| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
VANAF het ogenblik, dat India in 1947 onafhankelijk werd, zijn er moeilijkheden geweest over enkele Portugese gebieden langs de kust, waarvan Goa het voornaamste was. Herhaalde malen heeft Nehroe aangedrongen op onderhandelingen met Portugal over wijziging van de status van deze gebieden, maar Lissabon is hier nooit op ingegaan; het dacht er niet aan ook maar een deel van de resten van zijn vroegere grote koloniale rijk prijs te geven. Inzake Goa deed het juist het tegenovergestelde door tien jaar geleden dit gebied tot provincie van Portugal te verklaren. Hiermee veranderde in de ogen van India de situatie alleen op papier; het bleef aandringen op besprekingen en vooral in de laatste maanden werd de toestand ernstiger. Op maandag 18 december begon India plotseling een gewapende invasie en binnen enkele dagen was, zoals te verwachten, het gehele Portugese gebied in Voor-Indië opgeruimd. Een beroep van Portugal op de Veiligheidsraad had geen resultaat door een Russisch veto, waarna er geen poging meer werd gedaan om de kwestie aan de Algemene Vergadering voor te leggen, temeer daar te verwachten was, dat alle Afro-Aziatische landen van de gelegenheid zouden gebruik maken om het kolonialisme van Portugal openlijk af te keuren.
Wat heeft Pandit Nehroe met deze actie gewonnen? Allereerst drie kleine stukken grondgebied, waarop India het oog al lang had laten vallen en die voor het land nauwelijks enige betekenis hebben; wel heeft hij waarschijnlijk zijn binnenlandse positie versterkt bij de verkiezingen, die het volgende jaar zullen worden gehouden; hij heeft hier toegegeven aan een steeds sterker op hem uitgeoefende druk door een groep, waarvan zijn minister van defensie, Krisjna Menon, een der voornaamste figuren is. Nehroe's optreden heeft echter nog andere gevolgen. Tot nu toe predikte hij steeds als trouw volgeling van Gandhi een geweldloze politiek; wel legde hij niet steeds dezelfde maatstaven aan en was hij feller in zijn veroordeling van het Brits-Franse optreden inzake Suez dan in zijn beoordeling van het Russische optreden in Hongarije en was hij ook in het geschil met Pakistan over Kasjmir niet steeds even afkerig van geweld, maar zijn morele gezag als leider van de non-committed nations steunde toch voor een belangrijk deel op zijn propaganda voor een vreedzame oplossing van de geschillen. Hij heeft zich nu echter genoopt gezien te verklaren, dat zijn Congrespartij de leer van de geweldloosheid niet meer erkent en hij deed dit met een beroep op Gandhi, die ook gezegd heeft, dat gebruik van wapens geoorloofd is als men zich niet meer aan zijn beginselen kan houden. Hierdoor is zijn prestige in de wereld ernstig verzwakt.
Maar zijn optreden kan ook verder nog ernstige gevolgen hebben; zowel in Angola als in zijn andere koloniën moet Portugal rekenen op grotere moeilijkheden en reeds kwamen er klachten van Senegal over het Portugese optreden in Guinée. Daarnaast kan het geslaagde optreden van Nehroe tegen Goa stimulerend werken op anderen, die nog een gebied op hun verlanglijstje hebben. In dit verband willen wij even wijzen op hernieuwde spanning om Koeweit; aan de Iraakse premier, Kassim, werden n.l. opnieuw plannen toegeschreven om bij
| |
| |
verrassing dit olierijke gebied te bezetten; in elk geval nam Engeland militaire maatregelen om duidelijk te maken, dat het zich niet zonder meer bij een Iraakse verovering zou neerleggen. Uit deze maatregel bleek ook, dat Engeland niet bijster veel vertrouwen had in de troepen van de Arabische Liga, die sedert een overeenkomst van 12 augustus l.l. de onafhankelijkheid van Koeweit beschermen.
