Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 840]
| |
Landbouwgemeenschappen in de Po-delta
| |
[pagina *23]
| |
borgaia ca' mello
| |
[pagina *24]
| |
borgata s. romualdo, ravenna
marchiona
| |
[pagina *25]
| |
ca' mello
borgata s. romualdo, ravenna
| |
[pagina *26]
| |
s. apollinare in dossetti
marchions
| |
[pagina 841]
| |
d.w.z. woning, stalling, mestput en andere dienstgebouwen; de afmetingen en de capaciteit van de verschillende elementen zijn uiteraard afhankelijk van de grootte en de produktiviteit van de eigendom en van de samenstelling van het gezin dat de grond krijgt toegewezen; 2. bestratingswerken tussen de verschillende hoeven; 3. aanvoer en verdeling van drinkwater en elektriciteit; 4. werken om de terreinen te revaloriseren en te testen. Volgens deze criteria werden in de Po-vlakte ongeveer 6000 landbouweenheden opgericht met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 37.000 ha. De nieuwe eigenaars werken in coöperatieven die instaan voor onderlinge hulp en voor de verschillende diensten. Een overkoepelend orgaan geeft aan de verschillende coöperatieven, die zich vrij geassocieerd hebben, eenheid van leiding en de nodige instrumenten voor hulpverlening en bescherming op commercieel, financieel en technisch-economisch gebied. Verder zijn organismen opgericht voor de verwerking van de produkten; voor de verkoop zorgt een ander organisme van de tweede graad, een soort handelscoöperatie. Aldus heeft zich een diep ingrijpende evolutie voorgedaan in de activiteit van de Ente Delta Padano. Een streek die sociaal, technisch en urbanistisch onderontwikkeld was, heeft zij omgevormd tot een gebied met een vrij goede ontwikkeling (in sommige zones, die zich vooral met fruitteelt bezighouden, kan men zelfs spreken van een zeer hoge produktiviteit). Van een organisme voor een landhervorming is de Ente uitgegroeid tot een onderneming van economische ontwikkeling. | |
De dienstwijkenDe structuur die men heeft aangenomen voor de nederzettingen berust dus op een ‘geplanificeerde spreiding’. De dienstwijken vormen de vitale centra, functioneel te vergelijken met de kernen van stadswijken. Zij omvatten doorgaans een parochieel complex, een sociaal centrum, vergaderzalen (b.v. voor de organisaties van de landbouwersjeugd), asielen, dispensaria, woningen voor de diensthoofden. De structurele inplanting en de beperkte omvang van deze wijken, die zich inspireren op de traditionele dimensies van zulke nederzettingen, bepalen vanzelf de architectonische schaalGa naar voetnoot2). In het algemeen laat men zich bij de planning door twee hoofdbekommernissen leiden: de verhouding tot het omliggende landschap en de organisatie van de wijk binnen zichzelf. In de verhouding tot de omgeving streeft men naar een duidelijke profilering. Het landschap mist hier elk natuurlijk reliëf; het is tot het strikt essentiële gereduceerd. Vandaar de behoefte aan een zekere individualisering en typering van de inplanting. Wil men deze niet in het landschap laten verdrinken en ook de eentonigheid vermijden, veroorzaakt door het herhalen van eendere bouweenheden, dan dient men een gekarakteriseerd profiel te scheppen. Een centrum waar mensen leven, moet ‘uniek’ zijn, ook al kan een geplanificeerd experiment een zekere standaardisatie nooit helemaal vermijden. Binnen zichzelf moet | |
[pagina 842]
| |
de ruimte van de wijk vooral de indruk wekken dat men hier thuis is, dat hier werkelijk het centrum van het gemeenschapsleven ligt. Het moet een omhullende, psychologisch geheel aanvaardbare ruimte zijn, waarin de indruk van loutere instrumentaliteit en dienstbaarheid zo veel mogelijk wordt opgeheven. Het moet een hart zijn. De ‘levende ruimte’ is hier natuurlijk niet zo continu als in een oude woonwijk, die mede gevormd is door ontelbare details van het leven van alle dag, en door het artisanaal en residentieel levensritme. In de dienstwijken zijn er school-momenten, Mis-momenten, T.V.-momenten. Een zekere koelte, een zeker mechanisme is hier onvermijdelijk: het eigenlijke leven speelt zich elders af; naar de dienstwijk begeeft men zich met een bepaald doel, voor een bepaalde functie. Dit is natuurlijk een beperktheid, een onoverkomelijke beperktheid overigens. Maar binnen deze grenzen mag men zeggen dat deze dienstwijken door de bevolking toch wel geaccepteerd zijn, zij heeft ze zich eigen gemaakt. Vooral in de laatst opgerichte centra is een levendige belangstelling van de bevolking waar te nemen voor de ontwikkeling van het toekomstige gemeenschapsleven. Dit zal wel mede te verklaren zijn door het feit, dat de nederzettingen reeds van een zekere traditie profiteren. De vroegere dagloner heeft zich inmiddels aangepast aan zijn nieuwe rol van zelfstandige landbouwer en kleine grondbezitter; hij heeft zijn waardigheid en de economische voordelen van zijn nieuwe situatie geproefd. Hij is ‘ontwikkeld’. Vandaar een groter interesse en een kritische, maar daadwerkelijke belangstelling voor de problemen van de gemeenschap, die de problemen van zijn eigen gezin heeft opgelost en zijn eigen levensstandaard heeft verbeterd. | |
