Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Psychohygiëne en huwelijksbeleving
| |
[pagina 406]
| |
leven moeilijk kunnen hebben met het geloof. Vooral met het oog op de laatsten gaan we op enkele kwesties in. De Kerk negeert hun wanhoop en verdriet niet; wij gaan in dit artikel juist uit van deze feitelijkheden en hun verhouding tot de geestelijke volksgezondheid. De meeste mensen in onze streken worden door de psychohygiënische aspecten van de christelijke huwelijksmoraal directer en pijnlijker getroffen dan door de demografische. Daarom zullen we enige facetten zo scherp mogelijk belichten. Behalve over het aangehaalde evangeliewoord zou men zich nog over iets anders kunnen verwonderen. Is iemand die zich bij voorkeur met filosofie en theologie bezighoudt en geen psychiatrische vakscholing genoot, wel bevoegd, iets te zeggen over dit onderwerp? Wanneer hij zich beperkt tot de wijsgerige achtergronden en de theologische implicaties, dan toch wel. Over deze aspecten van de zaak kan een psychiater als zodanig juist niet oordelen. Wel kan hij zich uiteraard in de twee genoemde wetenschappen grondig inwerken, maar daarmee bedrijft hij dan geen psychiatrie, hoe belangrijk het ook voor zijn artsenpraktijk is, dat hij zich op aangrenzende gebieden oriënteert. Vroeger, in minder gedifferentieerde maatschappijen, hebben zielzorgers, theologen en wijsgeren wel vaak goede en foutieve dingen beweerd op terreinen die nu aan meer gespecialiseerde krachten zijn toevertrouwd. Dat kon toen moeilijk anders, en niemand zou erbij gebaat zijn geweest, als zij altijd gezwegen hadden, want zij waren op alle mogelijke gebieden de deskundigsten. Maar tegenwoordig zijn ze zich hun grenzen sterker bewust. Een moralist is niet per se een competent medicus of psycholoog. En medici of psychologen zijn niet per se betrouwbare moralisten, hoewel hun cliënten daar dikwijls kritiekloos van uitgaan. De verschillende professies zijn op samenwerking aangewezen, die soms prachtige resultaten oplevert. En wij allen, welke competentie of incompetentie we ook hebben, mogen onszelf en elkaar bij grensconflicten toevertrouwen aan de eventuele uitspraken van de Kerk. Zij kan altijd nog dieper doordringen in het mysterie, mede dank zij de stimulansen van de profane wetenschappen, maar wat eenmaal vaststaat als openbaringsgegeven, laat zij door geen enkele onderstelling van oude of jonge wetenschappen aantasten. Daarmee dient ze ook die wetenschappen zelf, al geeft ze geen kant-en-klare oplossing voor alle interne problemen. | |
Stoïcisme, sadomasochisme en offerzinStellig gaat onze sexualiteitsbeleving niet op in zorg en narigheid. Het zou al direct in strijd zijn met de spreekwoordelijke roomse blijd- | |
[pagina 407]
| |
schap, zo iets te beweren. We willen juist proberen te zien, dat zelfs het pijnlijke lijden op dit gebied niet louter zinloos is en dat het onze geestelijke en zintuiglijke genietingen in dezen niet hoeft te vernietigen. Pas wanneer we zowel de positieve als de negatieve feiten onder ogen willen zien, zijn we op weg naar een reële taxatie van beide en van hun samenhang. Maar wat voor sublieme zin we ook zouden ontdekken in het verdriet, daarmee hebben we het nog niet geneutraliseerd of in genot en vreugde getransformeerd. Lijden is en blijft lijden. Alle schone woorden over offers en offertjes kunnen daar niets aan veranderen, nog daargelaten dat de meeste lieden met puberteits-, verlovings- en huwelijksmoeilijkheden de verkleinende kwalificatie ‘offertjes’ met recht veel te weinig eer zouden vinden. Inderdaad, op dit en allerlei andere gebieden is ons lijden een feit. Wie dit wil wegredeneren, is een fantast. Onverschilligheid