| |
| |
| |
Vrijetijdsbesteding
Dr. J.M. Kijm S.J.
BESCHOUWINGEN over de besteding van de vrije tijd hebben bij sommige mensen onbehagen gewekt, omdat zij menen, dat aldus een probleem gemaakt wordt van iets, wat vanzelfsprekend zou moeten verlopen. Een dergelijke beschouwing heeft dus een rechtvaardiging nodig. Afgezien van het feit dat een echt vanzelfsprekend verloop nooit verwezenlijkt zal worden, is het onze overtuiging, dat de bezinning zich moet uitstrekken over het gehele menselijke bestaan. Zeer bijzonder is een dergelijke bezinning van waarde voor het opvoedingswerk. De hier volgende uiteenzetting is in hoofdzaak gericht op de pedagogische problematiek van de vrijetijdsbesteding.
Een nauwkeurige bestudering van problemen rond de vrijetijdsbesteding vereist een voorafgaande bepaling van hetgeen men onder vrije tijd wenst te verstaan. Men zou dit begrip in een zeer enge zin kunnen opvatten en er onder kunnen verstaan: de tijd waarin men vrij is van verplichtingen. Maar een dergelijke bepaling levert moeilijkheden op, omdat ook rust en ontspanning een aspect van verplichting hebben. Veel bruikbaarder is een zeer ruime omschrijving van de vrije tijd, als die tijd welke ons overblijft naast de arbeid die wij tegen vergoeding verrichten en naast alle arbeid die een dergelijk verplichtend karakter heeft, zoals het werk van de huisvrouw en het werk van de scholieren. Binnen de aldus bepaalde vrije tijd vindt van alles plaats: het eten en slapen, hulp aan anderen in of buiten het gezin, deelname aan godsdienstige plechtigheden, activiteiten waaraan men zich puur uit liefhebberij wijdt. Dat het zinvol is om aldus de vrije tijd te omschrijven, blijkt uit het feit, dat men gewoon is om de vrije tijd te beschouwen als het pendant van de arbeid en omdat al hetgeen in deze vrije tijd plaats vindt om andere motieven gedaan wordt dan de gewone verplichte arbeid. Intussen blijven ook bij deze definitie moeilijkheden over. Bij de huisvrouw is het daarom bijvoorbeeld al bijzonder lastig om aan te geven, welke bezigheden voor haar het karakter hebben van arbeid, zoals boven werd bedoeld, en welke eerder beschouwd kunnen worden als vulling van vrije tijd. Zelfs bij degenen, die gebonden zijn aan scherp omschreven arbeidstijden, blijft nog een marge van onzekerheid. De man, die thuis komt van zijn werk en zijn vrouw helpt met enkele huishoudelijke bezigheden, kan dit doen om haar taak te verlichten en dus iets van de arbeid over te nemen die moet gebeuren en die de vrouw niet alleen binnen een redelijke tijd kan volbrengen, maar hij kan het ook doen buiten eigenlijke noodzaak primair als blijk van genegenheid of uit een zeker genoegen in deze bezigheden. In
deze twee soorten gevallen ligt de grens tussen arbeid en vrije tijd verschillend.
De problematiek van de vrijetijdsbesteding is zo nadrukkelijk onder de aandacht gekomen, omdat de inkorting van de arbeidstijden van veel mensen geleid heeft tot een herwaardering van arbeid en vrije tijd. Vooral in christelijk milieu heeft lang de opvatting geheerst, dat arbeid de eigenlijke vulling vormde van het bestaan. De grote betekenis van de arbeid kwam zeer sterk tot uiting in de crisisjaren voor de tweede wereldoorlog, toen velen geen arbeid konden krijgen.
