Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Internationale kroniek
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorbeeld van CubaWashington en Havana zijn de twee polen die op het ogenblik, rechtstreeks of indirect, het politieke leven in Latijns-Amerika bepalen. De Cubaanse revolutie heeft een probleem gesteld dat normaal gesproken voortijdig werd opgeworpen. De overwinning van Fidel Castro tegen een wel buitengewoon corrupt dictator als Batista greep veel dieper in dan een van de vele ‘paleisrevoluties’ waarvan de Latijns-Amerikaanse staten het geheim bezitten. Voor het eerst in de geschiedenis van dit continent werd de structuur zelf van de staat en het hele politieke leven in socialistische zin gewijzigd en ‘voor het eerst sedert honderd jaar’ werd de Monroe-doctrine geschonden door het feit dat Cuba zijn zaak liever voor de Veiligheidsraad bracht dan voor de Organisatie van de Amerikaanse Staten. Alleen reeds door zijn voortbestaan laat het Cubaanse experiment zijn invloed gelden op bijna elke Latijns-Amerikaanse staat. Zowel in de grote staten als in de kleinere landen, die hun politieke onafhankelijkheid nog moeten veroveren, liggen de voorbeelden van deze invloed voor het grijpen: in Venezuela, waar de coalitie van de ‘Acción Democratica’ en de ‘Union Republicana Democratica’ (de laatste pro-Castro), waarop President Romulo Betancourt steunde, uiteenviel; in Brazilië, waar President Janio Quadros, die zijn electoraal succes voor een groot deel aan zijn pro-Fidelistische uitspraken te danken had, ontslag moest nemen; in Argentinië, waar President Frondizi, die zeker niet linksgericht is, toch het initiatief nam Ernesto ‘Che’ Guevara, Cuba's minister voor Economische Zaken en afgevaardigde op de Conferentie te Punta del Este, voor een bezoek uit te nodigen; in Peru, waar het ‘Castrismo’ aanleiding is geweest tot verregaande anti-communistische maatregelen, die heel wat incidenten uitlokten in de Senaat en relletjes in de straten van het nochtans - naar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Latijns-Amerikaanse begrippen - kalme Montevideo; in Brits Guyana, waar Dr. Cheddi Jagan, die zijn sympathie voor de opvattingen van F. Castro openlijk betuigt, na zijn recentie verkiezingsoverwinning vast besloten is zijn land naar de onafhankelijkheid te voeren binnen het kader van de Commonwealth. Op dit ogenblik wordt de strijd van de ‘duistere krachten van de reactie’, waarvan president J. Quadros in zijn ontslagbrief aan het Bondsparlement gewaagde, tegen de sympathisanten van het Castro-beleid voortgezet. Geen politicus die zijn weg zoekt naar de hoogste functies van een Latijns-Amerikaanse staat, zal zich tegen Castro uitspreken wanneer hij alleen op de steun van de volksmassa kan rekenen. Of hij met de politiek van F. Castro zal blijven sympathiseren wanneer hij met staatsverantwoordelijkheid is bekleed, is een andere vraag. Misschien zal hij zich dan, tenminste uitwendig, tot het Kennedy-beleid bekennen, doch hij zal dit doen op grond van rationele, economische en financiële overwegingen en niet uit emotionele sympathie. Want het is een feit dat er van deze Fidel Castro, die in onze Westese kranten en televisie-uitzendingen, beurtelings als een verward veelprater, als een vervolger van de katholieke kerk en ook wel eens in de armen van Nikita Chroestsjef wordt voorgesteld, een fascinerende kracht uitgaat op de Latijns-Amerikaanse volksmassa's. Wil men deze fascinatie enigszins begrijpen en tot haar juiste afmetingen herleiden, dan is het in de eerste plaats nodig even een meer kritisch en objectief standpunt