Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 849]
| |
Politieke kroniek
| |
Factoren van eenheidWest-Afrika bestaat uit vijftien staten, welke men in twee grote groepen kan onderverdelen: de gewezen Franse koloniesGa naar voetnoot3) en de gewezen Engelse koloniesGa naar voetnoot4). Daarnaast het eigenaardige Liberia, een creatie van de President van de Verenigde Staten, Monroë, die de Amerikaanse negerbevolking naar hier wilde doen uitwijken, een plan waaraan de naam van de hoofdstad, Monrovia, nog steeds herinnert. Tenslotte nog twee afhankelijke gebieden: het kleine Engelse protectoraat Gambia (Bathurst) langs de rivier van dezelfde naam en de Portugese kolonie van Guinea (Bissao). Uit deze eerste opsomming blijkt reeds dat de kolonisatie een eerste factor van eenheid is geweest, zowel op positieve als op negatieve wijze. Frankrijk en Engeland gaven hun respectievelijke kolonies een zelfde administratie, rechtspleging en muntstelsel. Met hun onafhankelijkheid hebben deze staten daar weinig of niets aan veranderd. Ook op taalgebied veranderde er niets: het Frans is de officiële taal in alle staten die vroeger deel uitmaakten van Frans West-Afrika; het Engels in de gewezen kolonies van het Verenigd Koninkrijk. Hoewel er reeds universiteiten bestaan te Dakar, Abidjan, Accra en Lagos, studeren nog steeds meer dan de helft van de West-Afrikaanse universitairen in Frankrijk en Engeland. Ook negatief heeft de kolonisatie een eenheidsband geschapen tussen deze landen. De strijd om de onafhankelijkheid werd in ieder land hartstochtelijk gesteund door de andere kolonies. Met de onafhankelijkheid raakte dit solidariteitsgevoel wel enigszins op de achtergrond, maar het blijft nog zeer levendig | |
[pagina 850]
| |
bij de oudere politici als Senghor, Houphouët-Boigny en N'Krumah, die dan toch de leiding hebben over hun land. In al de Franse kolonies van West-Afrika werd de strijd om de onafhankelijkheid op de zelfde basis gevoerd. De twee grote politieke partijen, de R.D.A. (Rassemblement démocratique africain) en de P.F.A. (Parti fédéraliste africain) waren in alle gebieden van Frans West-Afrika vertegenwoordigd en voerden er een identieke politiek. Behalve de kolonisatie, die toch meer een artificieel verschijnsel is, zijn er andere, meer oorspronkelijke factoren die de eenheid van West-Afrika in de hand werken. De grenzen welke deze staten ook thans nog scheiden en die praktisch uitsluitend door Frankrijk en Engeland zijn vastgelegd, vallen hoegenaamd niet samen met de verschillende bevolkingsgroepen. Een Moorse bevolking vinden we b.v. in Mauritanië, maar ook nog in een groot gedeelte van Noord-Senegal; de inwoners van Portugees Guinea en die van het onafhankelijke Guinea behoren tot dezelfde stammen; de meeste Mossi's wonen in Opper-Volta, maar er zijn er ook in de Ivoorkust en Ghana. Het feit dat de reglementering op de emigratie en de grensformaliteiten in deze onmetelijke gebieden helemaal ontoereikend zijn, heeft tot gevolg dat de bevolkingsbewegingen praktisch niet te controleren zijn. De grote solidariteit die de leden van een Afrikaanse stam over de staatsgrenzen heen met elkaar verbindt, maakt van West-Afrika, ondanks de etnologische verscheidenheid, een sterk verenigde streek. Ook de godsdienst speelt in deze eenmaking een grote rol. 80% van de bevolking is muzelmaans, 10% christen, de rest animistisch. De culturele eenheid van de Islam is hier natuurlijk niet zo sterk als in de Islamitische landen, maar ieder jaar stijgt het aantal bedevaarders naar Mekka en steeds meer streven de Afrikaanse muzelmannen naar een grotere orthodoxie in het geloof, zich conformerend aan de leer zoals die wordt onderwezen aan de universiteiten van Al'Azhar (Egypte) of Karaouine (Marokko). Naast deze culturele verschijnselen, zijn er ook meer natuurlijke factoren van eenheid, in het bijzonder op economisch gebied. West-Afrika wordt omsloten door twee onoverschrijdbare grenzen: ten Noorden en ten Oosten de Sahara, ten Westen en ten Zuiden de Atlantische Oceaan. Naar het Noorden en het Oosten is er geen verkeer, het aanleggen van een rendabele infrastructuur blijkt onmogelijk. Alle in- en uitvoer is dus afgestemd