Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godsdienstige kroniek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
yance, si importants pour comprendre les conduites éthico-religieuses....’Ga naar voetnoot4). Uit de godsdienstige houding van de mens t.a.v. geloofswaarheden, morele beginselen, kerkelijkheid enz. zal men de diepere en blijvende ondergrond leren kennen welke de gelovige mens inneemt tegenover de godsdienst. Wij dienen echter op te merken, dat veel van de gegevens welke hier vermeld worden niet onmiddellijk de adequate religieuze houding van de gelovige vermogen bloot te leggen, omdat het veelal antwoorden zijn op opinie-vragen. De opmerking van Isambert: ‘L'opinion ne révèle que très inadéquatement l'attitude’, is hier van belang. Reeds eerder stelden wij, dat de kerkelijkheid van iemand nog levend kan zijn hoewel in een der factoren van de religieuze praktijk een verzwakking is opgetreden. Zo is het mogelijk, dat het godsdienstig leven van iemand nog voldoende vitaal is, ook al vertoont hij een deviante houding t.a.v. sommige geloofswaarheden of morele praktijken. Zo spreekt men soms van het geloof van de ongelovige en van het ongeloof van de gelovige. In Italië zijn er b.v. communisten die de Madonna en de H. Antonius vereren. In Frankrijk doen al lang buitenkerkelijk geworden ouders er alles voor om hun kinderen gedoopt te krijgen. Een Oostenrijkse communist, die Malthusiaans leeft in zijn huwelijk en na een echtscheiding opnieuw is getrouwd, kan op een gegeven moment vurig bidden. Veel Portugese katholieken die nooit een voet in de kerk zetten, maken boetetochten naar Fatima waar wij van rillen. Toch willen wij er nadrukkelijk op wijzen, dat het ‘kerken’ ten nauwste verbonden is met de godsdienstige houding tegenover de geloofswaarhedenGa naar voetnoot5). Hierop duiden ook de gegevens van een onderzoek van het Institut Français d'Opinion Publique, dat in 1958 werd gepubliceerd. Bij de niet-praktizerenden was het geloof op voorname punten erg verzwakt. Wij vermelden hieronder alleen de affirmatieve antwoorden.
Jacques Dumont komt in zijn enquête onder de Waalse industrie-arbeiders tot dezelfde conclusie. Van 21 ongelovige arbeiders geeft hij het volgende beeld:
G.B. Vetter en M. Green hebben kunnen aantonen, dat zij die ophouden met kerkelijk praktizeren in de meeste gevallen tot atheïsme komen. Enige resultaten uit hun onderzoek willen wij hier laten volgen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderzoek betrof 350 atheïsten die de Kerk verlieten en hun geloof verloren. Er is geen perfect parallellisme tussen atheïsme en de breuk met de Kerk. Op de leeftijd van 19 jaar had 54% van de ondervraagden de kerkelijke praktijk nagelaten en met de Kerk gebroken, terwijl op die leeftijd slechts 41% atheïst was. Van het totale aantal gaf 46% te kennen, dat hun breuk met de Kerk langs de weg van de geleidelijkheid tot stand was gekomen; 44% had plotseling en voor goed met de Kerk gebroken; 6% had reeds alle geloof verloren vóór de Kerk vaarwel te zeggen. Uit een andere bewerking der gegevens valt af te leiden, dat 30% van de ondervraagden in hetzelfde jaar hun geloof verloren waarin ze ook de kerkelijke praktijken gingen nalaten; 25% werd atheïst één of twee jaar nadat zij waren opgehouden met kerkelijk praktizeren; 13% 6-10 jaar later; 4% 11-15 jaar later; 2% 21-25 jaar later. Hieruit kan men zeker de conclusie trekken, dat de factoren welke samen het godsdienstig leven uitmaken, nauw met elkaar verbonden zijn; en vervolgens, dat men niet al te hoog mag opgeven van het zgn. ‘geloof’ van de ongelovige. In hetgeen nu volgt willen wij een aantal gegevens vermelden uit religieuze opinie-onderzoeken. Deze gegevens kunnen de godsdienstige houding der stedelingen enigszins belichten. Tijdens een KASKI-onderzoek in de stad Helmond, in verband met de daar gehouden milieu-missie, antwoordde een geënquêteerde op de vraag of hij iedere zondag naar de kerk