tegenover het verdriet van anderen of van onszelf is geen ‘hoger’ standpunt, dat enkel voor een geestelijke elite bereikbaar zou zijn. Wanneer iemand dát als berusting mocht willen aanprijzen, dan vergrijpt hij zich aan de realiteit. Dit is geen nieuwe visie, integendeel. Sint-Thomas van Aquino trekt o.a. in zijn commentaar op Aristoteles' Ethica vervaarlijk van leer tegen de gevoelsafstomping bij bepaalde stoïcijnse wijsgeren. Ook de commentaar op Sint-Jan die min of meer van Thomas' hand is, brandmerkt bij de behandeling van Jesus' lijden deze stoïci als onmenselijk, en hij haalt trouwens uit heel Zijn leven de gemoedsaandoeningen naar voren tegen de Stoa. Origenes heeft het vele eeuwen daarvóór tegen de platoniserende wijsgeer Celsus al moeten opnemen voor het Getsemani-gebed van onze Heer: ‘Laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik, maar wat Gij wilt’. Deze woorden pleiten niet tegen Hem, ze doen Zijn grootheid geen afbreuk. Het is tegennatuurlijke stoerdoenerij, als wij ons boven onze pijn, ons verdriet, onze echecs verheven willen achten. Wijsgerig is zo iets reeds onhoudbaar, en het is apert onchristelijk, ‘unjesuanisch’. Het deed mij genoegen, dat ik de pasgenoemde woorden van Christus b.v. in het ziekenlof voor de radio herhaaldelijk naar voren hoorde brengen, o.a. tegen nodeloze en ongewenste schuldgevoelens. Ons lijden moeten wij aan God opofferen, inderdaad, maar het lijden betekent geen offer meer, als het geen lijden meer is. Niemand hoeft zich voor zichzelf of voor intimi te generen, als hij van sommige genietingen enkel met grote moeite afstand kan doen. Kuisheid is b.v. geen frigiditeit. Onze rede moet onze gemoedsaandoeningen leiden, d.w.z. soms moet ze deze temperen, maar soms ook stimuleren. Het is van groot praktisch belang, dat de functie van | |
[pagina 408]
| |
de ‘réalités terrestres’ in ons menselijk geluk nu zoveel aandacht heeft van katholieke wijsgeren en theologen. Men kan over allerlei details van mening verschillen, maar Der Herr van Romano Guardini en Le milieu divin van Pierre Teilhard de Chardin zijn hun Nederlandse vertaling wel waard. Guardini legt veel nadruk op de stoffelijke, ‘aardse’ aspecten van de heilstaat die Jesus ons had willen brengen, en Teilhard op de grootheid, de ook kwalitatieve grootheid van de schepping. Wanneer we aan hen de aandacht besteden die ze waard zijn, kan de juistheid van hun visie mede in en door de lekenspiritualiteit getoetst worden. De sexuele problematiek komt dan in een breed, universeel kader te staan, zoals ze trouwens van haar kant onze algemene instelling helpt vormen. De Getsemani-woorden slaan mede, zo niet uitsluitend, op Christus' eigen persoonlijk lijden. Dit laat Hem niet onverschillig. Wat meer is, Hij haat het verdriet qua verdriet, Hij huivert voor de mislukkingen als zodanig. Hij is geen masochist, geen geperverteerde figuur die wil lijden om te lijden. Ook deze beschouwing kan steunen op Thomas, juist op zijn behandeling van de genoemde evangeliewoorden. De Heer aanvaardt het lijden als óffer, zó biedt Hij het God aan voor onze verlossing, maar van het lijden als kwaad beschouwd is Hij als mens én als God afkerig. Wanneer men het christendom billijk wil beoordelen, zal men dergelijke onderscheidingen niet mogen verwaarlozen, anders geeft men een mistekeningGa naar voetnoot2). Er is alle reden om na te gaan, of alle christenen, zelfs of alle heiligen in deze dingen steeds evenwichtig zijn geweest, maar men moet er rekening mee houden, dat zij niet verplicht zijn, in alle uitingen altijd alle kanten van deze zaken naar voren te brengen. Daardoor kunnen de historici b.v. ingrijpend van mening verschillen over de