op de kust. Maar van de vijftien staten beschikken er slechts vijf over een zeehaven: Senegal (met Dakar, verreweg de best uitgeruste haven), de Ivoorkust, Guinea, Ghana en Nigeria. De andere staten hebben slechts kleine vissershavens, ontoegankelijk voor een normaal vrachtschip. Mali, Niger, Opper-Volta liggen niet aan de kust en zijn dus volledig op hun buurstaten aangewezen. Mauritanië beschikt over geen enkele haven. De staten van West-Afrika moeten dus bij elkaar aanleunen. Op verschillende wijzen heeft men dan ook al getracht, deze eenheid een politieke vorm te geven. Een en ander is reeds verwezenlijkt, wat schril afsteekt tegen de algemene chaos waarin de rest van Afrika verkeert. Doch het hele probleem draait rond de vraag van het leadership. Senegal, de Ivoorkust, Ghana, Guinea en Nigeria menen ieder voor zich goede redenen te hebben om er aanspraak op te maken. Het zijn - toevallig of niet - de landen die over zeehavens beschikken en daardoor over de sterkste economische positie. De strijd om de voorrang bepaalt mede de verschillende allianties welke zich tot nu toe gevormd hebben. | |
[pagina 851]
| |
Regionale pogingen tot eenmaking1. De Communauté Française, de Mali-Federatie en de Entente.In 1958 was de hernieuwing van de grondwet voor Frankrijk een geschikte aanleiding om zijn Afrikaanse kolonies een stap te laten zetten in de richting van de onafhankelijkheid. Frankrijk wilde echter vóór alles zijn ‘Communauté Française’ bewaren. Art. 86 van de nieuwe grondwet voorzag aanvankelijk dat een staat die onafhankelijk werd, meteen ophield tot de ‘communauté’ te behoren. Guinea verwierp deze vazalliteit en onder leiding van Sekoe-Toere weigerde het de grondwet te aanvaarden. Deze behaalde slechts 4,8% der Guinese stemmen. De Gaulle trok alle Fransen uit de nieuwe onafhankelijke staat terug en schorste verder alle hulpkredieten. Het gevolg liet niet lang op zich wachten. Guinea helde meer en meer naar het communisme over. In de ogen der andere Afrikaanse staten werd Sekoe-Toere het symbool van de vrijheidsstrijd. Onder de druk der andere Westerse mogendheden en om herrie met de andere Afrikaanse autonome gebieden te vermijden, ging Frankrijk zijn houding wat verzachten. Art. 86 werd niet alleen gewijzigd, het kreeg nu een tegengestelde inhoud: een lidstaat van de ‘Communauté’ kon door middel van bilaterale akkoorden met Frankrijk de onafhankelijkheid verwerven, zonder de ‘Communauté’ te verlaten. Van deze mogelijkheid maakten de staten van West-Afrika gretig gebruik. Op korte tijd werden ze allen onafhankelijk; de laatste was Mauritanië, in mei 1961. In heel Frans West-Afrika verliep het referendum over de grondwet (28 september 1958) uiterst gunstig voor de Gaulle: overal meer dan 70% der stemmen pro. In de gebieden die onder de politieke invloed stonden van de Rassemblement Démocratique Africain: de Ivoorkust, Opper-Volta, Dahomey, Soudan (het huidige Mali) en Niger, was dit geen verrassing. De R.D.A. stond immers een zelfde politiek voor als die van de Gaulle's grondwetproject: een confederatie van de Afrikaanse staten onder elkaar en een federatie tussen de West-Afrikaanse staten en Frankrijk. De theorie was opgebouwd door Houphouët-Boigny, de leider van de Ivoorkust. In feite was dit een soort ‘Katangese’ houding: de Ivoorkust was verreweg de rijkste van de gewezen Franse kolonies; het wilde slechts een tamelijk los verband met de andere gewezen Franse territoria, uit vrees anders, in een bondstaat, de zwaarste last op zich te krijgen. Léopold-Sedar Senghor daarentegen, de leider van de Parti du Regroupement Africain, streefde een federatie na tussen de staten van Frans Afrika. Senegal, dat op economisch gebied weinig bevoordeeld is, zou aldus van de rijkdom der andere gefedereerde staten kunnen genieten. Terwijl van de andere kant de grondwet van de Gaulle een federatie tussen Frankrijk en de West-Afrikaanse staten voorzag, wilde Senegal op dit punt slechts weten van een confederatie, om een al te sterke invloed van Frankrijk te vermijden. Logisch gesproken hadden de leiders van Senegal hun aanhangers moeten aansporen tot een afkeuring van de grondwet. Doch de Franse administratie, die haar hoofdzetel voor geheel Frans West-Afrika te Dakar had en daar dus zeer sterk vertegenwoordigd was, gebruikte alle propagandamiddelen om de bevolking ja te doen stemmen (de Gaulle zelf verscheen te Dakar). Toen Senghor en Mamadou Dia, de twee leiders van de P.R.A. zagen dat de bevolking zich door deze propaganda liet meeslepen, vertrokken zij beiden naar het buitenland (Senghor ging voor familiezaken naar Normandië, vanwaar zijn tweede vrouw afkomstig | |
