wijs, dat toch de grondslag is van alle cultuur. Van een autonoom Departement van Nationale Opvoeding en Cultuur moeten de Vlamingen verwachten dat het een Nederlands cultuur- en onderwijsbeleid voert. En omgekeerd is deze autonomie een voorwaarde voor zulk een op Nederland georiënteerd beleid. Bij ons weten is Dr. A. Willemsen de eerste geweest om aandacht te vragen voor dit belangrijk verband tussen culturele autonomie voor Vlaanderen en Nederlandse cultuurintegratie. In een artikel in de Gazet van Antwerpen, dat weinig belangstelling schijnt gewekt te hebben, schreef hij op 22 september 1961: ‘Zolang (....) de verschillen in de structuur van het onderwijs in Vlaanderen en Nederland zo groot blijven als ze nu zijn, zal er op dit punt van een wezenlijke Nederlandse eenheid nooit sprake zijn (....). Ingrijpende maatregelen (....) zullen niet getroffen kunnen worden, zolang er niet getornd kan worden aan de eenheid van het Belgisch onderwijssysteem, dat voor Frans- en Nederlandstaligen, behoudens het verschil in voertaal, hetzelfde is’. Slechts op voorwaarde dat de Vlaamse culturele autonomie een werkelijke inhoud krijgt, zijn de voorwaarden geschapen ‘voor een dergelijk, wezenlijk ingrijpend, Nederlands cultuurbeleid, met name op het belangrijkste gebied, het onderwijs’.
Hetzelfde geldt voor de taalpolitiek. Van een ruimere autonomie mag men niet alleen verwachten dat zij het bedrijfsleven in Vlaanderen zal vervlaamsen, maar vernederlandsen. ‘De vervlechting van de Nederlandse en Belgische economieën in alle sectoren plaatst de Vlaamse bedrijven voor de noodzaak, een beter “zaken-Nederlands” te gebruiken en zich daarbij te oriënteren, niet op Conscience of Gezelle of Claes, maar op het huidige economische spraakgebruik in Nederland, het enige voorbeeld overigens dat bestaat voor de Vlamingen (....). Op de duur zijn het alleen de directe, economisch geïnspireerde contacten (....) die tot een egalisatie van het Algemeen Beschaafd in Nederland en België zullen leiden’ (L. Metzemaekers, van Het Parool in het reeds geciteerde nummer van De Nieuwe Gids).
Zeker, de autonomie ‘kan niet als een soort tovermiddel werken’. Zij is echter wel een voorwaarde opdat in Vlaanderen ook in bredere kringen van de bevolking een klimaat, een gezindheid, een geest bevorderd worden die voor het hele cultuurbedrijf (nogmaals in de breedste zin van dit woord) resoluut aansluiting zoekt bij het kernland van onze cultuur, Nederland. En eveneens: ‘Het belang dat Nederland erbij heeft, is gelegen in de mogelijkheid, die een culturele autonomie van Vlaanderen in zich sluit voor een gezamenlijk Nederlands cultuurbeleid’ (Willemsen).