in te nemen dan de Amerikaanse nieuwsagentschappen in hun berichten over Cuba geneigd zijn te doen. Nooit wordt hierin wat meer uitleg verschaft over de agrarische hervormingen die Castro met goed gevolg heeft doorgevoerd, over de redenen waarom Castro voortaan petroleum en andere produkten uit de Sovjet-Unie importeert, over de politieke houding van een aantal katholieke priesters (ongeveer 500 van de 700 priesters waren vreemdelingen, meestal Spanjaarden)Ga naar voetnoot2), en vooral over het Latijns-Amerikaanse kader waarin de gebeurtenissen op Cuba pas hun ware betekenis krijgen. Twee concrete voorbeelden van de gevolgen, die een dergelijke eenzijdige voorlichting kan hebben, het ene met een ietwat belachelijke, het andere met een tragische afloop, mogen hier volstaan. Toen onlangs enkele vliegtuigen van Noord-Amerikaanse lijnen ‘gekaapt’ werden, hieven de kranten een bijna hysterisch geschreeuw aan tegen de ‘Cubaanse’ piraten. Later werd echter bekend, dat het in het ene geval een onevenwichtig persoon van Franse herkomst en in het andere geval een berucht Amerikaans gangsterpaar betrof. Het tweede voorbeeld is tragischer. Het nationaliseren van Noord-Amerikaanse bezittingen, de zuidelijke logomachie, de ‘Latijnse’ demagogie van de Castro-regering die haar mislukkingen al te gemakkelijk op de rug van de Noord-Amerikaanse kapitalen schoof, de hulp van Chroestsjef, het oprichten van een zogenaamde Cubaanse ‘Volksdemocratie’, dat alles was te veel om Castro niet als een ‘communist’ en dus als een vijand van de V.S. te brandmerken. Het logisch gevolg van deze al te simplistische constructie was de invasie op Cuba, waarvan de tragische afloop bekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Beter is het, de Cubaanse revolutie in haar historisch Latijns-Amerikaans kader te plaatsen, in het geheel van het ontvoogdingsproces van de gekoloniseerde natiesGa naar voetnoot3). ‘Kolonialisme’ is immers een meervoudig begrip, waarvan het odium niet alleen op de vroegere West-Europese bezittingen in Afrika en Azië valt, maar evenzeer op de Verenigde Staten en Rusland. Met Arthur P. WhitakerGa naar voetnoot4) dient men naast het politieke, tevens ook een economisch en een militair kolonialisme te onderscheiden en deze laatste twee zijn van toepassing op de verhouding Verenigde Staten-Latijns-Amerika. Het is niet moeilijk een aantal voorbeelden bij elkaar te halen van Latijns-Amerikaans ‘anti-kolonialisme’ en ‘anti-imperialisme’ tegen de economische en militaire overheersing van de V.S. Op economisch gebied was o.m. het boek van de Chileense socialistische leider Oscar Waiss, Nacionalismo y Socialismo en America Latina, bijna één lange diatribe tegen de ‘Yankees’. Minder bekend dan het verzet tegen het economisch imperialisme zijn de reacties tegen de militaire afhankelijkheid. Bij het uitbreken van de oorlog in Korea liet Frondizi, de huidige president van Argentinië, zich in vrij heftige bewoordingen uit tegen de onder druk van de V.S. gesloten verdragen van Chapultepec (1945) en Rio de Janeiro (1947) en het inschakelen daarvan in het inter-Amerikaans verdedigingssysteem, zoals dat op de Conferentie te Bogota (1948) was gebeurd: ‘Chapultepec, Rio de Janeiro en Bogota binden ons lot aan dat van de V.S. zonder dat wij nog enige andere keuze hebben. Wij zijn gedoemd tot oorlog of vrede naargelang de staatslieden en militairen van deze staat het zullen besluiten’Ga naar voetnoot5). Hierbij mag men niet vergeten, dat dit ressentiment tegen de ‘Yankees’ voor een deel ook te verklaren is uit militaire veroveringen van de ‘States’, waarvan de