[pagina 852]
| |
is; Mamadou Dia naar Zwitserland om zijn ogen te laten verzorgen. De P.R.A. liet haar leden vrij ja of neen te stemmen. De grondwet werd goedgekeurd. Toen dus het bewuste art. 86 was gewijzigd, konden de gewezen kolonies ook vrij optreden. De Senegalese leiders, die de Afrikaanse federatie met lede ogen te niet hadden zien gaan, stelden nu alles in het werk om een meer beperkte federatie op de been te brengen. Er werden onderhandelingen ondernomen tussen Sengal, Soudan, Dahomey en Opper-Volta. De federatie tussen deze vier staten was praktisch gelukt, toen Houphouët-Boigny op het laatste ogenblik de twee laatst genoemde republieken van hun opzet wist te doen afzien. Soudan en Senegal vormden dan de Mali-federatie. Deze bleef nog lid van de ‘Communauté Française’. Voorzitter van de Mali-federatie was de R.D.A.-leider van Soudan: Modibo Keita. L. Senghor werd voorzitter van de wetgevende vergadering. Op 20 juni 1960 werd de federatie onafhankelijk. Zij was echter van korte duur. Met de onafhankelijkheid immers moest de inwendige structuur van het land hervormd worden. Senegal wilde dit doen naar Westers model, met eerbiediging van alle rechten van het individu. Soudan daarentegen, dat veel minder ontwikkeld was, sloeg meer de richting in van de Oost-Europese democratieën. De botsing tussen de twee deelstaten was onvermijdelijk. Modibo Keita ontsloeg zijn Senegalese minister van landsverdediging Mamadou Dia. Meteen stemde de Senegalese wetsvergadering de onafhankelijkheid van Senegal (20-8-1960). President de Gaulle poogde tevergeefs beide partijen te verzoenen. Senegal bleef in de ‘Communauté Française’; Soudan, dat zich Mali bleef noemen, wilde er niet meer van weten. Houphouët-Boigny zag zijn thesis zegevieren en nam de gelegenheid te baat om zijn idee van een soepele gedecentraliseerde confederatie verder uit te bouwen. Onder de naam van de ‘Entente’ had hij in mei 1959 de Ivoorkust met Dahomey, Niger en Opper-Volta verbonden. Feitelijk kwam dit hierop neer dat deze staten wat hun buitenlandse politiek betreft de gedraslijnen van Houphouët-Boigny volgden. Behalve Madagascar omvatte de ‘Communauté Française’ nu nog slechts: Senegal (met zijn Entente) en enkele staten van het vroegere Frans Equatoriaal Afrika, die zich aaneensloten. | |
2. Brazzaville - Yaounde - MonroviaOnder het impuls van Fulbert Youlou, President van de Kongolese Republiek (Brazzaville), hadden in juni 1959 enkele gewezen kolonies van Frans Equatoriaal Afrika zich te Brazzaville verenigd om een groep te vormen die in Midden-Afrika de tegenhanger zou worden van de ‘Entente’ van Houphouët- Boigny. Tot deze ‘vereniging’ - want een volkenrechterlijke creatie werd het niet - traden toe: de Tchad-Republiek, Gabon, de Republiek van Centraal Afrika en Kongo-Brazzaville. Zij ondertekenden een pact waarbij zij zich tot doel stelden: ‘nieuwe vooruitgang te bewerken door inter-Afrikaanse samenwerking, gesteund op verwantschap, cultuur en gemeenschappelijke belangen’; zij gingen akkoord - al werd dit niet in het pact geschreven - om een vriendschappelijke houding aan te nemen tegenover het Westen in het algemeen en Frankrijk in het bijzonder. De doelstellingen van de groep-Brazzaville waren dezelfde als die van de ‘Entente’. Beide groepen vonden het interessant, zich te verenigen. Samen met nog enkele andere landen: Senegal, Mauritanië, Kame- | |
[pagina 853]
| |
