Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 857]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 858]
| |
einde staat daar de onbeweeglijke Engel van de Dood om de mens zelf voor zich op te eisen. De mens is een ‘être-pour-la-mort’. Als er na de dood geen leven meer is, blijft de mens enkel nog dit aardse bestaan, gevangen tussen zijn willekeurige geboorte en zijn troosteloze sterven. Als hij dan ondanks alles dit leven heftig lief heeft, zoals André Malraux, is hij per definitionem een être-contre-la-mort, en niet alleen être-pour-la-mort. Nu kan men zich natuurlijk af vragen, hoe Malraux het leven lief kan hebben, terwijl het bestaan op deze wijze gezien toch een zinloze geschiedenis moet zijn. Het leven zoals het ons gegeven wordt, is inderdaad volgens Malraux zinloos zodra men erover gaat theoretiseren. Het haalt echter niets uit zich blind te staren op de zinloosheid van het leven zoals het voor ons ligt; we zijn er nu eenmaal. Maar op één wijze kunnen we ervaren dat dat leven toch de moeite waard is, nl. door het te confronteren met de dood, door te vechten op leven en dood, in de meest pregnante zin. Hiermee wordt duidelijk waarom Malraux bij voorkeur extreme situaties kiest, waarvan ik er in het volgende enkele zal schilderen. Er-zijn op zich betekent niets, maar je kunt er zin aan geven door heldhaftige, creatieve daden: ‘L'homme est ce qu'il fait’. Je bent wat je doet, en het enige wat je kunt doen als je menselijk wil bestaan, is vechten, vechten tegen alles wat de mens in zijn autonomie belaagt: de Godsprojectie, lijden, ellende en dood, dreiging van kosmische machten. Bij dit gevecht hebben we elkaar nodig, ja, alleen dit gevecht kan ons helpen de fundamentele eenzaamheid die ieder in zich ervaart, te vergeten omwille van ons gemeenschappelijk menszijn, dat ons toch op een of andere manier bindt, al kan dat nooit in persoonlijke relaties volledig tot zijn recht komen: ‘Les hommes unis à la fois par l'espoir et par l'action accèdent, comme les hommes unis par l'amour, à des domaines où ils n'accéderaient pas seuls. L'Ensemble de cette escadrille est plus noble que presque tous qui la composent’Ga naar voetnoot2). Malraux beperkt hier de mens tot een ‘Quintessence de volonté’, altijd gespannen op een felle, intense levensact. In het duel met de Engel van de Dood, bevecht de mens zich zijn eigen lot, want hij wil het alleen bezitten, als hij het zelf veroverd heeft, hij kan het niet aanvaarden als hem geschonken. Hier is geen plaats voor het klein-menselijke, voor het helemaal niet heroïeke, dat de mens in zijn totaliteit toch typeert; dit betekent verwerping van alle passiviteit, van alle zich-laten-grijpen, van alle overgave. Les Noyers de l'Altenburg is de laatste roman van André Malraux, het eerste deel van ‘La Lutte avec l'Ange’, waarvan het tweede nooit geschreven is, en stamt uit de oorlogsjaren, 1943. De proloog plaatst ons aan de voet van de kathedraal van Chartres bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. De schrijver, een Frans soldaat, vertelt hoe hij, krijgsgevangene van de Duitsers, ten prooi is aan angst en verveling. De bekoring bekruipt hem zich over te geven aan de ‘fascination du néant’ welke er van de dood uitgaat. Om zich heen ziende, merkt hij hoe zijn medegevangenen, in de onverwoestbare hoop, dat ze er wel uit zullen komen, niet ophouden hun vrouwen te schrijven, en daar hun hoop mee voeden. Hij echter is een eenzame, hij, de zoon van Vincent Berger, heeft alleen zijn gestorven vader met diens wonderlijk verleden. Diens geschiedenis zal hij neerschrijven om daaruit kracht te putten. Wat hem daarbij drijft is het plotseling bewustzijn van verbondenheid met alle mensen van alle tijden: | |
[pagina 859]
| |
