Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Sociale kroniek
| |
[pagina 460]
| |
de beatnik woont: een kamertje met een keuken, bij voorkeur boven een winkel of een pakhuis gelegen, zodat men er 's nachts en 's avonds ongestoord zijn gang kan gaan. Veel meubelen kan deze woonruimte niet verdragen: een matras, enkele kisten om boeken en platen in te bergen, een tafeltje voor de platendraaier. Hier bedwelmt de beatnik zich aan de jazz en de marijuhana of een ander ‘junkie’; alleen of samen met zijn bentgenoten onttrekt hij zich aan de ogen van de wereld om er zich in zichzelf en het ‘leven’, in het bewuste en het onbewuste, te verdiepen. Beneveld tast hij zijn ‘innerlijk’ af of houdt hij chaotische gesprekken, die hem in staat moeten stellen de grote waarheid, de zin van alles te benaderen. Hij geeft zich over aan de ‘kunst’. Werken doet de beatnik niet, tenzij het dan niet anders meer gaat. Hij belijdt de ‘Vrijwillige Armoede’. Elke arbeid die geen kunstuiting is, beschouwt hij als een noodzakelijk kwaad: de arbeid verhindert het individu, dat kunstenaar is, zich aan de kunst te geven; hij sleurt de mens mee in de strijd om geld, succes en macht; hij schaadt het natuurlijke, serene leven en maakt de mens blind en ongevoelig voor de werkelijke waarden en zijn metafysische positie. Kenneth Rexroth, een van de leiders van de ‘Generation’ schrijft: ‘Zodra je de verleidingen van de maatschappij hebt afgewezen, ontdek je dat je in armoede beter leeft dan andere mensen. Ik heb vrienden die voor advertentiebureaus werken, uitgevers, en ik eet lekkerder dan zij, drink met meer genoegen en woon in een beter huis dan zij. Ik leef een veel rijker leven dan iemand die werkelijk rijk is, en ik ben, wat mijn inkomen betreft, een van de armste mensen die ik ken. Maar ik doe meer, ik zie meer, ik lees betere boeken’. In The Holy Barbarians schrijft Lawrence Lipton: ‘De Nieuwe Armoede is het antwoord van de niet-aangeslotene op de Nieuwe Welvaart. Het is belangrijk in leven te blijven, maar het is nog veel belangrijker het leven de moeite waard te maken.... De armoede (van de beatnik) is niet die van de verbitterde mislukkeling, van hen die hijgend de godin Succes aanbaden en afgewezen werden. Het is een onafhankelijke, vrijwillige armoede. Het is een kunst, en zoals alle kunst moet ze geleerd worden’. Van een geregelde job zien deze mensen dus zo veel mogelijk af. Alleen als het nodig is, aanvaarden ze een of ander karweitje als bordenwassers, laders, lossers, vrachtrijders, verpakkers en dergelijke losse beroepen meer. Als ze dan weer wat geld bij elkaar hebben en zich weer ‘financieel veilig genoeg’ voelen, trekken ze zich in hun ‘pad’ terug. Intussen is er theoretisch wel een duidelijk onderscheid te maken tussen de beatniks van de Oostkust, waar de beweging is ontstaan, en de hipsters van de West Coast. De enen, in San Francisco, voelen meer voor de Oosterse levenswijze; de anderen, in New York (Greenwich Village) vertonen meer de oppervlakkige nervositeit van de Westerse 20e eeuw. Zij zijn in vele opzichten antipoden. De hipster is niet als een vagebond gekleed, maar draagt nauwsluitende kleren, leren kuitlaarzen met grote gespen, en een brede broekriem. Verder draagt hij meestal geen baard en zijn manier van lopen heeft iets veerkrachtigs als van een kat. De kelders van de Oostkust zijn kleurrijker en schreeuweriger dan de sombere, apathische espressobars van Frisco. De hipster is agressief en militant, de beatnik daarentegen ascetisch en pacifist: waar een hipster zich in een gevecht zal begeven, haalt de beatnik slechts de schouders op. De beatnik is introvert, hij gelooft dat een oplossing van de menselijke nood slechts in een soort mystieke verdieping kan gevonden worden; de hipster | |
[pagina 461]
| |
is extrovert, hij kijkt de wereld fel en vitaal in de ogen en reageert met de heftigheid van een verongelijkte. Hij wil de menselijke verhoudingen op een andere basis inrichten en houdt er nieuwe, revolutionaire opvattingen over ‘sex’ op na. Theoretisch bestaan deze verschillen nog steeds. In de praktijk hebben beide bewegingen elkaar echter zo zeer beïnvloed, dat er tussen beide a.h.w. een osmose is ontstaan. Een roman als The Subterraneans van Jack Kerouac, die toch als de bijbel van de beatnik wordt beschouwd, bevat eigenlijk meer elementen die behoren tot de credo's van de hipster. De ascetische beatnik heeft inderdaad meer hipster-karakteristieken overgenomen dan omgekeerd. In ieder geval hebben beatnik en hipster één gemeenschappelijke vijand: de