| |
| |
Nu de verbeterde economische omstandigheden inkorting van de werktijden, arbeid voor vrijwel iedereen en een redelijke welstand voor zeer velen mogelijk hebben gemaakt, komt men in de gelegenheid om de beperktheid van de betekenis van de arbeid te zien en om de waarde van de vrije tijd op te merken. De betekenis van de arbeid als gelegenheid om zichzelf daarin te verwerkelijken is in verschillende beroepen en functies sterk onderscheiden. Gelukkig zijn er nog heel wat mensen die vreugde in hun arbeid vinden en een mogelijkheid tot zelfverwerkelijking, maar het valt niet te ontkennen dat voor velen de functie die zij uitoefenen allereerst een middel is om hun levensonderhoud te verdienen. Het is dan ook verheugend, dat zij daarnaast een ruime gelegenheid krijgen om in de vrije tijd naar eigen keuze en verlangen hun bezigheden te zoeken. In een niet uitgegeven tekst van Dr. H. Hoefnagels troffen wij de volgende opmerking aan: ‘Vrije tijd is een goed, in het genot van vrije tijd vindt de economie een zinvolle bekroning. Vrije tijd betekent dat de mens de gelegenheid krijgt om meer te zijn dan instrument voor zijn eigen levensonderhoud, de mogelijkheid om als vrij mens van zijn vrijheid te genieten. Vrije tijd is dan ook de noodzakelijke voorwaarde van alle kultuurschepping’.
Mensen die een taak vervullen, waarin zij volop gelegenheid krijgen tot zelfverwerkelijking, kunnen zonder bezwaar een groot deel van hun tijd en kracht aan deze arbeid besteden, hoewel zij de behoefte aan vrije tijd niet mogen veronachtzamen. Er zijn echter mensen, die het als een soort plicht beschouwen om zoveel kracht en tijd als zij maar enigszins ter beschikking kunnen stellen, te besteden aan ernstige en produktieve arbeid. Af en toe moeten zij rusten, maar eigenlijk voelen zij hierbij altijd een soort onrust, een vaag schuldgevoel, alsof zij zich aan hun verplichtingen onttrekken. Zij zijn niet als de mensen, die veel werken omdat zij geheel in hun werk opgaan en die eerlijk van hun werk kunnen zeggen, dat het hun lust en hun leven is. De harde werkers, die wij nu bedoelen, staan onder de constante druk van de harde plicht. Van jongsaf is hun ingeprent, dat alleen ijverige en harde werkers respect verdienen, dat spelen iets is voor kinderen en rijke mensen, dat luiheid een van de ergste ondeugden is en dat ledigheid het kussen is waarop de duivel zijn rust vindt, dat rust roest en dat de mens nu eenmaal tengevolge van de erfzonde in het zweet van zijn aanschijn zijn brood moet verdienen. Zulke opvattingen zijn eenzijdig en daarom moeten zij een correctie ondergaan. De betekenis van de arbeid moet zo opgevat worden, dat een positieve waardering van de vrije tijd mogelijk is. Slechts een dergelijke positieve waardering kan het uitgangspunt bieden voor beschouwingen over zinvolle besteding van de vrije tijd.
Een beschrijving van hetgeen plaats kan vinden in de vrije tijd zal ons helpen om de vraag te beantwoorden, wanneer vrijetijdsbesteding zinvol is. Hier wordt geen poging gedaan om een volledige opsomming te geven van alles, wat in de vrije tijd kan gebeuren; zoiets zou ook onmogelijk zijn, omdat wel steeds nieuwe bezigheden gevonden kunnen worden ter aanvulling van zo'n lijst. Wij trachten slechts enkele grote categorieën van bezigheden aan te geven. Hier zij slechts kort vermeld, dat binnen de vrije tijd in de ruime zin, waarin deze door ons is opgevat, de godsdienstige activiteiten een plaats vinden. Eveneens moet opgemerkt worden, dat de vrije tijd hoogtepunten vindt in feestdagen en in vakantie. Het is mogelijk om een deel van de vrije tijd te besteden aan nuttige bezigheden: studie voor verdere ontwikkeling, hulp aan mensen in moeilijkheden,
| |
| |
eenvoudige karweitjes die weinig vakmanschap eisen. Dit alles zal passen bij de vrije tijd, wanneer men het kan doen in grote vrijheid: men beslist zelf of men dit werk zal aanpakken, men bepaalt zelf wanneer men het doet en voor hoe lang, men regelt zelf het tempo en tot op zekere hoogte de eisen met betrekking tot de kwaliteit van de prestatie.