vraag, of bepaalde christelijke wijsgeren en theologen de zelfverloochening niet verkeerd hebben geinterpreteerd, zo, dat de zelfliefde en het zelfrespect bij hen in de knel kwamenGa naar voetnoot3). Vanouds hebben ook woorden als hartstocht en zinnelijkheid een dubbele betekenis: een neutrale en een ongunstige. Wij kunnen er ons dus wel degelijk in zekere zin over verheugen, als we voor anderen lijden mogen en voor ons deel aanvullen wat aan de kwellingen van de Christus in ons vlees ontbreekt, ten bate van Zijn Lichaam, dat de Kerk is (Kol. 1, 24; vgl. Fil. 1, 29, Hand. 5, 41). Elke wederwaardigheid betekent en bewerkt dan ook een hoge waar- | |
[pagina 409]
| |
digheid voor ons als verloste medeverlossers. Deskundigen hebben betoogd, dat in Thomas' kerkbeschouwing en sexuele moraal de lichamelijkheid, de uitwendigheid niet genoeg tot haar recht komt. Ik heb dit niet specialistisch nagerekend, maar wel kan ik op grond van eigen onderzoek beamen, dat de kerkleraar in zijn leer over het genot voor verbetering vatbaar isGa naar voetnoot4); haar negativiteit kunnen we soms met positiever teksten corrigeren. Dit betekent echter volstrekt geen afbraak van de onthechting, van de ‘esprit de sacrifice’ en wat dies meer zij. Als wij Gods aardse gaven aan ons en in ons eventueel hoger en juister gaan taeren, kan de offerzin in gelijke mate vuriger worden. Dan beleven we des te intenser ‘de katholieke paradox, dat de aarde zo schoon is, en dus een waardige offerande voor de Vader’Ga naar voetnoot5). Het kruis is niet weg te denken uit het christelijk leven, we hoeven het niet dood te zwijgen. Met stelselmatig halve waarheden is niemand gebaat. We zullen niet mogen camoufleren, dat het ons huiveringwekkende opofferingen kan kosten, God te gehoorzamen, en dat wij ons eeuwig geluk verspelen, wanneer we Hem willens en wetens in Zijn geboden afwijzen. Ik wantrouw dat oppervlakkige quasi-optimisme, dat hier niet over durft spreken, vooral niet met betrekking tot het huwelijk en de voorbereiding daarop. We zullen onze wil moeten stalen en soepel moeten maken; deze ouderwetse dingen zijn onmisbaar voor een psychisch gezond leven. Als men van de mensen ongeveer niets durft eisen, houdt dit wel in, dat men niets of weinig durft verwachten. Het overdreven optimisme en het overdreven pessimisme reiken elkaar weer eens de hand. Pas étonnés de se trouver ensemble. Ze moeten elkaar compenseren. Een bepaald soort barmhartigheden is wreed. De zondenmystiek berooft ons van onze waardigheid, ze is een vorm van zelfvergooiing en zelfkwelling. Wanneer alles slecht is, is niets meer erg. Als er enkel verschil bestaat tussen eerlijke en stiekeme zondaars, zullen we ons maar niet meer inspannen. Alle mooie woorden over Gods genade en ontferming kunnen dan dit feit niet wegnemen: Hij is nooit zo genadig om te voorkomen, dat wij struikelen, en als wij gestruikeld zijn, dan ontfermt Hij Zich nooit zo over ons, dat Hij ons geneest. We worden eventueel door Hem genezen verklaard, maar dan gedraagt Hij Zich als een medische falsaris. De verlossing is in dit geval niet meer dan een juridische fictie. Het is al een verkeerd teken, dat ik hier direct weer iets aan toe moet | |
[pagina 410]
| |