Het is begrijpelijk, dat Engeland weinig vertrouwen heeft in deze Liga-macht. De sterke figuur in dit gezelschap, Nasser, heeft zijn prestige de laatste tijd sterk zien dalen. Na de afscheiding van Syrië was de Arabische statenbond met als leden Egypte en Yemen blijven bestaan; nu heeft Nasser echter ook deze band verbroken en staat Egypte weer helemaal alleen. Waarschijnlijk heeft hij het onnatuurlijke ingezien, dat er bestond in een samengaan tussen het door hem naar het socialisme geleide Egypte en het nog feodale Yemen. Hiermee hebben wij tevens een der scherpste tegenstellingen aangeduid binnen de Arabische Liga n.l. die tussen de feodale staten als Saoedi-Arabië, Jordanië en Yemen en aan de andere kant de ‘democratische’ staten Egypte en Irak. Misschien wil Nasser nu proberen door agitatie tegen het elders heersende feodalisme zijn aanhang onder de grote massa der Arabieren te vergroten, hetgeen bezwaarlijk zou zijn, als hij zelf zijn verbond met een der feodale vorsten zou handhaven. Een dergelijk optreden zou hem zeker winst kunnen opleveren, maar de moeilijkheden komen pas, wanneer Kassim vanuit Irak hetzelfde gaat doen; het is n.l. niet aan te nemen, dat deze twee heren gemakkelijk met elkaar tot een akkoord zullen komen.
Veel voornamer achtte men het optreden van Nehroe tegen Goa i.v.m. de invloed op Soekarno. De grote vraag was of deze, aangelokt door het snelle succes van India en de gebleken machteloosheid der V.N., nu ook zou besluiten om onmiddellijk over te gaan tot militaire actie tegen Nieuw-Guinea en mogelijk ook tegen het Portugese deel van Timor. In een rede op 19 december in Djokjakarta gehouden ter gelegenheid van het feit, dat hij 13 jaar geleden aldaar door de Nederlandse troepen werd gevangen genomen, ging hij echter zover nog niet; wel kondigde hij een spoedige algemene mobilisatie aan om Nieuw-Guinea te bevrijden en stelde hij een oorlogsraad in onder zijn presidium. Tevens bleef hij de Nederlanders hun kolonialisme verwijten en betichtte hij de V.N. ervan hen hierin te steunen. Als gevolg van deze verklaring ontwikkelde zich een grote diplomatieke activiteit. Zowel de Verenigde Staten als Engeland en Australië sloegen de ontwikkeling met zorg gade; zij deden hun uiterste best om beide partijen er toe te brengen contact met elkaar op te nemen, terwijl ook de waarnemend Secretaris-Generaal der V.N., Thant, zich intensief met de kwestie ging bezig houden. Het probleem, waar het hier eigenlijk om gaat, is niet of Nederland zijn koloniale positie in Z.O. Azië zal handhaven; minister Luns heeft tijdens de Algemene Vergadering der V.N. gedurende de laatste maanden duidelijk gemaakt, dat Nederland in het geheel geen koloniale positie wenst te handhaven, maar juist in overeenstemming met een V.N.-resolutie over wilde gaan tot een volledige dekolonisatie. Deze houding vond principiëel bij de meerderheid der leden goedkeuring, maar bleek, in de realiteit van de grote politiek gebracht, niet bestand te zijn tegen overwegingen van machtsverhoudingen. Het gaat ook niet over de vraag of Indonesië rechtens aanspraak kan doen gelden op Nieuw-Guinea; behalve de communistische landen zijn er maar weinigen, die de opvattingen van Soekarno delen. De
grote
| |
| |
vraag is of in deze wereld opnieuw recht zal vervangen worden door macht en geweld; op een of andere manier moet voorkomen worden, dat Soekarno door dreiging met of gebruik van militair geweld zijn doel kan bereiken. Om nu tenminste de schijn van recht en redelijkheid te redden oefenen de Verenigde Staten al hun pressie uit op Djakarta en den Haag om te komen tot onderhandelingen tussen beide mogendheden. In dit verband is het te betreuren, dat minister Luns na zijn terugkeer uit New-York geen tijd heeft kunnen vinden voor een openbare bespreking van zijn optreden aldaar met de Tweede Kamer. Toen - begin december - was het ogenblik nog geschikt om de normale verantwoording aan de Staten-Generaal af te leggen; nu echter - begin januari zal de kwestie in de Kamer aan de orde komen - kan hoogstens een academisch debat plaats hebben