‘Que m'obsède ce lourd et mystérieux demi-sommeil sur quoi le présent, le christianisme même, tournoient comme la poussière sur tous nos corps couchés, comme nos rêves! Ecrivain, par quoi suis-je obsédé depuis dix ans, sinon par l'homme? Me voici devant la matière originelle. Et je pense une fois de plus à une phrase de mon père que la constance de la mort a imposée à ma mémoire, que la captivité me ressasse inexplorablement: “Ce n'est pas à gratter sans fin l'individu qu'on finit par rencontrer l'homme”’ (p. 29). Vincent Berger, die in de Eerste Wereldoorlog de verstikkingsdood door gas ondergaat aan het Duits-Russische front, na vele wederwaardigheden in Turkije en Afghanistan als gedelegeerde van de Wilhelmstrasse, wandelt in dit boek rond als de grote eenzame, verlaten zelfs van zijn lezers, want ook hun blijft hij in vele opzichten vreemd. Eén passie bezielt deze man, de passie van André Malraux: ‘Le désir fanatique de laisser sur la terre une cicatrice, la fascination d'un dessein qu'il n'avait pas peu contribuée à préciser, la camaraderie de combat, l'amitié’ (p. 64). Deze aarde je menselijk stempel opdrukken, maar waar? In de eerste hoofdstukken wordt ons verhaald hoe Vincent de decadentie van Europa tracht te ontvluchten en in het Oosten op zoek gaat naar situaties die de mens werkelijk tot zijn recht doen komen. Hij komt daar echter tot de bittere ervaring dat in de Islamwereld alleen God telt: ‘L'Islam - toute Asie peut-être - s'intéressait à Dieu, mais à l'homme, jamais’ (p. 70). In Azië vindt Vincent Berger slechts ‘muren, hemel en God’. Maar waar is de mens? Teleurgesteld keert hij naar Europa terug, met in zijn handen de scherven van een droom. Te Reichbach in de Elzas, zijn geboorteland, aangekomen, wordt hij vijf dagen na zijn terugkeer geconfronteerd met de zelfmoord van zijn vader, Dietrich Berger. Het zet hem, man van daden, aan het denken over dood en leven, over de zin van menselijk bestaan. De strijd met de Engel neemt een aanvang. Wat bewaart er mij voor om zinloos in de eeuwigheid van de nachtelijke hemel op te gaan, vraagt hij zich af. Hoe kan ik ontsnappen aan de greep van de wanhoop ten dode, aan de greep van het niets? Is er nog een waarde in dit leven, ‘cette humiliante, morne et inquiétante aventure’ (p. 265), te ontdekken? Dat is de vraag die Vincent, en na hem zijn zoon, zich stellen. Dat is ook de vraag van de groep intellectuelen die zich rond Vincent scharen, in de bibliotheek van de oude abdij van Altenburg, voor hun jaarlijks symposion, waarvan het gespreksthema ditmaal luidt: ‘permanence et métamorphose dans l'homme’. Altenburg echter, burcht van geleerdheid en intellectualisme, spitsvondigheid en eindeloos geredeneer, levert het antwoord niet. Vincent vlucht het gesprek. Daar staan notenbomen voor het huis, stille getuigen van Vincents strijd met de dood, die de verworteldheid van de mens met de aarde symboliseren en in hun knoestige, kronkelende takken tegelijk uitdrukking geven aan zijn wil om boven de zuigkracht van de aarde uit te stijgen en haar zo tot zijn aarde te maken. Tegenover dit getourmenteerde oersymbool van het leven, dat we opnieuw terug zullen vinden bij Vincents laatste gevecht, valt het notenhouten beeldhouwwerk van de bibliotheek van Altenburg, door de heren geleerden zo hoog geprezen, maar uiteindelijk dood hout, voor Vincent geheel en al weg, en daarmee ook het theoretische gesprek over de zin van het bestaan. Hiermee is de eigenlijke dramatisering vanuit het decor van een ommuurde | |
[pagina 860]
| |
ruimte, verplaatst in het oergebeuren van de natuur zelf, waar dood en leven elkaar in de meest pregnante zin ontmoeten. Het drama van Les Noyers de l'Altenburg speelt zich niet af in innerlijke conflicten, noch in conflicten tussen mensen, maar in een struggle for life van ieder van deze mensen tegen de dood. Een jaar later - de Eerste Wereldoorlog stelt zijn eisen, het is 1915 - vinden we Vincent Berger terug aan het Oostfront als waarnemer van het Duitse leger. De beslissende scène begint, waar het gas, ongrijpbare tegenstander, symbool van de dreigende macht van de kosmos, in het veld gebracht wordt. Want het gas (de dood) keert zich niet alleen tegen de Russen, maar ook tegen de Duitse soldaten, ook tegen Vincent Berger. In hun strijd met de Engel en de Dood weten al deze mensen zich plotseling met elkaar verbonden. Hier zijn geen vijanden meer, hier is nog maar één vijand. Gedreven door een soort oerkracht om in dit machteloze gevecht met de dood toch een positieve tegenzet te plaatsen, nemen Duitse soldaten, tegen alle verordeningen in, een Russische strijdmakker, door vergiftiging verzwakt, op de schouder om hem uit die hel te slepen. Tenslotte raakt ook Vincent besmet door het gif; met de dood voor ogen komt hij dan tegelijk voor het wonder van het leven te staan, dat zich tegen alle verdrukking in toch weer poneert door de vergiftigde natuur