square. De squares zijn de conformisten, de mensen die doodbloeden in conventies, in steriliteit en kleurloosheid, de Amerikaanse ‘bourgeois’, die ijverig maar met vermoeide gezichten gevangen zitten in de dagelijkse sleur waamit ze niet kunnen ontsnappen omdat ze gewoon de moed niet hebben. Ze werken van acht tot vijf, koesteren een geforceerde belangstelling voor hun getrouwe krant, hechten een krankzinnige waarde aan hun goede naam en fatsoen, trachten een voortdurende eudoxie op te brengen en zitten vast in een kluwen van dode sex-principes. De beatnik schuwt de square en negeert hem in stilzwijgen; de hipster haat hem met de intense, misprijzende haat van de sterke voor de zwakke en verwijt hem vooral dat hij geen enkele poging aanwendt om uit zijn lethargie te ontwaken. De beatnik van zijn kant heeft voor goed alle hoop opgegeven, de square ooit te ‘bekeren’. Hij beschouwt hem als een zieke, als een ten dode opgeschreven anemielijder, als een slachtoffer van de ‘maatschappelijke leugen’: ‘De hele samenleving is georganiseerd in het belang van de exploiterende klassen en wanneer de mensen dit door zouden hebben, zouden zij ophouden met werken en zou de maatschappij ineenstorten. Daarom is het altijd van belang geweest dat samenlevingen ideologisch in stand worden gehouden door een systeem van oplichting. Van deze maatschappelijke leugen zijn de squares niet alleen de slachtoffers maar tevens de onnozele moralisten en verbeeldingsloze dogmatici’ (Rexroth). Om het verschijnsel nog iets nader te omschrijven, kan men het vergelijken met dat van ‘The Lost Generation’ van na de Eerste Wereldoorlog en met een andere hedendaagse beweging, die van ‘The Angry Young Men’. De ‘Lost Generation’, waarmee de namen van Ernest Hemingway, Scott Fitzgerald, William Faulkner, John Dos Passos e.a. verbonden zijn, was vermoeid en leeg uit de loopgraven gekomen. Zij hadden afgerekend met alle waarden die men hun had voorgehouden en wierpen zich in een dolzinnige rush naar genot op het leven. Hun geforceerd en hongerig zoeken was ook een protest, maar miste elke ‘metafysische’ inslag. De afgodendienst welke de beatnik wijdt aan jazz, sterke drank, verdovende middelen en sex, verschilt op het eerste gezicht in niets van de bacchanaliën welke de ‘lost generation’ in grootse stijl opvoerde. Maar terwijl deze laatsten deden denken aan fiësta's die tot in het oneindige werden gerekt omdat men toch nooit meer aan de eentonigheid van het dagelijkse leven zou kunnen wennen, vertonen de aberraties van de beatnik alle kenmerken van de ontgoochelde minnaar, die zichzelf verdooft omdat de grauwe realiteit hem uiteenscheurt. Feestvreugde is hier niet meer te vinden in de tijd van de atoombom. De ‘holy barbarian’ slingert zijn protest rechtstreeks in het gelaat van Amerika. Zijn domein is niet de fiësta, maar een onbereikbare | |
[pagina 462]
| |
nevelige wereld, waarin hij zich over zichzelf kan buigen en opgewonden naar een oplossing zoeken voor alle vragen. Met de ‘Angry Young Men’ hebben de beatniks hun revolutionair karakter gemeen. Beiden zijn opgegroeid in dezelfde beklemmende sfeer en beiden protesteren met de inzet van al hun jonge krachten, de ‘Angry Young Men’ echter een beetje heftiger en verontwaardigder. Maar het grote verschil is, dat de beatniks romantici zijn en de ‘Angry Young Men’ realisten, dat de enen de mystiek in hun opvattingen betrekken en de anderen zich niet in het minst om het transcendente bekommeren. De Engelse jongeren belijden ten slotte slechts één waarheid: hun sociale bevestiging ten nadele van de bezittende klassen. Daarentegen is het sociaal protest van de ‘barbarians’ tegen de ‘american way of life’ slechts een onderdeel van het hele beatnik-programma, of liever van de beatnik-cultus of de beatnik-mystiek. Naast de cultus van de ‘vrijwillige armoede’, welke wij boven reeds hebben vermeld, bezit de ‘beat generation’ inderdaad een drietal merkwaardige credo's, welke samen een soort mystiek vormen. Zij noemen ze: het ‘swing’, het ‘go’ en het ‘it’. ‘To swing’, ‘to communicate’, ‘to convey the rhythms of one's own being to a lover, a friend, or an audience and - equally important - be able to feel the rhythms of their response. To swing with the rhythms of another is to enrich oneself’: overdracht van het levensritme, communicatie met de anderen in het onbewuste, bewustzijnsverbondenheid als zelfverrijking. Jazz en ‘junkie’, eindeloze gesprekken en een geëxalteerde sfeer bevorderen een staat van uiterste gecontracteerdheid, waarin het ‘swing’ bereikt en