over faits et gestes van de regering in omstandigheden, die allang weer veranderd zijn. In de gegeven omstandigheden van het ogenblik, waarin achter de schermen talrijke pogingen gedaan worden om nog tot een aanvaardbare oplossing te komen, kan de regering nooit volledige opening van zaken geven, tenzij zij van tevoren reeds een oplossing zou hebben bereikt, hetgeen uiterst onwaarschijnlijk is. De Tweede Kamer zal daarom ook niet in staat zijn om zelfs maar enigermate nader uitgewerkte richtlijnen aan de regering te verstrekken; zij zal het vertrouwen in de regering moeten opbrengen om haar - gezien de ontwikkeling van de laatste maand - carte blanche te geven om in te gaan op elke suggestie om onder medewerking van derden te komen tot besprekingen met Indonesië. Het enige, dat men zodoende mogelijk nog zou kunnen bereiken, is een duidelijke en openlijke verklaring van Indonesië om aan de bevolking van Nieuw-Guinea een zo ruim mogelijke vorm van autonomie te verlenen. Voordat iets dergelijks tot stand zal zijn gekomen, zal men echter steeds rekening moeten houden met de mogelijkheid van een gewapend Indonesisch
optreden; dat dit gevaar zeer ernstig is, zou kunnen blijken uit de zeer scherpe Australische nota van 30 december aan Djakarta, waarin de regering van Menzies erop wijst, dat een gewapend optreden niet alleen niet in overeenstemming zou zijn met het handvest der V.N., maar bovendien niets minder dan een schending van de herhaaldelijk aan Australië gegeven Indonesische verklaring niet met geweld een oplossing van het conflict te zullen bewerkstelligen. Intussen heeft minister de Quay namens de regering in de Tweede Kamer verklaard, dat Nederland bereid is onder bijstand van derden zonder het zelfbeschikkingsrecht der inheemse bevolking als voorafgaande voorwaarde te stellen besprekingen te openen in de verwachting, dat ook van de andere zijde geen voorwaarden vooraf zullen worden gesteld.
Reeds in november was er een druk diplomatiek overleg begonnen tussen de West. mogendheden over de stappen, die gedaan moesten worden t.a.v. de kwestie Berlijn. Dit begon met een bezoek van Adenauer aan Kennedy op 20 november, waarbij de Amerikaanse president er in slaagde de meeste bezwaren van W. Duitsland tegen besprekingen met de Russen weg te nemen. Hoewel men aanvankelijk anders had gedacht, bleek later, dat Macmillan bij het bezoek, dat de Gaulle hem op 27 november bracht, er niet in was geslaagd de Franse president voor deze denkbeelden te winnen. Ook Adenauer, die 9 december een bezoek aan Frankrijk bracht, bleek in overtuigingskracht te kort te schieten; de Gaulle bleef staan op zijn eerder ingenomen standpunt, dat het Westen niet het initiatief tot onderhandelingen met Moskou moest nemen, zolang Chroestsjef bleef dreigen; hij had er echter geen bezwaar tegen, dat de V. St. en Engeland
| |
| |
het terrein in Moskou bleven verkennen. Al deze bi-laterale besprekingen hadden eigenlijk bekroond moeten worden door een bijeenkomst van de leiders der Westelijke grote vier op Bermuda, maar door de afwijzende houding van de Gaulle bleef de vergadering beperkt tot president Kennedy en premier Macmillan. Zij had plaats op 21 december en beiden waren het vanzelfsprekend er over eens, om de terreinverkenningen door de Amerikaanse gezant in Moskou, Llewellyn Thompson, voort te zetten. Kennedy is van mening, dat er - liefst met, desnoods zonder de Gaulle - onderhandelingen met Rusland moeten worden gevoerd; hij zou daarbij in elk geval willen vasthouden aan de eis, dat de toegangswegen van het Westen naar West-Berlijn open moeten blijven, maar tot nu toe blijkt uit niets, dat Rusland dit als uitgangspunt voor besprekingen wenst te beschouwen. Het is natuurlijk te betreuren, dat het Westen zo weinig eensgezindheid vertoont in het bepalen van zijn houding t.o.v. Rusland; toch moet men deze meningsverschillen ook weer niet al te zwaar nemen; het gaat hier eigenlijk niet over principiële punten, maar over kwesties van methode: hoe kan men het beste profiteren van de moeilijkheden, waarmee ook Rusland te kampen heeft?