heen. Dan krijgt hij besef van het mysterie dat alleen maar is, ‘seulement présence’, en dat lijkt op ‘la présence de la mort’ maar er precies het tegendeel van is. Als het gas alles vernietigd schijnt te hebben en de overwinning van de dood zeker lijkt, komt toch weer het tere groen van jong gras te voorschijn, en opnieuw zijn de notenbomen stille getuigen, en verbeelding tegelijk van het in de strijd verworven inzicht dat het leven de moeite waard is. Daarom kan hij die in de bekoring was zich over te geven aan de ‘fascination du néant’, nu alleen maar luid schreeuwend, als in protest, het sterven ondergaan. In de dood heeft hij de wereld lief gekregen. L'histoire se repète. Na zijn vader te hebben onderworpen aan een ‘interrogation à voix basse’ en na hem te hebben ontmoet op het ‘fond fraternel de la mort’, moet de zoon van Vincent Berger nu zijn eigen geschiedenis weer opnemen. Want ook hij moet leren het leven lief te hebben. Ondertussen is hij ontsnapt uit krijgsgevangenschap en bevorderd tot tank-commandant in Franse dienst. Zoals zijn vader moet hij de dood in de ogen zien, wanneer hij met zijn drie kameraden Pradé, Bonneau en Léonard, tijdens een offensief met zijn tank in een valkuil terecht komt. Nameloze angst, want ieder ogenblik kunnen vier vuurmonden vanuit de hoeken van de kuil hun granaten loslaten en de kuil heeft geen uitgang. De enige mogelijkheid om van die verlammende angst af te komen is doen wat je kunt doen. Na een nacht inspannend zwoegen weten de mannen die in deze werkelijke grenssituatie elkaars beste vrienden geworden zijn, zich uit hun hel te bevrijden. En dan bloeit opnieuw uit de dood het leven op, ditmaal niet schuchter; de beschrijving die volgt op deze nachtelijke confrontatie met de dood, is er een van puur leven. De laatste acht pagina's van Les Noyers de l'Altenburg mogen we delen in de vreugde van de zoon van Vincent Berger die na een dromeloze slaap voor het wonder van het leven komt te staan. De beschrijving ervan is zo origineel, dat ze alleen maar uit eigen doorleving door de schrijver geconcipieerd kan zijn. Het leven dringt zich hier op als puur zijn, openbaring van het bestaan, geen wonder na wat zich in de kuil afspeelde: | |
[pagina 861]
| |
‘Nous ne sortirons jamais, sortirons jamais, sortirons jamais. Fou de peur, paralysé, le sinistre tam-tam du délire, au-delà de la crise, mais huileuses raclent couvertes de sang, raclent l'air comme une cuirasse’ (p. 269). Nu is er geen angst meer, alleen de verwondering. Voor de zoon van Vincent Berger een totaal nieuwe ervaring: ‘Qu'est-ce que donc en moi qui s'émerveille - mon sentiment constant, depuis que je suis éveillé, c'est la surprise’. Alles wat vroeger zo gewoon, zo banaal en zinloos leek, spreekt nu plotseling van leven. Een pikkende kip, een kraan, een konijn, de kat op het dak van een schuurtje, schoon wasgoed aan de lijn, een domme bloem, de kwispelende honden, hij ziet plotseling dat ze er zijn als van eeuwigheid. In dit alles voelt hij zich verbonden met ‘la vieille race des hommes à travers les millénaires’. ‘Révélation’, ‘bonheur’, ‘joie’, ‘apparition’, ‘miracle’, ‘don inexpliquable’, woorden anders zo zeldzaam bij Malraux, vinden we hier in grote overvloed, alle uitingen van leven. De hele kosmos, anders zo vijandig tegenover de mens, wordt hier met liefde bezien: ‘plein et mystérieux comme un jeune corps’. Opvallend is tussen haakjes hoe Malraux hier veelvuldig gebruik maakt van bijbelse termen. Hij spreekt van ‘aube biblique’, zijn tank is een monster ‘agenouillé devant les puits de la Bible’. En als de Driekoningen bij het Kind zijn geweest, dan hebben ze het geen geschenken gebracht, maar hem alleen gezegd, dat er in alle miserie nog wel een deurtje openstaat naar het leven: ‘Une porte entr'ouverte sur la vie qui m'est révélée’. De glimlach op het gezicht van een oude vrouw herinnert Vincents zoon eraan dat al dit moois uiteindelijk maar decor, omlijsting is van het mysterie dat de mens zelf is, mengsel van vrees en hoop. En hij moet denken aan het harde lot van zijn vader. Is de dood misschien toch sterker dan het leven? Hij weet het niet, maar hier, na deze verschrikkelijke nacht ervaart hij in elk geval het tegendeel en daar richt hij zijn hoop op: ‘Peut-être l'angoisse est-elle toujours la plus forte; peut-être empoisonnée dès