Veel duidelijker op het vlak van de vrijetijdsbesteding liggen de hobby-activiteiten. Bij deze bezigheden wordt het praktisch nut niet in overweging genomen. Men laat zich leiden door belangstelling en liefhebberij. Hoewel men met dergelijke activiteiten vaak alleen bezig kan zijn, spelen anderen er toch wel een rol in: men leert van de deskundigheid van anderen of men zoekt de prikkel van de competitie, misschien ook zoekt men de bewondering en belangstelling als loon voor moeizaam geduldwerk. Terwijl bij de hobby-activiteiten de vaardigheid of het geduldig verzamelen domineren, komt bij de sport het karakter van spel sterk naar voren. Het gehele lichaam is meestal in deze bezigheden betrokken en niet slechts de handvaardigheid, die in de hobby's zo'n grote rol speelt. Bij verreweg de meeste sporten heeft men intensief contact met anderen zowel door samenspel als door de gezelligheid, die bij de sportbeoefening hoort. Bijzondere vermelding verdient ook het spel, dat meer gebaseerd is op inzicht, zoals dammen en schaken. Een grote groep activiteiten heeft een artistieke inslag, of het nu gaat om musiceren, schilderen en tekenen of een vorm van kunstnijverheid.
Bij de tot nu toe genoemde bezigheden ging het om een zeer actieve inzet van de betrokkenen. Op grond van oefening en inzicht tracht men tot een prestatie te komen. Zeer veel bezigheden in de vrije tijd hebben daarentegen een receptief karakter. Dit geldt voor al de bezigheden, waarbij men toehoorder of toeschouwer is: het bijwonen van wedstrijden, van film en toneel, het gebruik maken van radio en televisie. Ook het lezen moet in dit verband genoemd worden.
Al de voorgaande bezigheden vroegen een zekere inspanning, die men niet voortdurend kan opbrengen. Binnen de vrije tijd moet ook plaats zijn voor rust, die door meer passieve vormen van gedrag gevonden wordt. De gezellige conversatie speelt hierbij een belangrijke rol: men zit bij elkaar en praat zomaar wat; zonder verdere bedoelingen geniet men rustig van het bij elkaar zijn. Nog geringer is de activiteit, wanneer men wat rond wandelt of zit te kijken. De meest volledige rust wordt tenslotte gevonden, wanneer men gaat liggen en inslaapt.
Van al de hier opgesomde gedragingen kan gezegd worden, dat zij passen bij de vrije tijd. Het is ook duidelijk, dat ieder een grote mate van vrijheid moet hebben om zelf te beslissen over het gebruik van deze tijd. Een ingrijpen in de regeling van de vrijetijdsbesteding kan gemakkelijk tot gevolg hebben, dat aan deze tijd het eigen karakter van vrij et zijn ontnomen wordt. Men kan echter niet volstrekt willekeurig te werk gaan bij zijn vrijetijdsbesteding, ook hier is men onderworpen aan verplichtingen: verplichtingen, die vooral betrekking hebben op de eis om zorg te dragen voor de instandhouding van het eigen bestaan zowel in lichamelijk als geestelijk opzicht; verplichtingen, die speciaal de verhoudingen tot de medemensen regelen; verplichtingen, waarbij het meer in het bijzonder gaat om de verhouding tot God. Hoewel men niet nauwkeurig kan vastleggen, op welke wijze de vrije tijd verdeeld zou moeten worden over
| |
| |
verschillende bezigheden, omdat een optimale verdeling slechts globaal kan worden aangegeven, en hoewel er voor ieder op grond van zijn aanleg, zijn verleden en levensomstandigheden een duidelijk individueel bepaalde indeling van de vrije tijd nodig is, toch kan men in het algemeen wel zeggen, dat voor een goede vrijetijdsbesteding een zeker evenwicht moet bestaan tussen de onderscheiden vormen van bezigheden. Zo zou er een evenwicht moeten gevonden worden tussen meer actieve, receptieve en passieve vrijetijdsbesteding, tussen meer sociale en particularistische, tussen activiteiten die vooral betrekking hebben op lichaamsbeweging, handvaardigheid, expressie en inzicht.