bestendigd wordt, zodat het weldra een integrerend deel van het bestaan gaat vormen. Het spreekt vanzelf dat deze levenscommunicatie het meest gezocht wordt met een partner van het andere geslacht en dat de beatnik-opvattingen over sex een grote plaats innemen in hun ‘swing’-mystiek. De ‘geestelijke’ inhoud van de liefde is niet dat zij een hoge bewuste verbondenheid is tussen man en vrouw, maar dat zij de vervoering bevordert van het grote onbewuste waar de beatnik naar streeft. Onder invloed van Henry Millers Tropic of Cancer en Tropic of Capricorn beschouwen zij de sexualiteit als een ervaring die een dieper inzicht in de geestelijke gemeenschap van de mens kan opleveren en zelfs ver daarbuiten, op het universeel onbewuste, haar invloed kan doen gelden. De vrije liefde is een voorwaarde voor de verdere ontplooiing van het ‘geestelijk’ leven. Alleen dient men zich, ook in de lichamelijke roes, steeds ‘cool’ te houden, d.w.z. men moet de geslaagde wisselwerking van gedachten en gevoelens in het onbewuste steeds koel in handen houden. Het ‘compleet gevoel’ blijft steeds in dienst van een onverzadigbare drang naar de kennis van het eigen innerlijk leven en dat van anderen, naar de ontraadseling van het onbewuste. ‘Go’, ga er op los, naar een gedicht van de beatnik-dichter Clellon Holmes, is eigenlijk een typisch hipster-credo, dat door de geëvolueerde beatnik geestdriftig is overgenomen. ‘Go! with its sense that after hours or days or months or years of monotony, boredom and depression, one has finally had one's chance, one has amassed enough energy to meet an exciting opportunity with all one's present talents for the flip (up or down), and so one is ready to go, ready to gamble’. Deze militante verklaring drukt echter haar werkelijke bedoeling niet uit. Het is inderdaad zo dat de beatnik niet zozeer de pretentie koestert de wereld op haar kop te zetten, maar wel de mensheid wakker wil schudden, | |
[pagina 463]
| |
opdat zij ‘tot een dieper besef van haarzelf zou komen’. Aan deze actie liggen onmiskenbaar een heimwee en een weemoed ten grondslag. Deze generatie wil niet het aanschijn van de wereld veranderen, maar wil de pijn, in deze wereld te leven, doden: ‘to deaden the pain of having to live in it’ (Anatole Broyard). De pijn kan misschien gesmoord worden als men de mensen en zichzelf opwekt uit de steriliteit en de lethargie, of als men onder de oppervlakte op zoek gaat naar zijn eigen en andermans diepste gevoelens en gemoedsbewegingen en steeds dieper graaft (‘to dig’, naar het recept van Norman Mailer, The Naked and the Dead) naar de immer zwijgende, onbegrijpelijke macht die het heelal beheerst. Het doel van dit zoeken noemt de beatnik ‘it’. Het wordt op verschillende manieren bereikt, het bestaat op verschillende niveaus. Het kan een roman zijn of een schilderij, het kan een geslaagde ‘swing’ zijn of.... God. Een beat-schilder bereikt ‘it’ in een geslaagd schilderij. Niet de innerlijke voldoening is echter het doel, maar de metamorfose die in de kunstenaar plaatsgrijpt, die hem werkelijk verandert en hem in een nieuwe situatie brengt, met zichzelf, met de buitenwereld, met de wereld van het onbewuste. Voortdurend probeert hij deze metamorfose opnieuw te bereiken in een krampachtig zich vastklampen. Het geestelijk contact met de evenmens, dat tot stand komt in het ‘swing’, of de concentratie op het ego-loos ik, waarin de beatnik wanhopig tot 'n uiteenrafeling van zijn diepste innerlijk (dat hij dan niet wezenlijk meer als 't zijne aanvoelt) wil komen en waarin hij soms op de rand van de waanzin raakt, zijn andere pogingen om ‘it’ te bereiken. Alle andere vormen van ‘it’ worden echter overkoepeld door de hoogste gestalte van het ‘bereikte doel’: het Opperwezen, God. De zelfkennis is voor de kennis hiervan een conditio sine qua non. Het zelf is het medium tussen het concrete en het onbekende. De zelfkennis én het lichamelijk contact: ‘We believe that God is located in the senses of our body, that trapped, mutilated and nonetheless megalomaniacal God who is It, who is energy, life, sex, force. It. God. Not the God of the churches but the unachievable whisper of mystery within the sex, the paradise of limitless energy and perception just beyond the next wave of the next orgasm’. God is energie, leven, sex, macht. Hij wordt gezocht in de roes. Ook al schreeuwt Norman Mailer: ‘God is dying!’, op hun manier geloven de beatniks dat het lot van de mensheid ten nauwste verbonden is met het lot van God en dat de mens een deel is van zijn grote expressie. |
|