voegen om misverstanden te voorkomen, of zelfs te genezen. De weg terug staat altijd open, voor iedere verloren zoon of dochter. Dat is niet in geding. Maar er wacht een royale Vader op hen, die het hen mogelijk had gemaakt, Hem gehoorzaam te zijn, en die hen daar weer toe in staat zal stellen. Dat is wel in geding. Er zullen voor bijna iedereen wel periodes zijn waarin hij zich geen raad weet. Vooral jongeren die slecht of bijna niet geïnstrueerd zijn, denken daarbij ook nog, dat ze uitzonderingen zijn. Dat is een onnodige en irreële verergering van hun radeloosheid. Het lijkt dan zo mild, alles maar goed te praten of bij voorbaat niet zo erg te vinden. En het is een falsificatie. We zullen zowel onze geringheid als onze grootheid moeten kennen. Het is inderdaad vernederend, vooral voor onze zelfoverschatting, bij God om vergeving te komen vragen en ons die dan ook nog door bemiddeling van Zijn priester, van een medemens te laten schenken. In ieder geval is het pijnlijk, zeker wanneer we ons best hebben gedaan en dan toch nog op een zwaar schuldige manier zijn teruggedeinsd voor de grote moeite die God ons dorst vragen. Maar wie zich zo vernedert, wordt verheven, en hij vernedert zich niet om zich te verlagen, maar juist ter wille van de verheffing die iedere deugd, ook de nederigheid, voor ons betekent. Want Christus vertrouwt ons veel toe, dat is al een eer, en in overeenstemming daarmee brengt Hij Zich, ook in dat penibelste sacrament, als Verlosser onder ons bereik, om ons met onze schijnbare uitzichtloosheid en onze zwakke wil sterk te maken. Als de Kerk ons daarom Gods wil blijft voorhouden en zich daarvan door niemand laat afbrengen, beschermt ze ons tegelijkertijd tegen zelfonderschatting en zelfoverschatting. Onze verantwoordelijkheid kan soms sterk verminderd of zelfs afwezig zijn, dat weet iedere biechtvader, en hij kan deze doctrien al in zeer oude moraalboeken vinden. Maar die werken weten ook het dogma van onze waardigheid en wilsvrijheid hoog te houden. De Kerk heeft dit punt al eerder moeten verdedigen tegen ketterijen. Dat heeft haar toen de beschuldiging van oppervlakkigheid en laxisme gekost. Ze zal zich nu evenmin van de wijs laten brengen, wanneer men haar n.b. om soortgelijke redenen van onmenselijk rigorisme beticht. Als iemand meent, dat pubers per se geen subjectieve doodzonde kunnen bedrijven omdat hun wil daarvoor te zwak en te onvrij is, dan herinneren we eraan, dat de Kerk bij monde van de vorige paus getoond heeft, hun toerekeningsvatbaarheid hoger aan te slaan, meer vertrouwen te hebben in hen en in Gods genade voor henGa naar voetnoot6). Van gehuwden en ongehuwden vraagt Hij wel veel moei- | |
[pagina 411]
| |
lijks, maar niet het onmogelijke. Alle twee deze waarheden geven ons fier zelfvertrouwen, als we met vallen en opstaan de weg bewandelen die Jesus ons door Zijn Kerk wijst. | |
Exclusivisme en belijndheidDe eeuwen door heeft Hij ons geleerd, zelfs de potentiële vorm van menselijk leven als onaantastbaar te beschouwen. Of men dit doet met behulp van technische middelen of niet, iedere ingreep is ongeoorloofd die onze geslachtsdaad van haar gevolgen wil beroven, omdat deze daad krachtens haar wezen gericht is op de overdracht van ménselijk leven. Geen enkele omstandigheid kan hier uitzonderingen toelaatbaar maken, omdat deze norm voortvloeit uit de essentie van het mens-zijn en dus onveranderlijk is. Wij kunnen hiervan evenmin gedispenseerd worden als van het feit, dat we een menselijke natuur hebben. Kan het uitblijven, dat iemand dit in een noodsituatie aanvoelt als ongezond absolutisme, en bovendien als exclusivisme, omdat de Kerk met deze leer steeds meer alleen is komen te staan? Gebrek aan openheid, aan solidariteit staat in de psychologie en in de karakterkunde niet hoog aangeschreven. Starheid en te weinig dynamisme evenmin. En daar beschuldigt men de Kerk van, omdat ze ons diverse onveranderlijke normen leert en zichzelf een onfeilbaar gezag toekent. Dit wordt in zekere zin nog irriterender door de inclusiviteit die zij zich steeds meer is gaan toekennen: niemand gaat verloren, als hij er buiten zijn schuld onbekend mee is, dat het