Deze laatste kwestie is in april weer druk besproken. Na de regeringsverklaring van Pompidou in de Franse Kamer kwam tot uiting, dat men ook daar helemaal niet gelukkig was met het optreden van de Gaulle in dezen. Maar de invloed van het parlement is zo gering, dat men deze oppositie welhaast voor kennisgeving kan aannemen.
Belangrijk waren op dit punt de verschillende Europese besprekingen. Na een bijeenkomst van de Italiaanse premier Fanfani en de Gaulle op 4 april in de buurt, van Turijn gaven beide staatslieden een in wijdse termen gesteld communiqué uit, waarin men volgens Fanfani moest lezen, dat geen nieuwe moeilijkheden waren gerezen en zelfs enkele oude verminderd waren, maar hij voegde er aan toe: ‘tenminste voorzover zij ons betroffen’; beide gesprekspartners verklaarden tevreden te zijn, hetgeen betekende, dat Italië tot op zekere hoogte was tegemoet gekomen aan de Gaulle's opvatting van een Europa des Patries. W.-Duitsland was reeds eerder besloten om althans tijdelijk het plan voor een losse federatie te aanvaarden en minister Schröder zou voor 17 april een poging doen om zijn collega's Spaak en Luns over te halen om voor een periode van drie jaar de losse statenbond te aanvaarden en daarna verder te zien.
Dit is niet gelukt. Van Belgisch-Nederlandse zijde blijft men zich hardnekkig verzetten tegen de Gaulle's plannen; men wenst geen overdracht van de economische bevoegdheden van de Europese gemeenschappen aan een nieuwe organisatie, daar dan de supra-nationale gedachte, belichaamd in de Kolen en Staalgemeenschap, E.E.G. en Euratom, verloren zou gaan; ook wenst men niet de vorming van een derde macht buiten de N.A.T.O. Natuurlijk juicht men de Frans-Duitse verzoening van harte toe, maar men voelt niets voor een te grote macht van deze twee in Europa, die dan gebruikt zou kunnen worden ten nadele van de kleine mogendheden. De verhoudingen liggen uiterst moeilijk; men kan natuurlijk domweg weigeren op de plannen van de Gaulle in te gaan en star blijven vasthouden aan de opvattingen, zoals die reeds over een politieke Europese gemeenschap zijn vastgelegd in 1953; maar men wenst ook toetreding van Engeland tot de E.E.G. en daar het besluit hierover met algemene stemmen moet worden genomen, moet men Frankrijk dus niet voor het hoofd stoten.
Deze kwestie werd opnieuw besproken op de vergadering der E.E.G.-ministers te Parijs op 17 april. Men kwam geen stap verder; België en Nederland bleven staan op hun standpunt, dat er een hecht politiek geïntegreerd Europa moest komen, waaronder zij verstaan: samensmelting der bestuursorganen, verkiezingen volgens algemeen kiesrecht en het recht van meerderheid, terwijl Frankrijk, W.-Duitsland, Italië en Luxemburg een meer soepele confederatie verlangen.
Een ander punt, waarom de onderhandelingen draaiden, was de toetreding van Engeland; België en Nederland hebben er bezwaar tegen, dat men door nu - tijdens de onderhandelingen over deze toetreding - te gaan beslissen over de verdere verwezenlijking van de politieke eenheid Engeland voor een fait accompli stelt; zij wensen, dat Engeland dan tenminste in deze besprekingen wordt betrokken. Gesteld echter, dat Engeland toetreedt, zal het dan iets voelen voor de volledige politieke integratie? Dat de Engelse regering wil toetreden, is wel zeker, maar zij wil daarbij de belangen van de Gemenebestlanden, van de Engelse fabrikanten en boeren veilig stellen en tevens wil zij een grotere invloed uitoefenen op de gang van zaken in Europa en de W. wereld, zoals premier Macmillan in een rede bij een tussentijdse verkiezing in Stockton-on-Tees heeft