Zonder deze moeilijkheden te willen overdrijven of er al te grote consequenties voor de positie van Rusland in de onmiddellijke toekomst aan te willen verbinden menen wij er hier toch op te moeten wijzen, dat Moskou er deze maand toe over is gegaan de diplomatieke betrekkingen met Albanië te verbreken. Gedurende enige jaren vervulde Albanië voor de Sovjet-Unie de functie van vloot- en raketbasis aan de Middellandse Zee; deze betekenis is aanzienlijk verminderd door de geschillen tussen Rusland en Joego-Slavië en door de ontwikkeling van lange afstandsraketten. Toen Tirana n.a.v. de politiek van destalinisatie van Chroestsjef dan ook in conflict kwam met Moskou, was er voor de laatste geen enkele praktische reden om veel consideratie te tonen; voornamer is, dat Albanië in deze kwestie de zijde van communistisch China had gekozen. Eigenlijk is daarom het verbreken van de relatie met Tirana een symptoom van de moeilijkheden tussen Moskou en Peking, al zal men ook hier voorzichtig moeten zijn en niet direct een breuk moeten verwachten, daar Peking op talrijke punten nog geheel op Rusland is aangewezen.
De bovengegeven opsomming van diplomatieke beraadslagingen in de Westelijke wereld is nog niet volledig. Er was nog een bijeenkomst van de ministers van buitenlandse zaken van de grote vier, gevolgd door een bijeenkomst van deze ministers van de Navo-landen. Het is duidelijk, dat het voornaamste agendapunt Berlijn was en even duidelijk, dat de besprekingen geheim waren.
Praktisch gelijktijdig kwamen de ministers van buitenlandse zaken van de zes EEG-landen bij elkaar om te spreken over een Europese politieke unie; hier werd het beginsel vastgesteld, dat elk land, dat zich wil aansluiten bij de EEG, ook moet deelnemen aan de Europese politieke unie; dit is van belang i.v.m. de onderhandelingen met Engeland, Denemarken en Noorwegen, daar aansluiting nu misschien bezwaarlijk zal worden. Hier staat tegenover, dat een dergelijke politieke samenwerking een veel grotere aantrekkelijkheid bezit voor de V. St.; reden, waarom men daar de te verwachten moeilijkheden tengevolge van het economisch samengaan van Europa makkelijker op de koop toe zal nemen.
Ook besprak de ministerraad van de EEG de maatregelen, die genomen moesten worden i.v.m. de overgang naar de tweede étappe van de uitvoering van het verdrag van Rome op 1 januari 1962. Frankrijk eiste hierbij, dat eerst uitge- | |
| |
werkte verordeningen inzake de gemeenschappelijke landbouwpolitiek zouden worden vastgesteld en weigerde genoegen te nemen met een beslissing over de principes, waarna de uitwerking later kon volgen. Daar voor Kerstmis geen akkoord kon worden bereikt, besloot men op 29 en 30 december opnieuw in Brussel samen te komen. Ook nu kwam men niet tot overeenstemming; weer werd de bijeenkomst verdaagd en men hoopt nu in de loop van januari een regeling te kunnen treffen, die met terugwerkende kracht vanaf 1 januari in werking zal kunnen treden.
J. Oomes
| |
België
Op de drempel van het nieuwe jaar blikte men in België terug op een maand december die een zeer drukke parlementaire bedrijvigheid gekend had. Te druk om er hier in detail verslag over uit te brengen.
Toen de voorzitter van de Senaat op 20 december het nieuwjaarsverlof opende (waarschijnlijk tot 23 januari) wees hij erop dat niet minder dan vijftien begrotingen goedgekeurd waren. Het is lang geleden dat zoiets in zo korte tijd gebeurd is. De Kamer eindigde ongeveer met hetzelfde resultaat. Daarenboven was er beraadslaagd en gestemd over een heel aantal andere wetsontwerpen, waaronder een met een vrijwel symbolische betekenis, nl. het ontwerp van wet tot invoering van de Nederlandse tekst van het Burgerlijk Wetboek (senaatsvergadering 20 december). De gelijkstelling van de Nederlandse met de Franse tekst in de Belgische wetgeving is hiermee een stap gevorderd, maar nog niet volledig verwezenlijkt.
De versnelde afhandeling der begroting is grotendeels te danken aan de grote numerieke parlementaire meerderheid van de huidige regering, en aan de toepassing van een werkmethode waarop de liberale oppositie bij monde van dhr. Vanaudenhove enige kritiek uitbracht (senaatsvergadering 14 december), nl. de versnelde behandeling wanneer de andere Vergadering een begrotingsontwerp vooraf grondiger onderzocht heeft. In feite schijnt deze formule de enige te zijn die het parlement in staat stelt de (grondwettelijk voorgeschreven) timing enigszins in acht te nemen. Dat de degelijkheid van het budgettair werk er onder zou lijden, is niet bewezen.
