| |
| |
| |
Forum
Bedevaart en processie
Het weer zal ook dit jaar misschien niet altijd meewerken, maar dit voorjaar en deze zomer zullen over heel de wereld opnieuw ontelbare christenen hun pelgrimstochten maken. Op 22 augustus, het feest van Maria's Onbevlekt Hart, en zeker op 15 augustus, ter ere van Haar tenhemelopneming, zal men samenstromen, om de Moeder van God in groten getale van aanhankelijkheid en trouw blijk te geven. Tegenwoordig gaat een bezoek aan zo'n bedevaartplaats makkelijker samen met toerisme, en daar is ook niets tegen. Hoe meer mensen er met goede intenties komen, hoe liever het alle aanwezigen is. Zeker, een geheide individualist, al dan niet met religiositeit behept, zal zich gechoqueerd voelen door zoveel rumoer, dat kennelijk niet van geestesaristocraten afkomstig is. ‘Er liebt es nicht, in einem Chor mitzuwirken. Er ist von Gott in die Hofloge geladen’, zegt Franz Werfel van een dergelijke figuur in Das Lied von Bernadette. En al is het tegenwoordig niet zo lastig meer, een genade-oord te bezoeken, men zal de opkomst bepaald niet helemaal uit toeristische nieuwsgierigheid, magie en sensatie kunnen verklaren. Tenzij de rode machthebbers dat óók nog durven verbieden, zullen de Polen in Czestochowa weer hun Zwarte Madonna, de Koningin van hemel en aarde, hulde komen bewijzen. In Kevelaer zal blijken, dat men nog andere ‘Wunder’ durft verwachten en erkennen dan de ‘Wirtschaft’. Het pioenrode Wallonië zal te Banneux en te Beauraing in de Ardennen weer hele massa's op de been zien, ditmaal met een ander doel dan te staken, en in elk geval de B.S.P. en de Grand Orient een doom in het oog: Chez nous soyez Reine, nous sommes à Vous. Pius XII heeft in zijn encycliek Le pèlerinage de Lourdes de volgende typering gegeven van de menigten die spoedig na de verschijningen van 1858 naar de grot van Massabielle, de bron en het heiligdom waren gekomen: ‘Het is de
ontroerende stoet van de eenvoudigen, de zieken en de bedroefden, het is de indrukwekkende processie van duizenden gelovigen uit een diocees of uit een bepaald land, het is de stille opgang van een onrustige ziel op zoek naar de waarheid....’. Zonder de mensen van toen of nu te idealiseren - er is altijd kaf onder het koren - mogen we die woorden ook enigermate van toepassing achten op degenen die tegenwoordig in allerlei oorden ter wereld van hun devotie publiek blijk geven op de bekende hoogtijdagen.
| |
Het maximale of het minimale?
Als iemand onze tijd en ons levensgevoel kent, zal hij zich er niet over verbazen, dat toch niet iedereen evenzeer van geestdrift blaakt voor deze godsdienstige fenomenen. Niet alleen de zojuist genoemde isolationisten en hun ‘high society’ voelen wel eens een zekere wrevel. Goed, laat de dienst van God, laat ook de verering van de Heilige Maagd een zaak voor de gemeenschap zijn, en niet uitsluitend voor geïsoleerde enkelingen, is daar dan die ostentatie voor nodig, en die bustochten naar plaatsen met beweerde verschijningen? Hebben we aan de normale parochiële eucharistieviering niet genoeg? Is dat niet het eigenlijke? Volgt eventueel een kleurrijke schildering van minder esthetische devotie-artikelen, en geldklopperij, zoniet door het bedevaartcomité, dan toch door handelaars in patat, beeldjes, alcoholica enz.