ging als volgt: ‘Vroeger was het een sleur om iedere dag naar de kerk te gaan; als ik toch niets doe in de kerk is het ook niets waard. Ik voel er niet voor, ik heb geen hart voor de kerk.... Ik geloof wel, maar niet in alles. Ik geloof in God, maar niet in die komedie (liturgie) en die fabeltjes van de school (katechismus). Waarom zoveel naar de kerk, beter één keer goed dan drie keer gedwongen. Ik leef zeer goed, ik steel niet, wat moet ik nog meer doen? Is misverzuim zo'n ramp? Dat heeft O.L. Heer nooit gevraagd van de mensen. Ik ga er heen voor mijn kinderen, want die moeten goed opgevoed worden, maar als ze groot zijn, moeten zij het zelf maar weten’. Een typische houding die men overal weer aantreft, dat men niet meer gelooft in zaken, waarvan men de waarde en inhoud niet inzietGa naar voetnoot7). Wanneer van Hooydonk zijn Gronings onderzoek afsluit met een algemene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwing over de houding die de bewoners van de Oosterparkbuurt innemen tegenover de Kerk, schrijft hij o.m. het volgende: ‘De niet-kerkelijk gehuwden die sinds hun huwelijk niet meer actief hebben deelgenomen aan het kerkelijk leven, zagen de noodzaak van het kerkbezoek niet in, omdat bij hen de zekerheid leefde zonder kerkbezoek te kunnen geloven en ook goed te kunnen leven zonder contact met de Kerk - de mensen die in de kerk komen zijn ook zulke mooie niet - Het is voor hen meer een kwestie van gevoel. De een voelt er wel voor, de ander niet’Ga naar voetnoot8). In een lezing over de mentaliteit van het gezin in de volksbuurt stelt G. de Vet het volgende aangaande de godsdienstige houding:
Jacques Dumont interviewde in Charleroi en Luik 78 arbeiders over hun godsdienstige houding. De eerste vraag: ‘Estimez-vous que Dieu existe et pourquoi?’ werd door 55 arbeiders affirmatief beantwoord. Door 18 personen werd als motief aangegeven: God bestaat omdat hij de wereld heeft geschapen; vijf personen gaven als motief: het gevoel, dat er wel een hogere macht moet bestaan; vier personen verklaarden van het bestaan van God overtuigd te zijn, omdat dit hen tijdens de opvoeding was ingeprent. De tweede vraag: ‘Dieu a-t-il fait quelque chose pour les hommes, s'intéresse-t-il à nous?’ werd door 40 personen affirmatief beantwoord, slechts 21 antwoorden hiervan waren juist. De derde vraag: ‘Quels sont les rapports que l'homme devrait avoir avec Dieu?’ werd door 38 personen beantwoord: obéissance et crainte 16, adoration 14, amour 8. Door tien arbeiders werd expliciet gezegd, dat het bijwonen van de H. Mis op zondag niets te maken had met de verhouding van de mens tot God; door meerderen werd eraan toegevoegd, dat dit een uitvinding van de pastoors was. Van de 55 personen welke in God geloofden waren er slechts twee die ook duidelijk hun geloof uitspraken in het bestaan van een laatste oordeel; 31 gaven een onjuist antwoord, 14 spraken hun twijfel uit en 7 ontkenden. Over het bestaan van de historische Persoon van Christus waren de antwoorden als volgt: 46 erkenden het bestaan van Christus, 1 ontkende, 2 wisten op de vraag geen antwoord te geven en 6 twijfelden. De 46 affirmatieve antwoorden werden als volgt gespecificeerd:
Zeventien van de ondervraagde personen zou men dus kunnen beschouwen als christenen, maar 3 van deze 17 gaven een ontkenend antwoord op de vraag over het voortbestaan van de ziel. Uit een vergelijking van alle gegeven antwoorden op de gestelde vragen kan men afleiden, dat er slechts 4 personen zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in alle voorname dogma's tegelijk geloven en uit een juist motiefGa naar voetnoot9). Een enquête van de J.O.C. over de religieuze situatie der jeugdige arbeidersGa naar voetnoot10) vermeldt, dat 80% van de regelmatig praktizerende Vlaamse jonge arbeiders het bestaan van een hiernamaals in twijfel trekt; voor de jonge arbeidsters geldt hetzelfde percentage. 