat godsdienstige groepen niet altijd gemeenschappen behoeven te zijn, maar ook, dat er binnen de godsdienstige groepering heel gemakkelijk een solidariteit kan ontstaan, wanneer men zijn geloof op de juiste wijze beleeft en het laat dragen door zijn medegelovigen.
2. Voor een echte gemeenschap is het nodig, dat de socio-psychische grondslag van het willen toebehoren reeds bestaat voordat men zich bij een groepering aansluit. Terecht merkt Theodore Newcomb over de sociale solidariteit het volgende op: ‘A group is most cohesive when its members find membership in it attractive, are motivated to take their roles, as assigned; and share common understandings of the group norms’. De observatie der gemeenschappelijke actie is wel de beste ‘test of solidarity’. ‘If it shows good teamwork, gets things done, and sticks together in spite of disruptive influences, we should probably assign it a high rating in cohesiveness’ (Social Psychology, cap. 17). | |||||||
[pagina 1003]
| |||||||
De solidariteit in een gemeenschap dient een vrijwel onontkoombare bindingskracht te bezitten. Bij een vereniging is dit niet het geval; de solidariteit waarop deze berust wordt slechts kunstmatig in het leven geroepen en men kan ze gemakkelijk ontlopen. De solidariteit, waarop de gemeenschap berust is geen creatie van mensen, zij is onontkoombaar tenzij men fysieke of sociale zelfmoord wil plegen. Van buitenuit gezien lijkt het heel goed mogelijk, dat het lidmaatschap van een religieuze groep afhangt van een persoonlijke beslissing en dat deze groepen de schijn bezitten van een kunstmatige creatie, zoals dit het geval is met een culturele club. Maar wanneer men iets af weet van religieuze groepen, zal men ook weten, dat deze zich nooit als kunstmatig aan de gelovigen voordoen. De gelovigen zijn er zich niet van bewust, dat zij iets kunstmatigs in het leven geroepen hebben, maar dat zij een antwoord hebben gegeven op een roep, een roeping, en hiermee de juiste bedoeling van het aardse leven hebben erkend. De solidariteit die de gelovige samenbindt is niet kunstmatig in het leven geroepen door henzelf, zoals dit het geval is in een vrije club; het is een verplichte, pre-existente solidariteit, die echter ontvlucht kan worden. De religieuze solidariteit zal men echter niet moeten ontvluchten, wanneer men eeuwig wil leven. Dat deze solidariteit door velen toch ontvlucht wordt behoort tot de orde van het feitelijke. Wij vinden hier niet voldoende gronden om aan religieuze groeperingen, in theorie, de naam ‘gemeenschap’ te onthouden. Theoretisch lijkt het zeer wel mogelijk, dat men op grond van dezelfde geloofsovertuiging tot een ‘geloofsgemeenschap’ kan komen in de strikte zin van het woord.
3. Er is geen twijfel aan, dat alles wat tot nu toe gezegd werd op de eerste plaats van toepassing is op de Kerk als geheel, op de gemeenschap van alle gelovigen. Wanneer iemand gedoopt wordt is hij hierdoor niet eerst lid van de parochie, maar van de Kerk. De gelovige onderwerpt zich niet aan de geboden van de parochie, maar aan de geboden van de Kerk. De parochie-geestelijken dienen niet de sacramenten van de parochie toe, maar de sacramenten van de Kerk. Daarom is de solidariteit tussen de gelovigen essentieel universeel. De eerste band welke gelegd wordt door geloof en doopsel is de band tussen alle leden van de Kerk. De gemeenschap welke tussen de leden van de wereldkerk bestaat is een soort ‘mental communion’, gebaseerd op solidariteit door consensus en de goddelijke genade. Het is een soort mystieke relatie met en tussen katholieken (Rom. 10, 12; Gal. 3, 27-28). Verhindert dit nu, dat de parochie een gemeenschap kan zijn? In de | |||||||
[pagina 1004]
| |||||||
sociologie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten van gemeenschap, zo is het mogelijk, dat grotere gemeenschappen kleinere in zich sluiten. Er bestaan plaatselijke belangen en plaatselijke solidariteit op wier basis plaatselijke gemeenschappen rusten. Kwestie is nu of er ook parochiële belangen en parochiële solidariteit bestaat. Wij zullen hier duidelijk onderscheid dienen te maken tussen de buurt en eventueel de wijk in de grootstad en de daarin gelegen parochie. De wijk kan op zijn hoogst een gemeenschap zijn welke op natuurlijke belangen is gebaseerd en kan daarom nooit het formele element vormen voor een parochie-gemeenschap. Hoe komt solidariteit in de parochie tot stand? Deze zal moeten ontspringen aan religieuze behoeften en de sociale deugd van caritas, welke niet voldaan kunnen worden door de Kerk als geheel en welke vragen om een gemeenschappelijke actie op parochieel vlak. Het doel van de parochie is nu juist de werking van de Kerk mogelijk te maken