Een oude vraag, inderdaad, maar de laatste tijd bijzonder actueel: moeten we ons niet meer concentreren op het maximale? Op dat maximale kunnen we ons nooit genoeg concentreren. Maar die concentratie is pas goed, als we weten, dat we het maximale zelfs tot in het minimale aantreffen. Het maximale is zo maximaal, dat we het maximale niet alleen in het maximum hoeven te zoeken, maar het zelfs in het minimum of in het vermeende minimum terug zullen vinden. Pas wanneer we dat doen, zien we het grote echt groot, en dan pas kunnen we met een gerust geweten aan het kleine positieve
| |
| |
waarde toekennen. In zijn encycliek Mediator Dei van 1947, de magna charta van de liturgische beweging, heeft de vorige paus b.v. het primaat van de misviering sterk beklemtoond, maar hij verdedigt eveneens met grote nadruk de aanbidding van de eucharistische Jesus, ook buiten de liturgische plechtigheden. En de verering van Onze Lieve Vrouw, het rozenkransgebed prijst hij in deze brief duidelijk aan, hij wijst de geringschatting ervan in ronde bewoordingen af.
De pelgrimages zijn in deze tijd een antwoord op een allerbelangrijkste vraag, die velen benauwt: is godsdienst iets dat echt aardse en stabiele vormen aanneemt, of iets dat toch vreemd is aan het dagelijkse en alledaagse leven? Een negativist zal altijd argumenten tegen elk soort enthousiasme weten te vinden: hij is hoogstens, en soms hooglijk, geestdriftig voor zijn eigen negativiteit. Ook in volkse, desnoods onbeschaafde vormen kan zich een diepe godsdienstzin uiten, die eventueel het christendom en zijn incarnatie in deze wereld zuiverder ziet dan een bepaald soort para-theologische gereserveerdheid. We vallen niemand hard die het moeilijk heeft met zijn geloof en de manifestatie daarvan in deze wereld, maar al is iedereen vrij, zich in een of ander pelgrimsoord niet zo op zijn gemak te voelen, men zal de talloos velen die daar vurig bidden, niet kunnen veronachtzamen of met een medelijdende glimlach afdoen.
Niet alle, maar wel sommige bedevaartscentra danken hun ontstaan aan bepaalde visioenen. Zoals iedereen ook moge weten: de Kerk heeft nooit één enkele verschijning van Maria, nooit één enkel wonder dat op Haar voorspraak gebeurd zou zijn, tot dogma verheven. Daarmee zijn de kerkelijke erkenningen van bepaalde verschijnselen nog niet waardeloos: ze geven ons in verschillende graden zekerheid, soms allerhoogste zekerheid, ook als we geen gelegenheid hebben voor eigen onderzoek. In elk geval is het onlogisch, te zeggen: geen plechtig gedefinieerd dogma, dus het zal wel niet waar zijn. Maar goed, hier zit niet eens de grootste moeilijkheid misschien. Men kan ook denken: ‘Wat doet het er toe, of de H. Maagd ergens op aarde verschenen is: Zij zorgt voor ons vanuit de hemel, en dat is de hoofdzaak’. Ja, maar als die hoofdzaak zich nu eens ook wil laten gelden in een ‘bijzaak’? Wie die mogelijkheid uitsluit of zich daar niet voor interesseert, komt wel in een armoedige, lege wereld te leven. Monseigneur Kerkhofs, de bisschop van Luik, in wiens diocees Banneux ligt, heeft eens de volgende vergelijking gebezigd. Iedereen wist, dat koningin Astrid, die in haar Brussels paleis woonde, een gracieuze, meelevende vorstin was. Is dat dan een reden om geen belang te stellen in een bezoek dat zij eventueel aan andere plaatsen bracht? Zo is het ook zinvol, naar een bepaald oord te pelgrimeren, als er solide aanwijzingen voor zijn, dat daar de hemel en de aarde elkaar geraakt hebben, en als de kerkelijke overheid het bezoek eraan toelaat of zelfs stimuleert. Heeft men na grondig, maar dan ook grondig, onderzoek reden tot twijfel, goed, maar dat is dan nog geen zekerheid van het tegendeel. De impulsieve en theoretische bezwaren die men zo wel eens kan horen tegen de authenticiteit van hedendaagse kerkelijk erkende mariofanieën, steken nogal ongunstig af tegen b.v. de scherpzinnige en gedocumenteerde studies van de
moraal-theoloog René Carpentier, de moralist-canonicus Jean Beyer e.a. in de bundel Les faits de Banneux Notre-Dame (Liège-Paris, 1959). Zou bij sommige weifelingen en aversies niet een hyperkritisch-onkritisch vooroordeel meespreken?