Het probleem van de kerkHet probleem van de kerk in de Po-delta is een moeilijk probleem. De economische crisis is hier jarenlang gepaard gegaan met levensomstandigheden die het naleven van strenge morele normen nu niet precies in de hand werkten. Het is goed dit te beklemtonen: deze morele ellende vond haar oorsprong in de structuur zelf van het grondbezit, in de isolatie van deze mensen, in de uiterste armoede waarin ze leefden, in de zekerheid dat de toekomst steeds maar even troosteloos bleef. In deze omstandigheden vertegenwoordigde het kerkgebouw het enige element van differentiatie in een agglomeraat van huizen, dat echter geen ‘wijk’ vormde. M.a.w. de kerk was een ‘noodzakelijk’ element, een anonieme kern, waaraan de bevolking de functie van een ‘levenscentrum’, van een ‘gemeenschapscentrum’ kon toekennen; niet uit geestdrift voor de religie, veeleer uit gewoonte, uit een soort psychologische en menselijke aanslibbingsbehoefte. Daarom werden deze kerken gebouwd om tegemoet te komen aan een niet te onderdrukken sociale behoefte. Een sociale behoefte, vraag en aanbod van een ‘traditionele zede’, gewoon een ‘dienst’ die tegemoet komt aan een vereiste van het sociale leven, ook al is deze behoefte bij velen niet primair. Verder heeft men getracht in deze kerken aan drie vereisten te voldoen. In de eerste plaats een wel overwogen gebruik van de beschikbare middelen. De staatsgelden worden omzichtig beheerd. Grootspraak is hier niet op haar plaats; het is moreel onverantwoord, geld uit te geven alleen maar om te voldoen aan de praalzucht van wie dan ook. Van de andere kant moet men ook niet slordig | |
[pagina 843]
| |
en oppervlakkig te werk gaan, want dit zou betekenen dat men de functie van de kerk uit het oog verliest. Vervolgens heeft men rekening gehouden met de juiste, passende afmetingen, met de verhouding van de kerk tot de gemeenschap, hetgeen hier mogelijk was aangezien men te doen had met een economisch wel omschreven gemeenschap. De mens die op het land woont, voelt, wanneer hij naar de kerk gaat, niet de behoefte om zich daar te verliezen, zich af te zonderen en zijn kwellingen of onrust te koesteren. De boer is geen Bernanos en geen Maritain. Eenzaamheid is een intellectuele, aristocratische behoefte. De kleine grondbezitter en de dagloner zijn eenvoudige lieden, die op feestdagen de gemeenschap terug willen vinden, de warmte van de groep. En het zou werkelijk een grote sociale verwezenlijking zijn indien deze ‘warmte’ kon gevonden worden binnen de ruimte van de kerk. Duidelijk waarneembaar is in deze kerken een zekere voorkeur voor het centraal plan, zo echter dat de aandacht sterk op het altaar gericht wordt. Men wil hierdoor als het ware het verlangen onderstrepen om een zo nauw mogelijk contact te leggen tussen ruimte en gemeenschap, een ruimte scheppen voor een ‘geestelijke volksvergadering’, die zich vindt in hartelijkheid. Ten slotte een derde factor: de kwaliteit. Afgezien van elke esthetische beschouwing moet de kerk uitstralen door de overzichtelijkheid van haar structuur, de oprechtheid van haar geledingen, de aandacht voor het constructieve detail, de duurzaamheid ook van het materiaal. Vandaar het gebruik van baksteen, ceramiek, beton, enz. (In Italië worden in feite heel wat gebouwen ingehuldigd, maar niemand bekommert zich om hun instandhouding)Ga naar voetnoot3). Men kan zich de vraag stellen: hoe worden deze kerken door de bewoners van de streek zelf gewaardeerd? Een systematisch onderzoek heeft nooit plaatsgehad. Men constateert alleen dat de kerken tijdens de zondagsdiensten vol lopen, dat de boeren haar als hun eigen zaak beschouwen. Er is geen breuk tussen gebouw en bevolking. De kerk is niet iets vreemds; ze wordt geëerbiedigd als iets wat de hele gemeenschap toebehoort. En dit is ongetwijfeld een positief menselijke verworvenheid. Een menselijke verworvenheid die men niet steeds terugvindt bij de parochiepriester. Al te vaak, en niet alleen in de Podelta, ontsieren en verlelijken de pastoors hun kerken achteraf. Maar dit zou ons te ver leiden, en om onze gemoedsrust te bewaren doen we er beter helemaal het zwijgen toe. In al deze ondernemingen heeft men getracht, kerken te bouwen die aangepast zijn aan de menselijke maat; functioneel in deze zin, dat zij een geestelijk klimaat scheppen dat beantwoordt aan de onderscheiden functies van een sacraal gebouw. Kerken die in verhouding staan tot de woningen der mensen en beantwoorden aan een organische gemeenschap. Bij elk ontwerp dient men de woorden van Kardinaal Suhard indachtig te blijven: ‘L'église est ce qu'il y a de plus noble dans un village ou dans une ville. Elle l'est pour tous, pour les meilleurs des incroyants aussi bien que pour les fidèles. Cette noblesse oblige’. |
|