in de lokale gemeenschappen. Godsdienstonderricht, vorming van het persoonlijk geweten, liturgische diensten, het ontvangen van de sacramenten enz. kunnen alleen effectief bereikt worden in numeriek gelimiteerde eenheden. Onderwijs veronderstelt persoonlijk contact, gewetensvorming veronderstelt een dialoog, sacramenten zijn zichtbaren tekens die een beperking van het aantal deelnemers vereisen, zodat allen het kunnen zien en werkelijk kunnen deelnemen; effectieve caritas vereist een overzichtelijk gebied. Deze kleinere kerkelijke eenheden zouden de diocesen kunnen zijn. De Kerk heeft echter geen oneindig aantal bisdommen willen oprichten, maar deze liever willen onderverdelen in nog kleinere eenheden. In de praktische zielzorg heeft de Kerk niet voor het diocees gekozen, maar voor de parochie. Daarom kunnen de parochies als noodzakelijke, kerkelijke indelingen en als noodzaak voor de participatie en wederzijdse samenwerking echte ‘godsdienstige gemeenschappen’ zijn. Maar leidt deze wijze van redeneren niet tot de conclusie, dat de parochie niet meer dan een subsidiaire gemeenschap is? Dit is wel het geval met de kleinere natuurlijke gemeenschappen t.o.v. de staat; deze komt in de kleinere gemeenschappen niet tussenbeide, tenzij deze hun onmacht om hun doel te bereiken hebben gemanifesteerd. De leden van de parochiële gemeenschap daarentegen zijn uit zichzelf niet in staat om het doel van de parochie te bepalen, noch om richtlijnen op te stellen voor een gezamenlijke inzet, zij ontvangen deze van hoger hand. In een godsdienstige gemeenschap, gebaseerd op openbaring en geloof, zijn de kleinere eenheden secundair t.o.v. het grotere geheel. Zo worden de taken van de parochie omschreven door de Kerk; wanneer de parochie niet meer noodzakelijk zou zijn, houdt zij op recht van bestaan te hebben. Wij zouden kunnen zeggen. | |||||||
[pagina 1005]
| |||||||
dat het subsidiariteits-beginsel bij godsdienstige gemeenschappen juist in tegengestelde richting werkt. Houdt dit voor de parochie in dat zij slechts een passief bestaan heeft? Zeker niet, omdat juist in de parochie de Kerk tot activiteit komt. Wel is het zo, dat sommige dingen beter door het bisdom dan door de parochie kunnen gebeuren, maar dit is een kwestie van praktisch beleid. Wel mogen we hieruit concluderen, dat niet de parochie maar het bisdom primair verantwoordelijk is voor het geestelijk welzijn der gelovigen. De parochie treedt alleen daar op, waar Kerk en bisdom niet in de noden en behoeften kunnen voorzien. Hoewel de solidariteit en de daarmee verbonden interactie om geestelijke waarden te bereiken door de gelovigen kan worden ontlopen, kunnen wij toch stellen, dat de parochie een ‘geestelijke gemeenschap’ kan zijnGa naar voetnoot4).
Wat de meest hechte vorm van gemeenschap betreft nl. de communion, waarin ook het best de geestelijke krachten tot ontwikkeling en ontplooiing komen, achten de sociologen zo goed als uitgesloten voor de parochie. G. Gurvitch zegt hiervan het volgende: ‘A la suite du péché originel et de la chute, les consciences humaines seraient devenues closes les unes pour les autres: elles ne pourraient que communier isolément avec le Christ (si cette grâce leur était accordée) et c'est seulement par son intermédiaire qu'elles pourraient communier entre elles. Ainsi la ‘communion’ ne serait pas de ce monde et toute tentative pour la constituer dans la vie sociale réelle se trouverait comme étant d'inspiration diabolique’Ga naar voetnoot5). In het werk van Bergson Deux sources de la morale et de la religion wordt een analoog concept van de communion ontwikkeld. Voor de individuele personen is het vrijwel onmogelijk zich op te werken tot de hoogte van de communion, waarin zij zich afzonderen van de ‘société réelle’. De communion begint voor Bergson daar waar de gewone samenleving niet meer voldoet en deze is alleen weggelegd voor heiligen, mystieken en helden, die zich afzonderen van het sociale leven om deel te hebben aan het geestelijke en het goddelijke. Voor de parochie, die uit allerlei soorten parochianen bestaat, zonder dat er veel helden onder schuilen, is de communion wel uitgesloten. Dit zal ons nog duidelijker blijken wanneer wij even het theoretisch vlak verlaten om te zien hoe het in feite met veel parochies in de grote steden gesteld is. Het idee | |||||||
[pagina 1006]
| |||||||