l'origine, la joie, qui fût donnée au seul animal qui sache qu'elle n'est pas éternelle. Mais ce matin je ne suis que naissance. Je porte encore en moi l'irruption de la nuit terrestre au sortir de la fosse, cette germination dans l'ombre toute approfondie de constellations dans les trous des nuages en dérive; et comme j'ai vu surgir de la fosse cette nuit grondante et pleine, voici que se lève de la nuit la miraculeuse révélation du jour’ (p. 289). Het mysterie omvat hem en dat is hem genoeg, omdat het geen leegte maar volheid in zich bergt. Hij voelt zich, zegt hij aan het slot, zoals God zich gevoeld moet hebben toen hij de eerste mens schiep. Leven is voor hem die niet in God kan geloven een voortdurend conflict met de dood. Al wat André Malraux schrijft is daarvan een smartelijk getuigenis, of men nu zijn romans uit de dertiger jaren leest of zijn kunstkritische beschouwingen uit die van vijftig. Les Noyers de l'Altenburg loopt zogezegd nog uit op een happy ending, maar in wat een getourmenteerde omstandigheden. Voor deze mens lijkt het simpele leven van alle dag met al zijn kleine doodgewone gebeurlijkheden de moeite van het beschrijven niet waard te zijn. Alleen op de rand van het bestaan is nog een sprankje hoop te vinden, in extreme situaties. Een noodzakelijke versmalling van het blikveld? Iets dergelijks blijkt bij meer schrijvers, met name in Frankrijk, zoals Sartre en Camus, het geval te zijn. Als | |
[pagina 862]
| |
men daarnaast bijvoorbeeld Das Schweisstuch der Veronika van Gertrud von le Fort leest met haar rijke, genuanceerde karaktertyperingen, wordt de invloed van de levensinstelling op het dramatiseringsvermogen van een schrijver wel heel duidelijk. De dood van Kyo in La Condition Humaine kan nog zo mooi beschreven zijn, de bestaansnood die er uit spreekt is ontstellend, temeer omdat het enige verweer tegen de dood schijnt te zijn, dat men hem met open vizier tegemoet treedt, om er tenminste zíjn dood van te maken, en de enige troost is dan, dat men niet alléén sterft: ‘.... Il avait beaucoup vu mourir, et aidé par son éducation japonaise, il avait toujours pensé qu'il est beau de mourir sa mort, d'une mort qui ressemble à sa vie. Et mourir est passivité, mais se tuer est acte. Dès qu'on viendrait chercher le premier des leurs, il se tuerait en pleine conscience.... Qu'eût valu une vie pour laquelle il n'eût pas accepté de mourir?’Ga naar voetnoot3). De dood is onontkoombaar. De enige vraag die ik me nog kan stellen is: hoe wen ik eraan, hoe overwin ik mijn angst? Berusten? Malraux gelooft teveel in de waarde van dit leven en deze aarde om dat te kunnen. De ogen sluiten? dat zou hetzelfde zijn als een open wond bewerken met zoutzuur. ‘De même avec Sartre, il vomit les idéalistes ceux qui prétendent “arranger les choses”, embellir le destin. C'est en pleine et claire conscience du non-sense de vivre qu'il faut inventer un sens à la vie. C'est à travers l'épouvante qu'il faut chercher le bonheur’Ga naar voetnoot4). Wat moet een mens doen, als er geen God noch Christus bestaatGa naar voetnoot5), vraagt Malraux zich steeds weer af. Antwoord: créer son propre destin, braver la mort. Maar ís dat een antwoord? Er spreekt in elk geval geloof uit, dat echter uit de non-sense waarin het leven gevat ligt niet redelijk aanvaardbaar kan worden gemaakt. ‘Der menschliche Einsatz den Malraux' Schaffen und Leben fordert und veranschaulicht, ist ein überdimensionierte: es ist dies nämlich die prometheïsche Wette, den noch so total sterblichen und zur absoluten Vernichtung verurteilten Menschen der monströsen Anonymität einer kosmischen Weltdämmerung zu entreissen die das Individuum vernichtet’Ga naar voetnoot6). Hoezeer ons bestaan in Malraux' ogen ook zum Tode is, toch kan hij niet laten het lief te hebben. Precies hierom is het dat hij zo verbeten en zonder ophouden vecht tegen de wanhoop, en zoekt naar mogelijkheden waarin de mens zijn bestaan kan veredelen. Van hieruit begrijpen we beter zijn bemoeienissen in Unesco en Assemblée Nationale, als minister van Culturele Zaken, voor de rechten van de mens en zijn cultuurGa naar voetnoot7). Hij heeft de mens lief en kan daarom niet berusten in de aanvaarding van de zinloosheid. Niet consequent? Gelukkig maar. In de strijd met de Engel creëert de mens zich zijn lot. Hoe? is dan de vraag. |
|