annexatie van Texas ten nadele van Mexico ongetwijfeld de sterkste herinnering heeft nagelaten. Samenvattend kan men zeggen, dat de Noord-Amerikaanse theorie van een ‘manifest destiny’ voor de Latijns-Amerikanen helemaal niet zo vanzelfsprekend is als de Noord-Amerikanen willen doen geloven. Tegenover deze algemene latente ontevredenheid met het economisch en militair ‘Yankee colonialism’ is Fidel Castro dan de enige Latijns-Amerikaanse dictator die zich, op nauwelijks 200 km van de V.S., een felle anti-Amerikaanse politiek kan veroorloven en kan blijven veroorloven, een anti-Amerikaanse politiek, die - zonder dat zij misschien zouden bereid zijn er de kleur van over te nemen - toch beantwoordt aan de gevoelens van vele Latijns-Amerikaanse politici. Bovendien heeft deze ongelijke strijd tussen de V.S. en Cuba iets van het gewaagde, van het avontuurlijk-gevaarlijke en het paradoxale, dat het Latijns-Amerikaanse temperament zo eigen is. Terwijl b.v. het naasten van de Nederlandse bezittingen in Indonesië voor een Soekarno relatief ongevaarlijk was - Nederland lag immers ver af en werd door de wereldopinie als ‘kolonialistisch’ gebrandmerkt -, was het nationaliseren van de Amerikaanse bezittingen op Cuba een veel gewaagder onderneming. Maar juist in de gedurfde, uitdagende houding van de dwerg tegenover de reus ligt een groot deel van Castro's populariteit besloten. De lust om tegen windmolens te vechten zit ook | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Cervantes' Latijnse nazaten in het bloed en dreigt hen soms wel eens gevaarlijk naar het hoofd te stijgen. Een tweede grond voor de sympathie voor Castro is zijn revolutionaire sociale politiek. Ook dit moeten we in het juiste perspectief situeren. Ondanks het grote aantal revoluties die kenmerkend zijn voor de Latijns-Amerikaanse landen, bleef vóór de Tweede Wereldoorlog - met uitzondering van Mexico - elke sociale revolutie uit. De manier waarop in de dertiger jaren enkele dictators naar de macht grepen, was nochtans betekenisvol. In 1930 was er de mars op Rio de Janeiro onder de leiding van Dr. Getulio Vargas. Ofschoon zijn opvattingen naderhand verwant leken met die van Salazar, was het toch opmerkelijk dat Vargas niet op enkele grote landeigenaren of industriëlen, noch op een of andere overeenkomst met de Kerk wilde steunen, maar op de arbeidende klasse. De staatsgreep in Argentinië in 1943 verliep aanvankelijk geheel volgens de oude beproefde methode, maar toen het leger een interim-regering installeerde, vroeg de toen nog weinig bekende luitenant-kolonel Juan Peron niets anders dan aan het hoofd te mogen staan van een Secretariaat van de Arbeid. Hij richtte vakverbonden op, die in Argentinië nog niet bestonden, en bracht het langs deze weg twee jaar later tot president van het land. In Columbia, in Venezuela, in Peru werden na de Tweede Wereldoorlog uiterst rechtse dictators aan de dijk gezet en kwamen mensen uit de middenklasse aan het bewind, die geleidelijk de nodige hervormingen wilden invoeren. In Cuba bleef alles echter zoals het was. Terwijl andere dictators als Rojas Pinillo (Columbia) en Perez Jiménez (Venezuela) het zonder veel tegenstand begaven en Manuel Odria (Peru) zich bijna uit eigen beweging terugtrok, klampte Batista zich verbeten aan zijn machtspositie vast. Hij rekende op het leger, welks steun hij tegen een steeds hogere soldij zocht af te kopen. Na drie jaren harde strijd behaalde Castro, die de misnoegde volksmassa achter zich had, ten slotte de overwinning. Zijn bewind bracht radicale sociale hervormingen tot stand. Zijn agrarische hervorming werd het