| |
Lastige en volgzame schaapjes
T.a.v. de sacramentsprocessies kan men veel van het bovenstaande herhalen. Ook in ons land zijn de eucharistische Jesus en Zijn aanbidding goddank niet overal van de straat verdreven. Zelfs in het openbare leven kan Hij nog vaak Zijn substantiële aanwezigheid onder ons voortzetten. Gods afwezigheid is ook in onze tijd slechts relatief. Maar zijn we aan Zijn ‘absentie’ misschien zo gewend, dat we dáárom niet eens altijd zo schrikken, wanneer iemand deze processies denigreert als franje, iets afgeleids en oneigenlijks? Indien men dit franje wil noemen, is dat desnoods als retorische
| |
| |
overdrijving te aanvaarden. Maar dan is dit eucharistisch huldebetoon franje van een kleed dat er mag zijn. En dit kleed, het eucharistisch offer, is een kostbaar kleed tot in zijn franje toe. Deze Christus-devotie is afgeleid van het ‘mysterium fidei’ bij uitstek, en juist daarom niet iets oneigenlijks.
Het is dan ook geen gelukkige geste, als De Bazuin van 22 april 1961 schrijft: ‘De sacramentsprocessie heeft een middeleeuwse of barokke achtergrond, die het de hedendaagse katholiek (wanneer hij tenminste geen gedachtenloze meeloper is) wel eens moeilijk maakt er van harte aan mee te doen’. Dus als men het daar tegenwoordig nooit eens moeilijk mee heeft, is men een gedachtenloze meeloper? Ik vrees, dat het meer dan een ‘slip of the pen’ is, als dit weekblad zo schrijft. Er zal aan de middeleeuwen en de barok wel iets mankeren, vooral natuurlijk in vergelijking met de laatste progressieve trouvailles uit 1961. Maar zo tussen die periodes in is er in Trente een concilie geweest dat op zijn zitting van 11 oktober 1551 het goed recht van de sacramentsprocessie met niet mis te verstane woorden heeft gehandhaafd. Het is best te begrijpen, als iemand dit tegenwoordig niet makkelijk in zijn godsdienstig leven assimileert. Maar het is wel wat vreemd, als men anderen gaat lastig vallen, als ze hier in hun denken en leven geen moeite mee hebben, en zelfs enthousiast durven zijn voor de aloude christelijke leer en praktijk. Zijn de lastige schaapjes altijd beter dan de volgzame?
Het concilie acht het passend, dat wij onze Heer publiek van onze verering blijk geven: zo moet o.a. de christelijke waarheid over leugen en ketterij triomferen, en daardoor mogen haar tegenstanders tot betere gedachten komen, wanneer zij zien, hoe blij de hele Kerk is met Gods onuitsprekelijke weldaad in de eucharistie. Daarom lopen we dit jaar weer mee. Niet eens gedachtenloos: we zullen juist extra denken aan al degenen die zichzelf en anderen tekort doen, doordat er in hun wereldbeeld niet voluit ruimte is voor het feit, dat de Godmens Zich blijvend aan ons geeft door Zijn Moeder, in Zijn eucharistisch en mystiek lichaam.
Drs. P. den Ottolander
| |
Vrije tijd en Religie
In Adelbert van maart j.l. troffen we een beschouwing aan van de hand van drs. C. Smal over ‘de religieuze zin van de vrije tijd’. Hierin worden vragen besproken als: ‘Hoe kunnen we de werkelijkheid van veel vrije tijd integreren in het totaal van mens- en levensbeschouwing?’ en ook: ‘Hoe kunnen we dit aspect van onze existentie op christelijke wijze beleven?’