Overigens zou een afzonderlijke ontleding van de begrotingsdebatten interessanter zijn dan de outsider meestal vermoedt, maar daarvoor ontbreekt hier de ruimte. De enige weg waarlangs er echo's van de parlementaire werkzaamheden doordringen tot de basis van de gemeenschap is de pers, die echter de budgettaire beraadslagingen onvoldoende kan verwerken om technische redenen, en die in België soms ook in haar informatieve taak te zeer door partijpolitieke normen beheerst wordt. Verder is er radio en T.V., massavoorlichtingsinstrumenten van groot belang, maar evenmin in staat om de parlementaire arbeid toegankelijk te maken voor de bredere lagen der bevolking. Daarnaast zullen de parlementaire werkzaamheden ook wel via de persoon der parlementsleden zelf enigermate doordringen, al was het maar tot een beperkte kring van partijmilitanten. Maar de verbondenheid en de communicatie tussen parlement en de ruimere gemeenschap is zeker te zwak.
Een Kamervergadering als die van 19 december b.v. verdiende bij de openbare mening werkelijk een beter lot dan haar nu beschoren was. Met een inter- | |
| |
pellatie van dhr. Van Offelen over het Rapackiplan, het antwoord van minister Spaak, een motie van orde van dhr. Lefèvre over de gebeurtenissen in Katanga en de besprekingen van de begroting van het ministerie van tewerkstelling en arbeid, werd er een agenda afgewerkt die toch stimulerend op de openbare mening zou moeten werken. In feite laat het de mensen onberoerd. We kunnen op de ruimere achtergrond van dit verschijnsel niet ingaan. Ergens heeft het iets te maken met de verregaande onverschilligheid en de min of meer uitgesproken antipathie - verklaarbaar of niet, gegrond of ongegrond: - waarmee de moderne mens in het Westen de politici bejegent. Een incident als het uitjouwen van eerste-minister Lefèvre te Leuven (te onbelangrijk op zich zelf om in deze kroniek behandeld te worden) is in dit opzicht toch ook wel symptomatisch. Wanneer zullen de partijen ertoe komen zich te bezinnen op de psychologische en andere hypotheken van hun beroep, hypotheken die in de twee grootste Westeuropese landen, Duitsland en Frankrijk, tot de ontreddering van de parlementaire democratie geleid hebben of leiden?
Overigens stond het jaareinde vooral in het teken van pogingen der twee grootste partijen om hun positie tegenover het federalisme en de Vlaams-Waalse verhoudingen te bepalen.
Voor de Belgische Socialistische Partij (en het Algemeen Belgisch Vakverbond) is de zaak na de buitengewone algemene vergaderingen van december niet uitgemaakt, maar voorlopig werden de stellingen van de unitairen verstevigd, evenals die van de huidige unitair denkende besturen. Zelfs inzake beperkte hervormingen, b.v. binnen het raam van het A.B.V.V. zelf, of de splitsing van het ministerie van openbaar onderwijs, bleek geen voldoende meerderheid te bestaan om iets te veranderen.... één jaar na de algemene staking die de socialistische organisaties aan een ongewoon zware proef onderworpen had, en die het federalisme in Wallonië aan de orde gesteld had. Indien later zou blijken dat deze conservatieve houding meer aan verstarring dan aan echte interne en levende samenhang van het socialisme te wijten is, zullen de leiders, zo hopen we, de verklaring zoeken waar ze te vinden is, nl. in eigen kring.
Overigens is het laatste woord over federalisme in socialistische milieus nog lang niet gezegd. Een aantal Vlaamse socialistische intellectuelen, waarvan de heer A. Mussche de woordvoerder was, achtten het nodig hun verbondenheid met de Vlaamse problematiek te beklemtonen, zonder echter het federalisme te verdedigen. Wat hieruit verder groeien zal, weet vooralsnog niemand. De socialistische dagbladpers spande zich niet in om aan het manifest der Vlaamse socialistische intelligentsia een ruimere weerklank te verlenen, en ook dat lijkt ons symptomatisch.