lidmaatschap van de zichtbare Rooms-Katholieke Kerk en de gehoorzaamheid aan haar leer Gods wil is. Als zo iemand echt niet beter kan weten en doet wat zijn dwalend geweten hem voorschrijft, ligt het in zijn levenshouding opgesloten, dat hij voluit christen zou zijn, als God hem de mogelijkheid daartoe gegeven had. Welnu, het onmogelijke vraagt God nooit, dus zo iemand wordt behouden, al beseft hij daar misschien nog niet veel van. Maar onderdehand ontkomt hij aan allerlei moeite die veel katholieken allesbehalve bespaard blijft, zou men met een zekere jaloerse weemoed kunnen denken. Inderdaad moeten we hier wel iets over zeggen. Moet juist een katholiek niet jaloers zijn op acatholici? Die kunnen het straffeloos wat makkelijker nemen, lijkt wel. Een begrijpelijke impuls. Wanneer een gelovige deze gedachte bij zich voelt opkomen, moge hij het volgende ogenblik beseffen, dat we op deze manier zouden wensen, de waarheid eventueel maar liever niet te kennen, als dat ons beter uitkomt. Daarmee hebben we ons dan al de weg naar de waarheid | |
[pagina 412]
| |
versperd: wij moeten haar zichzelf laten zijn en haar niet verwringen naar onze wensen en noden. De nood zou daar ook alleen maar groter door worden. Erg hygiënisch is deze afgunst op eerlijke andersdenkenden niet: ze is meer solidair met het kwaad dan open voor de waarheid. Maar goed, is het dan een voorrecht of niet, er een belijnde sexuele moraal op na te houden? Waar blijkt dat dan uit, het privilege katholiek te zijn? Onder andere hieruit, dat de zekerheid die God ons door de Kerk gunt, ons de mogelijkheid wil ontnemen, onze oprechtheid te overschatten en zo ons eigen geweten voor de gek te houden. Inderdaad vindt de onveranderlijke kerkleer op het punt van de huwelijksbeleving bij buitenstaanders nu weinig weerklank. Maar daarmee beroven de anderen zich op dit én ander terrein van de zekerheid die het leergezag ons biedt. Bij de aldus ontstane labiliteit is de kans o zo groot, dat men zich, toch niet helemaal te goeder trouw, over allerlei aarzelingen heenzet, als het in een bepaalde situatie moeilijk wordt, trouw te blijven aan de morele princiepen die iedereen er toch min of meer op nahoudt. Het bekende motto van ‘Es gibt Wahrheiten die niemals wahr sein dürfen’. Is dit geen precaire heilssituatie? Gebrek aan evenwicht, aan vaste lijn is psychologisch en ethisch niet benijdenswaardig. Bovendien heeft men te bedenken, wanneer men genoemde afgunst in zich voelt opkomen, dat die ethische natuurwetten juist daarom onveranderlijk zijn, omdat ze krachtens hun natuur, hun essentie gericht zijn op ons geluk. Dat geluk kan een afschuwelijke mate van lijden in zich opnemen, maar er zijn wetten die door geen enkele nood gebroken worden. De nood wordt er voor onszelf en voor anderen alleen maar groter op, als wij deze wetten breken. Dan is de nood geen factor meer binnen ons onvolkomen geluk, geen groei meer naar ons volkomen geluk, maar enkel een manifestatie van ons ongeluk. Deze wetten en de overtreding ervan hebben namelijk hun consequenties. Ik doel hier niet op Gods straffend ingrijpen, al sluit ik dat allerminst uit. Nee, het gaat me er hier om, dat ook noodsituaties niet op zichzelf staan. Zoals alle situaties zijn ook zij opgenomen in een universele samenhang. Onder de druk van omstandigheden zouden we dat soms willen ontkennen, maar wie dat consequent doet, verandert de wereld in een chaos en veroordeelt daarmee alles wat hij zegt tot iets dat hoogstens voor hem in zijn situatie waar is. Dit situationisme kennen we niet alleen in de ethica, maar ook in de kenleer en de metafysiek. Het veroordeelt zichzelf, want het kan nooit pretenderen, als wijsgerig standpunt voor anderen in hun situatie waar te zijn. Juist | |