best geslaagde experiment in Latijns-Amerika en bezorgde hem definitief de steun van de plattelandsbevolking. Wie dacht dat een invasie van enkele honderden politieke bannelingen door de Cubaanse bevolking zou worden aangegrepen als een gelegenheid om het juk van Fidel Castro af te schudden, had zich wel heel grof misrekend. Ongetwijfeld, de sociale en economische hervormingen op Cuba zijn allerminst geleidelijk en stap voor stap voorbereide verwezenlijkingen; ook hier koos Castro immers de radicale weg van de revolutie. Maar ook dit aspect schrikt de Latijns-Amerikaanse volksmassa niet af. Integendeel, zij die leven in de krotten, opgetrokken met blik en inpakpapier, tussen de afvalstoffen in de ‘callampas’ van Chili, in de ‘favelhas’ van Brazilië, in de ‘ranchos’ te Caracas en te Bogota, in de ‘villas Miseria’ te Buenos Aires, zij die in mensonwaardige omstandigheden werken in de mijnen van Bolivië of op de plantages, zij die met dertig, veertig op één vrachtwagen de ellende van de Sertao (Brazilië) ontvluchten, zij allen worden meer gefascineerd door radicale hervormingen dan geleidelijke verbeteringen. Daarmee is niet gezegd dat ook de regeringen van deze volkeren zich gemakkelijk door de extreme experimenten van Castro zullen mee laten slepen. Integendeel verzetten velen zich scherp tegen mogelijke invloeden van het Castrismo in eigen land, niet uit liefde tot Washington, niet uit afkeer voor de naastingen van de Amerikaanse goederen op Cuba, niet uit heilige toorn over de vervolging van de Kerk, maar eenvoudig uit drang naar zelfbehoud. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Economische moeilijkhedenDe economische structuur van de Latijns-Amerikaanse staten is in grote mate die van gekoloniseerde landen: een eenzijdig gerichte economie, die steunt op de ontginning van één of een zeer klein aantal grondstoffen of op de cultuur van één of een paar gewassen; een onvoldoend ontwikkelde infra-structuur; geen verwerkende industrieën die geleid worden door eigen technici en gefinancierd door eigen kapitalen; export en import die vooral op één staat zijn afgestemd. Het nationaal inkomen van landen met een dergelijke eenzijdige economische structuur is natuurlijk afhankelijk van de export van het ontgonnen erts (tin, koper, enz.) of het gewonnen gewas (koffie, suikerriet, tabak, enz.). De prijzen van deze grondstoffen en gewassen op de wereldmarkt zijn echter aan enorme schommelingen onderhevig. Behalve de koffie en de petroleum, daalde de index van de prijzen van de overige voornaamste exportprodukten van de Latijns-Amerikaanse staten (1948 = 100), na in 1951 tot 123 te zijn opgelopen, tot 101,4 in 1952 en tot 89,1 in 1953Ga naar voetnoot6). En dan zijn dit slechts globale cijfers. Sommige produkten vertoonden nog geweldiger prijsschommelingen; het koper b.v. daalde met ongeveer 64% in verhouding tot zijn hoogste waarde binnen de tijdspanne van één jaar (1956). Voor landen waarvan de export nagenoeg uitsluitend op één van deze grondstoffen is aangewezen, is een dergelijke schommeling een ware ramp. Hoe kan men een stevig economisch beleid voeren wanneer men niets vermag tegen zulke prijsschommelingen en geen enkele regulariserende macht bezit? Onderstaande tabelGa naar voetnoot7) geeft een duidelijk beeld van de kwetsbaarheid van de economie in deze landen. Er zijn in samengebracht: enerzijds het aantal grondstoffen die samen 60% van de uitvoer van het betrokken land uitmaken, anderzijds het procent van de gemiddelde jaarlijkse schommelingen waaraan de opbrengst van deze grondstoffen onderhevig was tijdens de periode 1946-1954.