25% van deze laatste groep twijfelt eveneens aan de presentia realis van Christus in de H. Eucharistie alsook aan de maagdelijkheid van Maria. Van de jonge arbeiders in Wallonië geloofde slechts 15% dat hun leven een getuigenis moest zijn van het Evangelie. W. Pickering hield in twee Engelse industriesteden in ‘Nord Midlands’ een onderzoek naar de godsdienstige houding t.a.v. de geloofswaarheden bij leden van verschillende kerken. Resumerend geven wij hier enige cijfers uit zijn onderzoek betreffende de katholiekenGa naar voetnoot11). Van de ondervraagden geloofden 95,2% in de Verrijzenis van Christus, 2,4% twijfelde aan dit geloofspunt; 79,5% geloofde in een leven na de dood, 6,2% geloofde hier niet in; 14,3% twijfelde; 89,2% geloofde in een laatste oordeel, 10,8% twijfelde hieraan. In een stad in midden-Frankrijk van 19.000 inwoners kwam bij een onderzoek het volgende aan het licht: 15.800 waren zonder geloof en stonden geheel buiten de Kerk, 3200 voelden zich verbonden met de Kerk. Hiervan hadden 1000 personen geen levend geloof, 1100 personen hadden wel geloof, maar vermengd met veel bijgeloof; slechts bij 1100 personen trof men een geloof aan zoals men dat van goede katholieken mag verwachten. De dagboeken van de onderzoeker I. Rosier O. Carm. zijn één getuigenis van de afwezigheid van een echte godsdienstige houding t.a.v. God en Kerk. Wij willen hieruit slechts een citaat aanhalen en wel een passage, waarin Père Loew zijn oordeel uitspreekt over de godsdienstige houding van de arbeiders in Marseille. ‘Hoe staat het eigenlijk met het katholicisme in Marseille?’, vroeg ik Pater Loew. ‘Treurig’, antwoordde hij. ‘Laten de mensen hier hun kinderen nog dopen? Willen ze nog katholiek zijn?’ ‘Ja, dat wel, maar wat heeft dat te betekenen? Katholiek zijn heeft hier niets te betekenen dan behoren bij de Latijnse volkeren. Katholiek zijn is hetzelfde als Mediterraneër zijn. Alleen traditie, geen geloof’Ga naar voetnoot12). Op een andere plaats geeft Pater Loew zijn oordeel over het Godsbesef van de arbeiders te Marseille: ‘Wij geven toe, dat van de 100 arbeiders, die 's morgens tussen vijf en zeven door de straten van Marseille trekken, 99 absoluut niet geloven in God, die Geest is, noch in de onsterfelijke geest van de mens. Dit is algemeen. Men zou kunnen wijzen op christelijke gebruiken en feesten, die ons zouden kunnen doen vermoeden, dat het geloof nog niet geheel gestorven is. Als wij ons sussen met een illusie, zal deze illusie tenslotte alles bederven. Want deze folklore sluit de ogen en het hart voor het ware christendom, dat Geest en Leven is’Ga naar voetnoot13). In een Franse studie over de godsdienstige toestand in het stedelijk milieu wordt dit folklorisme als volgt gepreciseerd: ‘Le pharisaïsme: prédominance du rite sur la foi et la vie chrétienne, la superstition: le baptême, remède contre le croup ou les convulsions, la religion purement naturelle: ritualisation de la nais- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sance, de l'adolescence, du marriage, de la mort, le folklore local; la première communion comme festivité ou comme formalité sociale à laquelle il vaut mieux se soumettre pour ne pas avoir de difficulté au moment du mariage’Ga naar voetnoot14). Meer exacte gegevens over de houding t.a.v. het goddelijke worden ons beschikbaar gesteld door een enquête welke in 1958 werd gehouden onder de jongeren tussen 18 en 30 jaar door het Institut Français d'Opinion Publique (I.F.O.P.). In het sampling onderzoek werden 1524 jongeren ondervraagd over hun geloofshouding tegenover verschillende godsdienstige waarheden. Onder de praktizerende katholieken geloofde vrijwel iedereen in de H. Drievuldigheid en in de Godheid van Christus. Van de niet-praktizerenden geloofden slechts 59% dat Christus de Zoon van God is en 43% in de H. Drievuldigheid. In het kort willen wij hier de affirmatieve antwoorden laten volgen op een aantal belangrijke vragen zonder verder onderscheid te maken tussen practicantes en niet-praktizerenden.