roen en Madagascar, vergaderden zij te Yaounde van 15 tot 20 maart 1961. Al deze staten ondertekenden een solidair verdrag en bekrachtigden het pact van Brazzaville. Aldus waren alle gewezen Franse kolonies, behalve de Mali-Republiek en Guinea, opnieuw onderling verenigd. Verder werd een gemeenschappelijke politiek van Afrikaanse samenwerking afgekondigd, bestaande uit vier punten: bevordering van de vrede, absolute non-interventie in de binnenlandse aangelegenheden, culturele en economische samenwerking op basis van gelijkheid en een gelijkgerichte buitenlandse politiek. Het leadership van deze belangrijke groep is vooral in handen van Kongo en de Ivoorkust. Geleidelijk komt nu echter Senegal weer op het voorplan: de Conferentie van Tananarive, die in september 1961 de staten van de Yaounde-of Brazzaville-groep bijeen bracht, werd voorgezeten door de President van Senegal, L.S. Senghor. Dezelfde groep wordt ook nog ‘de groep van Monrovia’ genoemd. In juni 1961 had nl. in de hoofdstad van Liberia een conferentie plaats, waaraan naast de groep van Brazzaville en de Entente ook nog Nigeria, Somali, Ethiopië, Sierra-Leone en Liberia deelnamenGa naar voetnoot5). Enig concreet resultaat werd hier niet bereikt. Alleen distancieerde men zich heel duidelijk van de groep van Casablanca. Merkwaardig was het feit dat de Engelssprekende staten die zo pas onafhankelijk waren geworden, het leadership van Ghana blijkbaar niet erkenden en zich te Monrovia bij de groep der gematigden aansloten. | |
3. De Groep van CasablancaIn tegenstelling met de voorgaande groep zijn de staten die de groep van Casablanca vormen, helemaal niet Westers gericht. De eerste grondslag werd gelegd door een verdrag dat in 1958 gesloten werd tussen Ghana en Guinea. Op de Conferentie van Casablanca, 3 tot 7 januari 1961, slaagde Marokko erin, Guinea, Mali, Ghana, de Voorlopige Algerijnse Regering en de Verenigde Arabische Republiek over te halen een Afrikaans Charter te ondertekenen. Liberia was ook uitgenodigd, doch weigerde te komen. Libië was vertegenwoordigd door een zijner ministers. De drie West-Afrikaanse staten die deel uitmaken van deze groep: Ghana, Guinea en de Mali-Republiek, staan allen voor een uiterst moeilijke situatie op binnenlands gebied. In Ghana wordt de oppositiepartij van Simon Dumbo met de dag sterker. Het aantal willekeurige aanhoudingen en politieke veroordelingen neemt steeds toe. In januari 1962 wenste de Internationale Commissie der Juristen een onderzoek in te stellen aangaande deze overtreding van de voorschriften der Verenigde Naties; de leden van de commissie kregen niet eens een visum. Verleden zomer braken er overal proteststakingen uit, President N'Krumah moest zijn reis in de Sovjet-Unie onderbreken om ijlings naar Accra terug te keren. De begroting van 1961 vertoonde een tekort van 31 miljoen Pond Sterling. In Guinea is de toestand nog hachelijker. Ook hier heerst een politieterreur. Het gevolg is, dat praktisch alle intellectuelen naar de oppositie zijn overge- | |
[pagina 854]
| |
gaan, doch ook de arbeiders zijn misnoegd. Te Conakry en te Labé opende de politie het vuur op stakers die betoogden tegen de regering. De politieke wanorde vloeit voort uit de economische ineenstorting van het land. Na de terugtrekking van de Franse technici en kapitalen, deed Guinea een beroep op de landen van Oost-Europa. Tsjechen en Russen kwamen aandraven, doch waren zo weinig vertrouwd met de concrete situatie, dat hun optreden op een catastrofe uitliep. De Russische ambassadeur te Conakry, Daniel Solod, werd teruggeroepen. De President van de Sovjet-Unie, Brejnev, werd in Guinea vijandig onthaald. Mikojan, die in januari 1962 naar het land gestuurd werd om de toestand op te klaren, werd door Sekoe-Toere slechts koel ontvangen. Wel werd er te Conakry een nieuwe Russische ambassadeur benoemd, Dmitri Degtiar. Aangezien het van de andere kant alle contact met het Westen heeft verbroken, kan Guinea voortaan slechts steunen op de partnerlanden van Casablanca, doch op economisch gebied kunnen deze slechts van weinig nut zijn. Niemand ziet op het ogenblik in, hoe Guinea zich uit de slag zal trekken. De Mali-Republiek ten slotte is er nog het minst slecht aan toe. Even arm als vroeger, heeft het slechts af te rekenen met de moeilijkheden die voortspruiten uit het feit dat de grens met Senegal economisch gesloten blijft, zodat het niet meer kan rekenen op de haven van Dakar. Op het ogenblik worden door Russische ingenieurs plannen gemaakt voor een spoorlijn, die de hoofdstad van Mali, Bamako, zou verbinden met Conakry, de hoofdstad van Guinea. Op buitenlands gebied staat de Mali-Republiek niet zo vijandig tegenover de staten van Brazzaville (behalve Senegal natuurlijk) als de overige staten van Casablanca. Op 4 december 1961 bracht Houphouët-Boigny een officieel bezoek aan Mali. | |