Ongeveer 60% van de Latijns-Amerikaanse export en import gebeurt met de V.S. En deze afhankelijkheid vormt een tweede zwakheid van de economische handelsstructuur van deze landen. Politiek betekende dit vóór de Cubaanse revolutie: geen enkele regering in Latijns-Amerika kan regeren zonder de uitdrukkelijke of tenminste stilzwijgende goedkeuring van de Noord-Amerikaanse koper-, tin-, tabak-, petroleum-, fruit- en andere geïnteresserdee concerns, die bepalend zijn voor het bewind van het State Department te Washington ten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
opzichte van de inter-Amerikaanse verhoudingen. Het voorbeeld van de Cubaanse suiker is voldoende bekend. Zoals men weet, produceren de V.S. zelf slechts een gering gedeelte van hun jaarlijkse suikerverbruik (ongeveer 8,5 miljoen ton); de rest werd ingevoerd uit Cuba (3 miljoen ton, d.i. meer dan de helft van de produktie van dit land). In 1952 werd tussen de V.S. en Cuba de zgn. ‘Sugar Act’ gesloten, waarbij Cuba het recht kreeg zijn suiker te leveren tegen de prijs van 0,0536 dollar het pond (453 gr), terwijl de prijs op de wereldmarkt gemiddeld slechts een 0,0295 dollar bedroeg. In schijn brachten de V.S. aldus een offer, in werkelijkheid was dit slechts de prijs welke zij betaalden voor de verdere economische overheersing van Cuba. Dat Cuba hiermede inderdaad een interessante zaak was geworden voor de Amerikaanse kapitalen, blijkt wel uit het feit, dat tussen 1950 en 1959 de Amerikaanse privé investeringen op Cuba met meer dan 50% toenamen. In juli 1960 tekende Eisenhower, na vele maanden aarzelen, het decreet waarbij de Sugar Act werd opgezegd en het importcontingent van Cubaanse suiker met 700.000 ton verminderd. Normaal zou Cuba hiermee in een onmogelijke economische en financiële toestand zijn geraakt. Maar F. Castro nam zijn toevlucht tot wat geen Latijns-Amerikaanse dictator vóór hem ooit heeft gedaan: hij verkocht zijn overtollige suiker aan de Sovjet-Unie.... | |||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale problemenVan de enorme problemen die zich op sociaal gebied in deze landen stellen, kunnen wij ons nauwelijks een beeld vormen. De bevolkingsaangroei is zeer verschillend van land tot land, maar ligt gemiddeld ontzaglijk hoog. Duidelijk wordt dit als men even de verschillende cijfers van de gemiddelde jaarlijkse bevolkingsaangroei opgeeft in verhouding tot b.v. de V.S. (130/00). België (30/00) en Nederland (120/00). Chili, Peru, Uruguay en Bolivië kennen slechts een jaarlijkse gemiddelde bevolkingsaangroei die minder dan 200/00 is; Brazilië, Columbia, Guatemala, Honduras, Panama, Equator en nog andere bereiken 200/00 tot 300/00; terwijl Mexico, Nicaragua, Costa-Rica en Paraguay meer dan 300/00 bereiken. Hierbij moet men bedenken, dat ongeveer 40% van de totale bevolking van Latijns-Amerika minder dan 14 jaar oud is. Intussen is de kinderarbeid in nagenoeg alle Latijns-Amerikaanse landen nog steeds een treurige werkelijkheid. De woningnood heeft in vele gevallen geweldige verhoudingen aangenomen. Eén voorbeeld slechts: in Chili achtte men reeds in 1955 het tekort aan woongelegenheden op 407.500Ga naar voetnoot8). Wanneer men er de 235.000 krotwoningen bijtelt, dan bereikt men een totaal tekort van 642.000 woningen, d.i. meer dan 53% van de actuele behoeftenGa naar voetnoot9). Deze ellendige toestand verergert nog ieder jaar: jaarlijks neemt de bevolking met meer dan 100.000 toe en kan men nauwelijks een 10.000 nieuwe woningen bouwen, d.i. slechts de helft van het nodige aantal. Hetzelfde probleem stelt zich ongeveer in geheel Latijns-Amerika. Tussen de jaren 1946 en 1951 is de bevolking toegenomen met gemiddeld 2,4 miljoen per jaar (wat ongeveer overeenkomt met 475.000 nieuwe gezinnen) en er werden gemiddeld slechts 166.000 nieuwe woningen per jaar gebouwd. Nu kan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