De C.V.P. had reeds vroeger haar houding tegenover de Vlaams-Waalse spanningen bepaald, en was eveneens tot een anti-federalistische slotsom gekomen, nl. op het Congres van Oostende. Voorzitter Vanden Boeynants heeft er een compromis doen aanvaarden dat o.i. - een kroniekschrijver mag ook wel een mening hebben - in de huidige omstandigheden het enig mogelijke was, maar dat geen echte grondslag is voor het toekomstige partij- of regeringsbeleid. Daarvoor blijft het compromis té ver van de wezenlijke stellingen verwijderd. De afwezigheid bij de C.V.P. (en trouwens ook bij de B.S.P.) van een aanvaardbaar algemeen concept inzake de Vlaams-Waalse verhoudingen wordt zeker niet goed gemaakt door een concreet punt waardoor de openbare mening veel meer geschrokken is dan de C.V.P.-leiding schijnt te vermoeden, nl. de
| |
| |
tweederden meerderheid die vereist zou zijn om sommige Vlaams-Waalse verhoudingen in de toekomst te regelen.
O.i. is dhr. Vanden Boeynants een van degenen die ál te dikwijls herhalen dat niemand kan verklaren wat het federalisme eigenlijk is. Wie een behoorlijke politieke vorming heeft, kan dadelijk zeggen wat het federalisme is als politieke opvatting, en kan verwijzen naar allerlei federale formules in het staatsrecht. Iets anders is het, uit te maken of een federale herinrichting van België een heil of een onheil zou zijn, en in welke vorm een federale omvorming ster instellingen event, zou kunnen plaats hebben. Dat wordt dan in ruime mate een beoordeling van de concrete politieke mogelijkheden, en in dat opzicht bezitten beroepspolitici als de voorzitter van de C.V.P. ongetwijfeld groot talent. Maar wie de indruk wekt alsof het federalisme als zodanig een ondoorgrondelijk probleem is, waartegen de menselijke geest niet opgewassen is, ziet het publiek in Vlaanderen voor naïever dan het is.
Deze ietwat ongewone uitweiding dan om te waarschuwen tegen de draagwijdte van de twee-derden-meerderheid waarmee dhr. Vanden Boeynants zo lichthartig voor de dag gekomen is. Men moet er zich van bewust zijn dat ze een radicale aantasting is van de grondbeginselen van een eenheidsstaat. Twee-derden-meerderheden zijn in een eenheidsstaat slechts op hun plaats in het raam van de grondwet, waar het dan over de fundamentele staatsinstellingen gaat: hun wezen, bevoegdheid, werking, enz. Dat is iets heel anders dan het regelen van vraagstukken tussen groepen burgers wier afzonderlijke staatsrechtelijke entiteit in een eenheidsstaat als België feitelijk onbestaand is. De Belgische grondwet kent slechts Belgen, geen Vlamingen noch Walen. Wie een bijzondere regeling voorziet (van zulk een diep-ingrijpende aard dan nog wel) voor vraagstukken tussen die twee sociologische groepen, zou vooraf een staatsrechtelijk bestaan aan die groepen dienen te geven. Of dit in een unitaire Staat mogelijk is, zullen we in de volgende jaren allicht ervaren.
Terwijl het afwerken van de begrotingen zich voltrok in een tempo dat heel wat sneller was dan vorige jaren, en terwijl een der kapitale punten van het regeringsprogramma aan actualiteit wint - de fiscale hervorming - kreeg het Kongolese en Katangese vraagstuk andermaal een betekenis die ook de binnenlandse politiek van België dieper beïnvloedt. Geleidelijk aan zal deze laatste nasleep van het koloniale tijdperk ook wel verwerkt worden, maar in feite kreeg de regering door haar houding tegenover de U.N.O. een gelegenheid om zich zelf wat meer reliëf te geven - optreden waartoe de persoonlijkheid van de heer Spaak zich blijkbaar beter leent dan die van zijn voorganger in het departement van buitenlandse zaken. Deze voorganger had het trouwens veel lastiger, en zijn verantwoordelijkheid woog veel zwaarder daar. Opvallend is andermaal hoe weinig belangstelling er bestaat voor de diepere gronden van de Belgische aanwezigheid in Afrika, voor de echte argumenten voor en tegen van de koloniale politiek en wat erop gevolgd is. Opvallend ook de grote rol die het nationale en internationale opportunisme speelt in het optreden van de U.N.O. en in de reacties van België. Het is alsof deze hele episode slechts een zin zal krijgen jaren later, wanneer de geschiedschrijving een lijn zal ontdekken in een gebeuren dat thans beperkt blijft tussen zeer concrete belangen en sterke gevoelsontladingen - waarbij de Belgische regering zich ditmaal tamelijk handig in de juiste hoek wist op te stellen. Wat ook een politieke verdienste is.
H. de Bruyne
|
|