Recente evolutie: Dakar en LagosVan 9 tot 15 januari 1962 had te Dakar de Afrikaanse Syndicale Conferentie plaats. Op het ogenblik zijn in Afrika op het gebied van de vakbonden drie grote richtingen waar te nemen: 1. de groep van de U.G.T.A.N. (Union générale des travailleurs de l'Afrique noire), die, onder de leiding van Sekoe-Toere, vooral verspreid is in de landen van de Casablanca-groep en die in nauw contact staat met de Franse pro-communistische C.G.T. (Confédération Générale du Travail); 2. een aantal onafhankelijke syndicaten, die aangesloten zijn bij de I.C.V.S. (Internationale Confederatie der Vrije Syndicaten); 3. de U.P.M.T.C. (Union Panafricaine et Malgache des Travailleurs Croyants), die een christelijke strekking vertegenwoordigt. Het initiatief voor de Conferentie van Dakar ging uit van Senegal of liever van de U.G.T.S. (Union Générale der Travailleurs Sénégalais). Het officiële doel was, de Pan-Afrikaanse eenheid op syndicaal plan te verwezenlijken. In feite ging het er om, de beslissingen van de Conferentie van Casablanca te kelderen. In mei 1961 hadden de vakbonden van de groep van Casablanca nl. besloten een ‘Panafrikaanse Syndicale Federatie’ op te richten. Om zich bij deze Federatie te kunnen aansluiten, moest elk vakverbond zich terugtrekken uit de algemene confederatie waartoe het behoorde (I.C.V.S. of U.P.M.T.C.). Behalve de syndicaten van de Casablanca-landen gaf geen enkele andere vakbond aan deze uitnodiging gevolg. Maar het gevaar bleef dreigen. Daarom besloten de staten van de groep van Monrovia over te gaan tot een spectaculaire tegenaanval. Alle Afrikaanse syndicaten werden uitgenodigd naar Dakar. De | |
[pagina 855]
| |
Casablanca-staten weigerden een afvaardiging te sturen. Ten slotte namen 36 syndicaten uit 26 landen, aan de conferentie deel. Behalve Ghana, waren ook alle Engelssprekende landen vertegenwoordigd. Vooral de afvaardiging van Nigeria trad zeer actief op. Twee tendensen tekenden zich af. De landen van Oost-Afrika en de christelijke syndicaten stonden een gematigde politiek voor: zij wensten alleen de oprichting van een permanent secretariaat en het opstellen van een minimum programma; bovendien zochten zij toenadering met de groep van Casablanca. Senegal daarentegen, gesteund door de meeste staten van West-Afrika, nam een radicalere houding aan. Het wenste de oprichting van een ‘Confédération Générale Africaine et Malgache du Travail’. Tevens zou in ieder land slechts één vakbond nog toegelaten zijn; indien er twee of meer bestonden, moesten ze zich tot één versmelten vóór 15 juli 1962. Ten slotte vond men een vergelijk. De C.G.A.M.T. kwam er; ook werd vrede genomen met één syndicaat per land, doch er werd geen datum bepaald voor de versmelting. De syndicaten mochten dus lid blijven van de I.C.V.S. of van de U.P.M.T.C. Administratief is de C.G.A.M.T. ingedeeld in 7 regionale secties. Tot algemene voorzitter werd Ahmed Tlili (Tunis) verkozen. De 7 ondervoorzitters zijn tevens de leiders van de regionale secties. Dakar wordt de algemene zetel van de Confederatie. Aldus wordt de invloed van Conakry in West-Afrika volledig geneutraliseerd. Om de drie jaar zullen de afgevaardigden van de Confederatie een algemene vergadering houden. In februari ll. werd de Confederatie raadgevend lid van de Verenigde Naties. Zij nam aldus actief deel aan de vierde sessie van de Economische Commissie der V.N. voor Afrika, welke plaats had te Addis-Abbeba (Ethiopië), vanaf 14 februari 1962. De Syndicale Conferentie van Dakar bewees duidelijk de snelle vooruitgang van de staten van Brazzaville, die de groep van Casablanca steeds meer isoleren. Tekenend hiervoor is het feit dat de algemene secretaris van de Confederatie David Souma is, de leider van het christelijk vakverbond in Guinea, dat in scherp conflict is met Sekoe-Toere.