Uit de meer gedetailleerde cijfers zoals wij die hieronder laten volgen betreffende een tweetal vragen blijkt dat de gegevens van Parijs en de andere grote steden steeds ongunstiger zijn dan die van het platteland. Vervolgens blijkt ook hier weer het verschil in geloofshouding tussen hen die nog praktizeren en anderen die de praxis vaarwel hebben gezegd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de godsdienstige houding van de Oostenrijkers gaf Mgr. Jäger in 1952 het volgende oordeel: ‘Unser Volk gilt statistisch ein christliches Volk, weil 95% sich noch zu den beiden groszen Konfessionen bekennen. Aber ich sage nicht zu viel, wenn ich behaupte, dasz 70% dieser sogenannten Christen im Letzten und Tiefsten vollkommen indifferent sind in ihrem Denken, in ihrer Stellungnahme, in ihrem Tun und Lassen durchaus vom marxistischen oder liberalistischen Geiste geformt und geprägt sind.... Ihr Glaube ist bereits so schwach, ihre Verbindung mit Gott ist eine so theoretische Angelegenheit, dasz man den Widerspruch zwischen Glauben und Leben gar nicht mehr empfindet’Ga naar voetnoot15). Onder de jonge arbeiders in Oostenrijk is het geloof erg verzwakt; slechts 53% gelooft in de hemel, niet meer dan 35% gelooft in de hel, 33% in de verrijzenis van Christus, 55% twijfelt aan de maagdelijkheid van Maria, 51% is voor echtscheiding. Bij gelegenheid van een onderzoek verklaarde slechts 25% nooit pornografische lectuur te lezen. In Portugal verklaarde 70% van de ondervraagde jeugdige arbeidsters, tijdens een J.O.C.-onderzoek, niet te geloven in de verrijzenis van Christus, 66% van deze meisjes bekende geregeld immorele lectuur te lezen. In 1952 hield Prof. G.D. Rosenquist in Finland een onderzoek naar de godsdienstige houding onder de Lutheraanse bevolking. Enige gegevens uit zijn onderzoek laten wij hier volgen:
De geloofsbeleving van de stedelingen blijkt aanzienlijk zwakker te zijn dan op het platteland. Deze conclusie die men zeker uit een aantal onderzoeken kan trekken mag men echter niet overdrijven, zoals Chélini enigszins doet (p. 263); denken wij slechts aan het platteland van Frankrijk, Portugal en Zuid-Spanje. Een onderzoek in Amerika, georganiseerd door het Catholic Digest toont aan, dat 99% van de Amerikaanse stedelingen in God gelooft. Naar gelang de vragen aangaande de geloofsinhoud meer worden toegespitst worden de positieve antwoorden minder talrijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling met de Franse steden, blijkt hier, dat zij die een hogere vorm van onderwijs gevolgd hebben, minder gelovig zijn. De profane cultuur wordt in Amerika gevoeld als een obstakel voor het geloof. Van hen die in God geloven heeft 90% slechts de lagere school gevolgd; van diegenen die enige jaren universitaire opleiding achter de rug hebben gelooft slechts 86% in het bestaan van God; van diegenen die een diploma behaalden aan de universiteit gelooft slechts 76% in het bestaan van God. Hoewel deze percentages teruglopen, blijkt de Amerikaanse stedeling in meerdere opzichten geloviger te zijn dan de EuropeseGa naar voetnoot16).