Bij een te sterk afwijken van deze zeer algemene norm, kan een storing optreden, waarvan de aard afhangt van de wijze waarop van de norm wordt afgeweken. Bij te intensieve inspanning of onvoldoende slaap kan men verwachten: oververmoeidheid, uitputting, verlies aan psychische en lichamelijke weerstand, prikkelbaarheid e.d. Bij te geringe inspanning dreigt verlies aan spankracht, lusteloosheid, passiviteit. Bij te grote teruggetrokkenheid bestaat gevaar voor verlies aan aanpassingsmogelijkheden, onverschilligheid voor gangbare gebruiken en opvattingen, onvermogen tot conversatie en samenwerking, opstuwing van onverwerkte emoties. Bij te geringe zelfstandige bezigheid kan de betrokkene te zeer worden meegesleurd door vreemde invloeden en al te weerloos worden tegen verkeerde beïnvloeding.
Het is duidelijk, dat de storingen in de persoonlijkheidsstructuur, die hier als gevolg van verkeerde vrijetijdsbesteding worden genoemd, vaak juist de aanleiding zijn tot deze verkeerde vrijetijdsbesteding. Toch is het zeker waar, dat zij door het onjuiste gebruik van de vrije tijd worden bevestigd en versterkt en dat men door een verbetering van de vrijetijdsbesteding een algemene verbetering kan bewerken. Omdat men kan onderscheiden tussen goede, minder goede en verkeerde vrijetijdsbesteding, omdat er dus normen gelden voor de vrijetijdsbesteding, is hier voor de kinderen en de jeugdigen een terrein, waar zij moeten leren zich op de juiste wijze te gedragen. Er is dus reden en noodzaak voor pedagogische beïnvloeding van de vrijetijdsbesteding.
De pedagogische steun bij het leren van een juiste vrijetijdsbesteding gaat gewoonlijk voor een groot deel uit van het gezin, terwijl allerlei personen die deelnemen aan jeugdleiding in sport en spel, in hobby-activiteiten, kunstzinnige vorming, organisatie van jeugdprogramma's in de publiciteit, de verantwoordelijkheid van de ouders delen. De hulp van de ouders is meestal terughoudend. In veel gevallen gaan de initiatieven uit van kinderen en jeugdigen zelf. De ouders grijpen af en toe stimulerend of corrigerend in, terwijl zij enkele kaders vastleggen met betrekking tot de maaltijden, het slapen, het bijeenzijn van de gezinsleden, het deelnemen aan godsdienstige plechtigheden. Voor het overige beperkt men er zich dikwijls toe om wat spelmateriaal te verschaffen, gewoonlijk geleid door de wensen van de kinderen, en om af en toe op een allereenvoudigste wijze aan te sporen tot activiteit. Men dringt er bij de jongen of het meisje op aan om toch iets te doen, maar de keuze der bezigheden laat men in hoge mate aan henzelf over. Misschien reageert het kind op de aansporing met de opmerking, dat het niets te doen heeft, en dan wordt soms een bezigheid gewezen of enkele mogelijke bezigheden worden opgesomd. Men grijpt niet gauw in, wanneer kinderen of jeugdigen met iets bezig zijn en hun activiteit is niet echt storend of destructief. Men tracht vooral een evenwicht tot stand te
| |
| |
brengen tussen actief-zijn en rusten, en tussen alleen-zijn en samen-zijn. Bij zorgvuldiger pedagogische begeleiding zal men ook meer aandacht schenken aan de inhoud der bezigheden. Dit hangt samen met de hogere eisen, die men stelt aan een veelzijdige ontplooiing van interessen en activiteiten der jeugdigen. In zulke omstandigheden zal aangedrongen worden op variatie in de sportbeoefening, op intellectueel en artistiek vormende bezigheden zoals het lezen van goede boeken, bezoek van schouwburg en museum, musiceren e.d. De keuze van kinderen en jeugdigen met wie contact wordt gezocht, vormt natuurlijk een terrein van pedagogische bemoeienis, maar ook hier gaat men gewoonlijk uit van het initiatief van de jongens en meisjes zelf.