Ter verontschuldiging van de terminologie, die ons dadelijk de vraag deed stellen of het nu met dit ‘losse’ onderwerp wel zó zwaarwichtig en ingewikkeld moet, kan dienen dat het artikel grotendeels is vertaald - overigens uit het Frans, dat toch gewoonlijk ‘clarté’ vertoont. Maar ook de inhoud bracht ons er toe, ondanks het lokkende voorjaarsweer, onze vrije tijd te besteden om op dit thema vrijblijvend wat voort te borduren. Want de in de aanhef gestelde vragen zijn toch wel belangrijk - alleen is het de vraag, of een zo zwaarwichtige en filosoferende manier van beantwoorden wel de meest geschikte is.
Er is bij het onderwerp ‘vrije tijd’, dat op de eerste plaats associaties opwekt met een aardig pocketboek, met thee of koffie-met-een-koekje, met film of TV, toch wel ‘ergens’ (om onze zegsman te citeren) verband met wat de Fransen graag noemen de ‘hauts faits’ van ons christelijk bestaan. Wie dit constateert is in het goede gezelschap van de apostel, die ons zegt ‘alles te doen ter ere Gods’, ook als we maar gewone dingen doen. Dat verband met die ‘hauts faits’ is er dus wel, maar ook blijft het voor velen onduidelijk, liggende op een abstract vlak - zo ver verwijderd als bijvoorbeeld een streng-liturgische Hoogmis is van een strijkje-in-een-café. We voelen dat er zo iets moet bestaan als een ‘theologie van de vrije tijd’, maar wil men hier te veel verwoorden, dan worden de contouren juist vaag, en komt men licht terecht in iets wat lijkt op woordenspel.
Het lijkt me dat één soort mens hierover wellicht mooie en diepe dingen zou kunnen zeggen (meer dan een psycholoog of een filosoof, meer ook dan een pure theoloog): een echte contemplatief.
| |
| |
Als het een échte is, zal hij evenwel weinig zeggen, eens onschuldig glimlachen en dan een ‘lichtend woord’ doen horen, dat ons lang bijblijft. Tenminste als we zelf hierop kunnen resonneren.... Doen we dit niet, dan zou een lang aansluitend betoog ons toch weinig wijzer maken.
Zulk een ‘goed woord’ zou kunnen aanknopen bij de oude spreuk ‘vacare Deo’: ‘vakantie houden voor God’, die op een bekende abdij te lezen staat. Goede monniken doen eigenlijk ook niet veel anders dan dat.... ze maken daarom wel eens op buitenstaanders de indruk van eeuwig ‘vacare’, onafgebroken ‘op vakantie zijn’. En ze hebben dan ook, zo lang ze bestonden maar toch vooral in onze bezige, zichzelf opjagende, zo geheel van de nuts-gedachte vervulde tijd, velen geërgerd omdat ze maar ‘niets deden’ terwijl ‘wij ons nuttig maken voor de samenleving’. Dit was zelfs een hoofdmotief voor allerlei anti-religieuze wetten in verschillende landen. En al worden die historisch gezien ten dele ook verklaard door het feit, dat contemplatie verworden kan, toch is het een merkwaardige ironie van het lot, dat diezelfde zo sociaal voelende, nuttige moderneling nu zelf - dank zij de technische ontwikkeling - zo ver is gekomen, dat hij met zijn vrije tijd min of meer zit te kijken. Dit ondanks de eindeloze reeks middelen die hem tot vermaak kunnen dienen.... Men rijdt in een glanzende wagen naar een fraai café-terras, bestelt gekoelde dranken, luistert intussen nog naar de radio (en werpt een steels oog op de TV die binnen staat), maar verveelt zich meestal meer dan de kwajongens, die op de weg staan te knikkeren. En voor wie zelf geen auto heeft is in onze welvaartstaat dit paradijs tegen billijk tarief te vinden op zetel no. 12 van de touringcar.