[pagina 413]
| |
vanuit morele moeilijkheden dringt dit relativisme zich makkelijk aan ons op. Maar dan houdt het ook niet makkelijk halt. En als wij de consequenties niet direct trekken, disponeren we anderen er wel toe. Met het oog op onze medemensen en op onszelf hoeven we daarom die acatholici niet zo te benijden omdat zij het zo getroffen zouden hebben met de mogelijkheid, zich eens heerlijk te vergissen. Wie de belijndheid én de ruimheid van de Kerk beleeft, betekent iets voor de wereld. Als we daar niet veel voor over hebben, is ons christendom niets waard. Op het eerste gezicht lijkt die levensvreugde, die ontspannenheid bij mensen met een andere moraal overigens wel eens groter dan ze is. Medici, psychologen en sociologen van uiteenlopende overtuigingen doen daar soms vreemde boekjes over openGa naar voetnoot7). Zeker, het kan moeite kosten, vergeving en leiding te vragen bij een priester, die ondanks alle geduld en medeleven ons wil helpen in de groei naar een volmaaktheid die psychisch en ethisch zinloze offers schijnt te kosten. De consultatiebureaus van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, de raadslieden van het Humanistisch Verbond en de gezinsverzorgsters van ‘Humanitas’, om van andere ‘adressen’Ga naar voetnoot8) maar te zwijgen, zullen ons deze miserie wel besparen - en ons andere miseries bezorgen, al dan niet te goeder trouw. We zullen de werfkracht van hun moraal kwantitatief niet onderschatten, en kwalitatief niet overschatten. ‘Och, wij weten heus wel, dat men geen waarachtige hulp biedt door menselijke zwakheden goed te praten’, verklaarde een leider van ‘Humanitas’ eens voor de V.A.R.A.-microfoonGa naar voetnoot9). Ik beweer hier ook niet, dat iedereen daar zo maar tegen beter weten in verkeerde dingen goed praat, maar het feit ligt daar, dat we over goed en kwaad uiteenlopend denken. Ondanks het ontbreken van officiële relaties geven de neohumanistische organisaties in hun persorganen voortdurend blijk van gloeiende bewondering voor de N.V.S.H. en ze spelen haar ook in de praktijk uiteraard vaak de bal toe. Samen propageren zij een sexuele psychologie en moraal die niet op alle, maar wel op vele punten onze weerzin opwekt. En dat is wederkerig. | |
Men-zelf, ik-zelf, God-zelfVeel opvoeders gaan er minstens in theorie prat op, dat zij van hun | |
[pagina 414]
| |
pupillen nooit iets eisen waar deze de zin niet van kunnen begrijpen. Inderdaad lijkt dit zeer symphatiek, en deze opvattingen zitten nu eenmaal in de lucht. Het schijnt ook wel depersonalisatie, iets op gezag aan te nemen en te doen. Zeker bij volwassenen heet dit dan een aanslag op hun mondigheidGa naar voetnoot10). Men kan wel zeggen, dat een nazi-ideoloog niet veel recht van spreken heeft, als hij het katholicisme ‘die Vernichtung’ en ‘das Brechen der Persönlichkeit’Ga naar voetnoot11) verwijt, maar omgekeerd zou het ook verdacht kunnen zijn, dat het zelfs hem te gortig wordt. Moeten we dan maar napraten wat ‘man sagt’? Wordt ‘ich-selbst’ opgeofferd aan ‘man-selbst’? Het drieëenheidsdogma zouden velen eerder op gezag van de Kerk willen geloven dan haar moraal inzake het huwelijk. En het is een feit, dat onze natuurlijke rede de natuurwetten op dit gebied minstens zeer moeilijk zal kunnen herkennen, als ze zich niet door de openbaring laat leiden. De kerkleer is ook op dit punt verre van onredelijk, maar om dat in te zien, hebben wij vaak veel geloof nodig. Zo iets hoeft ons niet te verbazen in een tijd waarin allerlei grondslagen van de algemene en de bijzondere ethiek worden ondermijnd. Primair is het van belang, dat we God en Zijn wil niet zien als