De beïnvloeding door jeugdleiders en andere personen, die buiten het gezin staande invloed uitoefenen op de vrijetijdsbesteding, vindt gewoonlijk slechts plaats binnen een klein gedeelte van de vrije tijd. Meestal hebben de kinderen slechts enkele uren per week met hen contact. Bij veel van deze contacten heeft de volwassene groot gezag en sterke invloed op de aard van de bezigheden en het verloop van de activiteiten, welke onder zijn leiding en toezicht plaats vinden. Hij treedt dus minder terughoudend op dan de ouders. Het verdient echter aandacht, dat de jongens en meisjes zelf moeten kiezen om zich aan dit gezag te onderwerpen en zich aan de betreffende activiteiten te wijden. Het kan zijn, dat de ouders enige pressie op hen hebben uitgeoefend om deze beslissing te nemen; men zal hun ook niet toestaan om op iedere gril in te gaan en zich terstond terug te trekken, wanneer zij geen zin meer hebben. Toch zal men bij enigszins langdurige weerstand de kinderen moeten laten gaan, daar al de betreffende bezigheden een vrijwillige inzet veronderstellen. Dit levert natuurlijk moeilijkheden op, wanneer de aard van de bezigheden een hecht groepsverband eisen en een langdurige, volhardende inzet van elk der leden. Naarmate de kinderen en jeugdigen minder in staat zijn tot trouw en toewijding, moet men bij de georganiseerde vrijetijdsbesteding overgaan tot werkwijzen die minder binding meebrengen en geringere persoonlijke inzet vergen. De instuif is een typisch voorbeeld van een dergelijke organisatie.
Het betrekkelijk geringe deel van de vrije tijd, dat door middel van jeugdwerk opgevangen kan worden, reduceert de betekenis van jeugdwerk niet tot iets van weinig betekenis. Wel is het duidelijk, dat men bij beschouwingen over vrijetijdsbesteding van jeugdigen niet te exclusief aandacht moet schenken aan jeugdwerk, maar anderzijds moet toch worden opgemerkt, dat de enkele uren min of meer georganiseerde vrijetijdsbesteding die in een week een plaats krijgen, ingrijpende invloed kunnen hebben op de betrokkenen. Ook de nogal vormeloze vrije tijd, die overblijft, kan er enige vorm door krijgen. De jongen, die van harte deelneemt aan een voetbalclub, ziet uit naar de middag, waarop gespeeld wordt. Op die manier is er iets, wat hem bezig houdt en waarschijnlijk is dit ook aan zijn activiteiten te bemerken. Wanneer een wedstrijd voorbij is, klinkt deze ervaring in hem na. Hij heeft er een houvast aan. Zo kan de georganiseerde activiteit een structurerende invloed uitoefenen op een groot deel van de vrije tijd en aldus van grote betekenis worden.
In het voorgaande betoog is er de aandacht op gevestigd, dat de beïnvloeding van de vrijetijdsbesteding terughoudend en discreet moet plaats vinden, daar anders het karakter van vrijheid verloren gaat. Men zal zich dus rekenschap moeten geven van de regulatie der vrijetijdsbesteding, zoals deze vanuit de
| |
| |
betrokken personen zelf plaats vindt. In zijn vroege jeugd maakt het kind een periode door, waarin al zijn tijd vrije tijd is. Het bezigzijn van deze jonge kinderen, die nog niet naar school gaan, duidt men gewoonlijk aan met de term spel, maar deze term dekt een rijke variatie aan bezigheden. Het kind komt tot deze bezigheden geleid door indrukken, welke daaraan beantwoordende tendensen in hem wakker maken. Het doet zo maar wat en in dat bezigzijn ontplooit het zijn menszijn. Wanneer het kind eenmaal naar school gaat, wordt de tijd, waarin het zich zo vrij kan bezighouden, beperkt en tevens wordt het karakter van het niet gebonden zijn door het contrast met de verplichte taken op school duidelijker. Hierdoor wordt de beleving van het vrijzijn-van duidelijker en er wordt een weg geopend naar de beleving van het vrijzijn-tot. Slechts heel geleidelijk zal het kind binnen de ruimte van zijn vrije tijd te werk leren gaan op grond van overleg, van nauwkeurig overwogen besluiten en zelf gekozen taken. Op de achtergrond blijft het besef meespelen, dat dit het gebied is, waar men zo maar kon doen wat men verlangde. Enigermate blijft de vrije tijd de speelruimte van die voorvorm van de ware vrijheid: de vrijheid van de inval en de gril. Men zou kunnen zeggen, dat de vrije tijd niet alleen de ruimte moet bieden voor heel de scala van menselijke gedragingen, die liggen tussen diepe rust en hoge wetenschappelijke, artistieke of religieuze activiteiten, maar dat binnen de vrije tijd ook plaats moet zijn voor heel de variatie van vormen van menselijke zelfverwerkelijking, die behoren bij de verschillende niveaus van realisering der vrijheid: de variaties die liggen tussen het zo maar doen waar men zin in heeft en het zelf gekozen gedrag om wille van de meest edele motieven. Ook in dit opzicht zou er een evenwicht tot stand moeten komen, en terwijl men bij de taakvervulling in de arbeid gebonden is door voortdurende verplichting, moet dit evenwicht voortkomen uit de
vrijheid van de mens zelf. Zo gezien heeft de vrije tijd voor jonge mensen een bijzondere betekenis als oefenterrein voor de ontwakende vrijheid.