Enkele dagen later vergaderden te Lagos op initiatief van Nigeria, de staatshoofden van 26 Afrikaanse landen. Naast Nigeria waren ook de promotors van de Conferentie van de Franssprekende staten van West-Afrika, namelijk de Ivoorkust en Senegal, de organisatoren van de Conferentie van Lagos. Het doel van Nigeria bestond er in de groep van Monrovia met die van Casablanca te verenigen en dan zo mogelijk als moderator en leider van deze nieuwe associatie op te treden. Nigeria mislukte echter in zijn opzet. Omdat de Voorlopige Regering van de Algerijnse Republiek niet uitgenodigd was, stuurde geen enkel ander lid van de Casablanca-groep een officiële afvaardiging. Wel was er een Marokkaans comité van waarnemers. Het grootste deel van de Conferentie werd besteed aan de bespreking van de toestand in Kongo, Angola, Algerië en Zuid-Afrika. Minder opvallend, doch meer concreet was de oprichting van een permanente commissie der Ministers van Financiën, bijgestaan door een ‘Permanent Secretariaat’. Dit alles heeft tot doel, over enkele jaren te komen tot een Afrikaanse gemeenschappelijke markt en een Afrikaanse Bank voor Ontwikkeling. Liberia diende een voorstel in tot de stichting van een Organisatie der Afrikaanse Staten. Doch men kwam niet verder dan tot een bespreking. Voorts | |
[pagina 856]
| |
vroeg men een permanente Afrikaanse afvaardiging bij de Veiligheidsraad. Opmerkelijk was ten slotte het feit, dat er in de eindmotie met nadruk gesteld werd, dat geen enkele van de deelnemende staten het recht had, zich het leadership in Afrika toe te eigenen. | |
BesluitNog steeds wordt de politieke situatie in West-Afrika gekenmerkt door de antithese Casablanca-Monrovia. De staten van de groep van Monrovia zijn er echter in geslaagd, een stevige cohesie tot stand te brengen. Terwijl Ghana en Guinea in 1960 nog de onbetwiste leiders waren, respectievelijk van de Engelsen de Franssprekende staten van Afrika, is de toestand in 1962 volledig veranderd. Nigeria neemt meer en meer de plaats in van Ghana; Senegal en de Ivoorkust hebben de rol van Guinea overgenomen. De betrekkingen met Azië worden niet verder opgedreven. Afrika vreest immers een emigratie-oord te worden voor Aziaten van alle slag. Zoals uit de laatste Conferentie blijkt, worden alle instellingen binnen het Afrikaanse kader gehouden. De invloed van de communistische landen neemt af, al blijft de aantrekkingskracht van het marxisme op de universitaire jeugd bijzonder groot. De oppositie tegen het Westen is sterk verminderd, vooral tegen Engeland en Frankrijk. Alleen Portugal en Zuid-Afrika staan nog op de zwarte lijst. België heeft sinds de vrede in Katanga en de emancipatiepolitiek in Ruanda-Ourundi weer wat meer krediet gekregen. Naarmate de chaos, die in de meeste landen op de onafhankelijkheid volgde, hersteld wordt, nemen deze landen een meer gematigde en constructieve houding aan. |
|