bedreigingen van onze waardigheid, tirannieke instanties die zichzelf moeten handhaven door ons hun despotische willekeur op te leggen. Zo stelt Sartre het in Les mouches en in Le diable et le Bon Dieu, en daarom vindt hij ook, dat zo'n Ultrasadist, zo'n Superterrorist niet mag bestaan. We mogen wel opmerken, dat de katholieke opvatting inzake de ethische natuurwet juist dat element van grilligheid en willekeur uitsluit: bepaalde normen vloeien met noodzakelijkheid uit Gods essentie en uit onze essentie voort. Die wetten zijn wezenlijk en onveranderlijk in harmonie met onze menselijke natuur. Pater Duynstee, die in zijn latere ontwikkeling veel aandacht heeft gewijd aan de samenhang van moraal en psychohygiëne, oppert daarom m.i. terecht de onderstelling, dat Sint-Thomas' moraal in dezen het verlossende woord zou kunnen spreken voor onze neurotische, chaotische tijdGa naar voetnoot12). Als God dan niet onze rivaal is, maar ons doet delen in Zijn eigen leven, worden alle dingen anders, ook de kruisigende eisen van de huwelijksmoraal. Dan is het leergezag geen aanslag meer op mijn zelfstandigheid, maar een beveiliging ervan. In de Kerk, in haar sacra- | |
[pagina 415]
| |
menten, haar autoriteit en haar heiligheid zet de Godmens Zijn triomferend lijden onder ons voort. Door Hem en in haar, als lid van Zijn mystiek lichaam, word ik steeds meer mezelf. Op deze manier zorgt God-zelf ervoor, dat ik-zelf niet word prijsgegeven aan men-zelf, aan de opvattingen en praktijken die ‘men’ normaal en vanzelfsprekend acht. Als iemand deze intimiteit met Hem, deze verlossing en verheffing onmogelijk wil noemen, constateren we, dat niet hij maar de Kerk zich schuldig maakt aan pessimisme inzake de menselijke eigenwaarde. Dat draait men nogal eens om. En juist omdat dit zo vaak gebeurt, menen we te moeten stellen, dat er wel eens een sterke persoonlijkheid, veel zelfstandigheid nodig zou kunnen zijn voor het gelovig aanvaarden van een omlijnde en veeleisende moraal. Heel misschien is dit zowaar soms origineler dan het napraten van wat ‘man sagt’ over inauthentiek existeren e.d. De kerkleer inzake geboortenregeling en huwelijkstrouw is inderdaad onherroepelijk, ze geeft ons absolute zekerheid en rust. Zij is niet voor correctie vatbaar. Maar wel altijd voor verdieping. Ze kan niet evolueren van slecht naar goed, op geen enkel punt, maar wel van goed naar beter. Daar kan iedereen een rol in spelen. Niet alleen de theologen en de wijsgeren, maar ook andere wetenschapsbeoefenaars. En de eenvoudige gelovigen evenzeer. Hun beleving van de geopenbaarde waarheid heeft het geloofsbewustzijn van de Kerk wel vaker doen rijpen, b.v. inzake de mariologie. De filosofische en theologische bewijsvoering voor de christelijke moraal, en haar pedagogisch-psychologische toepassing hoeven zeker niet altijd juist te zijn, met hen staat of valt het dogma niet, en gefundeerde kritiek is welkom. In geen geval mogen we onjuiste populaire argumentaties laten voortbestaan, als die eventueel bij sommigen opgeld doen. Het moet duidelijk zijn, dat onze begrippen van natuur en tegennatuurlijkheid iets heel anders zijn dan een romantische afkeer van techniek, cultuur en wetenschapGa naar voetnoot13).
De heilig makende genade, de wilsvrijheid, de ethische natuurwet en het kerkelijk leergezag zijn belangrijke elementen van de katholieke synthese, die ten nauwste samenhangen. Wie één van alle beschouwt als iets onmogelijks, komt ook de andere drie te na. Alle vier zijn ze manifestaties van een zinvolle wereld en van de hoge waardigheid die onze goede God de mensen gunt. Pas in dergelijke perspectieven is de huwelijksbeleving moreel en psychohygiënisch zuiver te zien. |
|