Het was moeilijk de uitvaardigers van de Combes-wetten omstreeks 1900 te overtuigen van de grote waarde van ‘hauts faits’; maar ik ben bang dat het in onze dagen niet minder moeilijk is dit te bereiken bij de beschreven auto- of ticket-bezitter. De man die wordt voortgejaagd door eigen nuttigheids-complex, is al evenmin als de man, bij wie de ene afleidende prikkel de andere tracht te overstemmen, erg rijp voor het stil en belangeloos beschouwen van (om nog in het natuurlijke vlak te blijven) een waarlijk poëtische gedachte, een simpel maar diep muzikaal motief, een goed schilderij of een zonsondergang. Hij mist de psychologische voorwaarden voor natuurlijke contemplatie - en dan blijft hogere contemplatie hem a fortiori ontzegd. Omdat de bovennatuur ook hier wortelt in de natuur, mag men misschien zeggen dat - bijvoorbeeld - een goed begrip van liturgie pas mogelijk is bij iemand die in staat is bij tijd en wijle ook eens op een goede manier ‘niets te doen’. De oude monniken verstonden die kunst in hoge mate; daarom leefden ze ook zo intens. En echt intens leven ligt steeds op het kwalitatieve vlak; de betekenis van ‘intens’ duidt al duidelijk in die richting. Helaas zoeken zeer velen nu die intensiteit in een kwantitatieve overvloed, die steeds meer doet verarmen.
Wie daaraan verslaafd is geraakt ‘wordt geleefd’, meer dan dat hij zelf volop lééft. Men is, na alle naïeve vooruitgangsgeloof, dat nu ook gaan inzien; vandaar ook als gevolg van de groeiende vrije tijd: het vrijetijdsprobléém. Sociologen en psychologen buigen zich hierover heen en zoeken naar geneesmiddelen; het is ook goed dat dit wordt gedaan, want wetenschap kan op verschillende punten leiding geven aan brede massa's. Maar alle ‘zorg’ op dit gebied, inclusief alle gepsychologiseer erover, tast de kwaal niet in zijn wortel aan: namelijk in de passieve grondhouding van hen die verwachten dat het moderne leven hun alles wel tegen betaling (of als cadeau van de Staat) zal kunnen verschaffen. Erger nog: die er van overtuigd zijn dat de sociologen en psychologen (desnoods door bedrijfsbonden of andere organisaties daartoe aangesteld) hun ook kunnen leren de vrije tijd op de beste manier te besteden. Er is immers groot gevaar dat de passiviteit door dit alles nog gaat verergeren. Er zijn hier inderdaad aspecten die doen denken aan een vicieuze cirkel; en het zou wel eens kunnen zijn dat dit één van de hoofdoorzaken wordt voor het falen - in het natuurlijke vlak - van een stelsel als dat van de Sovjet-Unie (bij een poëtisch volk, als de Russen zijn).
| |
| |
Maar laat ons niet te ver afdwalen; ik hoor trouwens de merels buiten fluiten. Toch moeten we, om zelf niet in eigen woorden verloren te lopen, nog iets zeggen over de waarde van de godsdienst bij dit alles. Men kan hierover iets zeggen als men eerst bedenkt dat de godsdienst er niet is om zulke problemen op te lossen; die is er omwille van zichzelf, of liever omwille van God. Maar een gezond godsdienstig leven zal achteraf ook in staat blijken te zijn een houding aan te kweken waarin de vrijetijdsbesteding op de duur ophoudt een probleem te zijn. Ware het slechts door het besef van een juiste waarden-hiërarchie bij te brengen, en ook te leren wat het wil zeggen ‘maat te houden’ (daarmee aan de vorstelijke deugd van Matigheid weer haar inhoud terugschenkende). Dit dan wat betreft de eerste der voorwaarden die zich ook maar laten denken. En wat de praktische zijde van dit probleem betreft: het is inderdaad een praktisch probleem; en hier zal in feite iemand die een ander helpt zélf te zien, zelf iets te ‘maken’ - dus ‘maker’, ‘poëet’ te zijn in de eerste betekenis des woords - nog het meest kunnen doen. Hij zal misschien een ander leren, dat het urgente v-t-probleem toch kan worden opgelost - desnoods zonder TV.
M. Bruna
|
|