Het is dus van grote waarde, dat de jongens en meisjes zelf de gelegenheid krijgen om hun vrije tijd te leren besteden. Zolang als zij actief blijven, vormt dit voor de opvoeders geen probleem. Maar ook de intervallen tussen de verschillende activiteiten horen hierbij; juist in deze intervallen doet zich de gelegenheid voor om besluiten te nemen. Stellen wij ons voor, dat een jongen na school terstond is gaan voetballen met enkele vriendjes. Na enige tijd werd het spel verstoord door een ruzie, of omdat enkele jongens naar huis gingen. De jongen heeft geen zin meer om nog langer te voetballen. Hij komt binnen en gaat in een stoel zitten. Eerst zit hij stil; hij is vermoeid en hij rust. Naarmate hij uitrust, komt een vaag verlangen naar activiteit boven. Hij doet zo maar wat: hij draait, wriemelt, plaagt - alles doelloos. Hij verveelt zich. Er zijn meerdere soorten verveling, maar de verveling waarom het hier gaat is waardevol, want in deze verveling begint het zoeken naar geschikte activiteit. Wordt de onaangename beleving van verveling te sterk, dan zal de jongen misschien maar iets gaan doen, ook al spreekt het hem weinig aan; misschien doet iemand in zijn omgeving een voorstel, of hij gaat wat rommelen tussen zijn bezittingen en vindt zodoende iets, waar hij mee bezig kan zijn.
Het voorbeeld van de ouders en anderen rondom het kind is ongetwijfeld van grote waarde bij het bieden van modellen van bezigzijn en in het algemeen bij het tonen van een geschikt evenwicht tussen rust en activiteit. Toch is het voorbeeld in deze aangelegenheid geen feilloos helpend middel. Een vader, die
| |
| |
knutselt, brengt door dit voorbeeld zijn zoontje misschien tot een dergelijke vorm van vrijetijdsbesteding, maar dit effect is niet zeker, en zeer actieve ouders moeten soms tot hun teleurstelling constateren, dat een van hun kinderen activiteiten zoekt, waarvoor zij zelf weinig waardering hebben, of dat een van de kinderen passief blijft, zichzelf en anderen verveelt, en gesloten blijft voor hun stimulerend voorbeeld. Het is mogelijk, dat bij opvallende passiviteit een gebrek aan vitaliteit een rol speelt: het kind is dan lusteloos door constante vermoeidheid tengevolge van een slechte gezondheidstoestand, onvoldoende voeding of slaap of overbelasting door de eisen van het onderwijs. Het is ook mogelijk, dat het kind te zeer in aard verschilt van de ouders. Wanneer het dan eigen wegen gaat, zouden de ouders moeten proberen begrip en waardering te krijgen voor hetgeen past bij de aard van dit kind. Wanneer het wegens een dergelijk verschil in aard in passiviteit vervalt, dan is het geblokkeerd door de pressie van het voorbeeld en de opvattingen der ouders. Tenslotte kan het ook zo zijn, dat een emotionele gespannenheid het kind de mogelijkheid beneemt om zich zo maar te laten leiden door verlangens en te genieten van bezigheden, die ontspannend zijn en vreugde kunnen schenken. Vrijetijdsbesteding veronderstelt een zekere onbekommerdheid, waardoor men zich rustig en vredig kan geven aan het ogenblik. Wanneer deze rust en vrede ontbreken, stagneert ook de belangrijke regulatie van de vrijetijdsbesteding, die uit de persoon zelf voort moet komen.
|
|