De onderzoeken welke in de steden gehouden zijn naar de godsdienstige houding zijn nog te fragmentarisch om ons een duidelijk beeld te verschaffen. De gevonden gegevens krijgen meer reliëf wanneer men ze plaatst naast de cijfers over het misbezoek die wij in een vorige bijdrage publiceerden. Bovendien is een perfect scepticisme in de geloofshouding maar zelden volkomen. De uitdrukking van een negatieve religieuze houding wordt lang niet altijd gekarakteriseerd door een grote zekerheidGa naar voetnoot17). Wel blijkt hier duidelijk het verschil tussen de ‘attitudes verbales’ en de ‘attitudes réelles’. Het is heel gemakkelijk om bevestigend te antwoorden op de vraag of men katholiek is, maar dit katholicisme blijkt in de veel gevallen geen volledige aanvaarding van de Kerk en de geloofswaarheden in te houden. Hoewel men verklaart katholiek te zijn, nemen de godsdienstige waarden lang niet altijd een dominante plaats in, in veel gevallen maakt de godsdienst en het kerklid-zijn slechts een marginale waarde uit; men aanvaardt de godsdienst als een waarde naast vele andere. Voor sommigen is het lid-zijn van de Kerk gelijk met de totale aanvaarding van de kerkelijke leer, terwijl dit voor anderen een vrij grote marge laat voor een niet-participeren. Uit het reeds vermelde I.F.O.P.-onderzoek bleek o.a. dat 76% der jongeren in Frankrijk zich katholiek noemt, terwijl 43% hiervan verklaarde niet te praktizeren. Enerzijds ontmoet men een religieuze houding die het geheel van waarden en normen integreert, anderzijds komt duidelijk een religieuze houding aan het licht, die slechts marginaal blijft en een scheiding veroorzaakt tussen godsdienst en levenGa naar voetnoot18). Met Schmitt-Eglin zou men kunnen aanvaarden, dat de stedelijke samenleving van onze tijd het stadium van de ‘chrétienté’, waarin de christelijke gedragsregels samenvallen met de civiele gedragsnormen, achter zich heeft gelaten. Deze vorm van christelijke samenleving kwam in de steden van de vorige eeuw nog veel voor. In veel steden is men thans terechtgekomen in de ‘phase de désaffection’, waarin de godsdienst wordt vermaterialiseerd en van haar sociaal karakter ontdaan. Ofwel men verkeert in de ‘phase d'émancipation’, waarin het nog wel eervol blijft zijn godsdienstpraktijken te vervullen, maar eenieder matigt zich het recht aan voor zichzelf uit te maken hoe ver hij met het vervullen van die plichten kan gaan. Men volbrengt ze en men verzuimt ze juist zoals het uitkomt. ‘Pratiquement la foi s'est amenuisée jusqu'à devenir | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
une simple opinion qu'il est loisible d'adopter ou de rejeter, toujours sujette à discussion. Bientôt on se meut en pleine religion naturelle, si tant est que cette notion abstraite peut avoir concrètement un sens’Ga naar voetnoot19). Toch wanhopen wij niet aan de steden, ondanks de verminderde godsdienstigheid. Ook al zijn de steden de haarden van afval, zij zijn ook de kernen voor een nieuw godsdienstig réveil. Wij mogen zelfs aan de zgn. ‘massamensen’ in de steden niet wanhopen. De Kerk zal zich echter wel in haar parochiële zorg intenser met deze mensen dienen bezig te houden, wil zij door alle tijden heen volkskerk blijven. Wij zouden de steden van onze tijd niet graag gelijk stellen met Sodomma en Gomorra. Evenmin zouden wij het oordeel van H. Godin en Y. Daniel over de Franse steden willen veralgemenen. Aan het einde van een zeer suggestieve beschrijving van het heidendom, dat zij in allerlei vormen ontdekken, schrijven de auteurs: ‘Notre paganisme est un paganisme de milieu de vie, et c'est jusqu'au fond de leur structure profonde que nos grandes villes sont païennes’Ga naar voetnoot20). Zelfs daar waar de godsdienstige praktijken voor 80 tot 95% worden nagelaten treft men menigmaal nog een zwak geloof aan in God. Dit ‘geloof’ is echter niet levend meer, het wordt niet meer gevoed door de bron der sacramenten, maar er ligt nog steeds een aanknopingspunt om deze mensen via hun godsdienstig gevoel weer voor de kerkelijke praktijk terug te winnen. |
|