van de ‘grote familie’ toegepast op de parochie wordt algemeen als een waardeloze fictie beschouwd voor de parochies welke wij op het oog hebben. Terecht wijst Falardeau in dit verband op het zakelijke en weinig persoonlijke element, dat de stadsparochie is gaan beheersen. ‘The parochial churches tend to become entreprises competing for a critical clientele, while their attending ministers become anonymus functionaries with whom only casual contracts are made’Ga naar voetnoot6). De parochie komt niet voldoende tegemoet aan de vereenzaming van de moderne mens. Er is niet voldoende onderlinge samenwerking, vaak wordt het conflict verkozen boven de verbroedering. De parochie is in sommige gevallen niet meer dan een juridisch instituut met een godsdienstig doel. Priesters en gelovigen missen teveel het besef van gemeenzaamheid. Sommige sociologen hebben zich dan ook gekeerd tegen de pogingen om de gemeenschap te herstellen in de stedelijke parochies. J.H. Fichter S.J. spreekt zelfs met enige spot over de Europese pogingen tot herstel van de parochie-gemeenschap: ‘In the U.S. we hear much of the European efforts to restore the Christian community. This often seems to us a return, a resurrection or a reestablishment of traditional ways of live’Ga naar voetnoot7). Ofschoon de parochianen broeders in Christus zijn, zijn de relaties die zij met elkaar hebben veelal beperkt tot zakelijke contacten. Voor de meeste van hen is zelfs de parochiekerk niet meer dan een van de vele kerken in de stad waar men de H. Mis kan bijwonen. De afwezigheid van parochiële gezindheid blijkt ook uit het feit, dat slechts weinigen lid zijn van parochiële verenigingen. Het gevoel van verbondenheid met de parochie wordt minder gevonden dan verbondenheid met de stad. Slechts die parochianen die geen brede interessesfeer hebben vormen een enigszins vast punt in de lokale parochie. Zowel theoretisch als uit de concrete situatie blijkt duidelijk, dat de parochie haar leden niet kan samenbinden tot de communion. Deze vorm van gemeenschap eist van haar leden een te intensieve vorm van cohesie, welke vanuit de parochiegemeenschap niet kan ontstaan. De geestelijke gemeenschap van de parochie kan niet hoger worden opgevoerd dan de communauté. Vanuit de feitelijke situatie trachten de moderne zielzorgers de parochie tot een communauté te maken door de parochianen te activeren tot een missionaire parochie, waardoor niet alleen de kernleden, doch ook de marginale parochianen binnen de gemeenschap getrokken worden. De leiders in de beweging om een nieuwe parochie- | |||||||
[pagina 1007]
| |||||||
gemeenschap op te bouwen staan afwijzend tegenover de vorming van een trouwe, georganiseerde kern in de parochie als een kleinere gemeenschap in een grotere. Ook staan zij afkerig tegenover het feit, dat de priesters al hun tijd besteden aan de leiding van enkele organisaties zonder of met een twijfelachtig religieus doel. Op de eerste plaats willen zij breken met het formele routinekarakter van het Christendom zoals zich dit voordoet bij veel zgn. drempel-katholieken, nl. als een zuiver ornament aan de marge van het leven, dat niet meer in staat is het leven om te vormen, omdat het niet samengesmolten is met andere levensactiviteiten. De moderne zielzorgers willen de kern van trouwe parochianen een apostolische gezindheid bijbrengen. Zij staan liever sceptisch tegenover de uitlating dat de kerk vandaag weer goed vol was, een gezegde, dat veel zielzorgers in voorbije tijden heeft verblijd. Zij zijn ervan overtuigd, dat de parochie niet moet werken als een centripetale maar als een centrifugale kracht. Men wil van de parochie een wervende apostolische gemeenschap maken door op systematische wijze, volgens een weloverdacht plan, met een aangepaste methode, met de inzet van alle beschikbare krachten de zielzorg te richten op diegenen die buiten de parochiekring staanGa naar voetnoot8). Als consequentie volgt hieruit een intensivering van de priesterlijke arbeid en de inschakeling hierbij van leken. Dit voorkomt een isolatie tussen de kernparochianen en de overige parochianen. Op welke wijze de parochianen actief ingeschakeld kunnen worden in de missionaire parochie zal voor een groot deel afhangen van de vindingrijkheid van de pastoor. Vooreerst zal hij het bewustzijn van een apostolische geest moeten wekken bij zijn parochianen, opdat zij in hun leefmilieu van hun geloof zullen getuigen. Maar vervolgens zal hij hen zoveel mogelijk dienen te betrekken bij de parochie-activiteiten en nieuwe taken voor hen moeten scheppen. Verdienstelijk is ook, dat in deze beweging naar voren komt, dat het fundament waarop de parochie als gemeenschap steunt, niet op de eerste plaats de civiele gemeenschap is, maar veeleer de gemeenschappelijke geloofsovertuiging en de daarop aansluitende gemeenschappelijke actie en interactie. Aan hen die de leiding hebben in de huidige zielzorg zal het overgelaten worden de theoretische mogelijkheid van de communauté in de parochie ook in feite te realiseren. |
|