men in het Westen wel zeggen, dat ‘woning’ een relatief begrip is, dat de bevolking van de zuidelijke landen over het algemeen minder aan een degelijke woning is gehecht, dat minder gecultiveerde volkeren ook geringere eisen stellen inzake woning. Maar dit argument doet geen afbreuk aan het feit, dat tenminste één derde van de Latijns-Amerikaanse bevolking zelfs het minimum moet missen, met alle fysieke en morele gevolgen vandien. Voor een deel is dit woningtekort het gevolg van de rush naar de steden. In enkele decennia hebben sommige steden hun aantal inwoners verhonderdvoudigd gezien: Buenos Aires (3.367.000), Rio de Janeiro (2.300.000), Sao Paulo (2.010.000). Daarbij komt dat vooral in de kleinere centra (van 10.000 tot 50.000 inwoners) tot meer dan 25% meer vrouwen dan mannen verblijven, een toestand waarvan men ook weer gemakkelijk de gevolgen kan vermoeden. Het gemiddeld jaarlijks inkomen per inwoner is ongeveer 220 dollar (het negende van een inwoner uit de V.S.). Hier moeten we echter onmiddellijk aan toevoegen, dat er een nog even groot verschil bestaat én tussen de verschillende Latijns-Amerikaanse staten onderling én tussen de verschillende klassen van de bevolking in één land. In de vier landen met het hoogste gemiddeld inkomen per inwoner bedraagt dit cijfer 326,4 dollar, in de vier landen met het laagste gemiddeld inkomen slechts 78,9 dollarGa naar voetnoot10). De extremen waren op een bepaald ogenblik (1954): Venezuela met 423,52 en Equator met 55,15 dollar. Nog breder is echter de kloof in elk dezer staten tussen een minderheid geprivilegieerde rijken en de massa handarbeiders in de steden en op de plantages. Ongeveer 80% van de Latijns-Amerikaanse bevolking ontvangt 16.704 miljoen dollar, dit is slechts 50% van het totale inkomen. Dit betekent dat voor 80% van de Latijns-Amerikaanse bevolking het gemiddeld jaarlijks inkomen niet eens 220 dollar bedraagt (het cijfer dat we boven hebben geciteerd), doch slechts 132,5 dollar. Doch ook dit globale cijfer zegt nog niet alles, wanneer men constateert dat b.v. in Chili 62% van de bevolking het slechts met 24% van het nationaal inkomen moet stellen en dat in Columbië 30% van het nationaal inkomen naar 2,6% van de bevolking gaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Psychologische kloofOp psychologisch niveau is de kloof tussen de V.S. en de Latijns-Amerikaanse bevolking tenminste even groot als op economisch en sociaal gebied: ‘Onze moeilijkheden met de Latijns-Amerikanen zijn niet hoofdzakelijk economisch of politiek; zij zijn van psychisch-morele aard. Wij behandelen hen als een minderwaardig volk’. Deze vrijmoedige woorden van Prof. Frank TannenbaumGa naar voetnoot11) geven duidelijk de kern weer van het ressentiment van de brede lagen van de Latijns-Amerikaanse bevolking tegen de ‘Yankees’. Tannenbaum meent dat deze meerderwaardigheid van de Noord-Amerikanen in verband moet gebracht worden met het probleem van de rassen-integratie in de V.S. zelf: zolang de V.S. met dit intern vraagstuk niet klaar zijn gekomen, kunnen zij zich moeilijk als hét voorbeeld van een ware democratie opwerpen en aanspraak maken op een leidende rol in de wereld. Hoe dan ook, wie enigszins vertrouwd is met het delicate en complexe karakter van het rassen-vraagstuk op het Amerikaanse | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
continent zal wel begrijpen dat de goede betrekkingen tussen Noord- en Zuid-Amerika nog wel op zich zullen laten wachten. Er zijn nu eenmaal problemen die niet alleen door het stemmen van enkele wetteksten of het toekennen van ruime budgetten kunnen verholpen worden. Waar het op aankomt tenslotte is een wijziging in de houding, in de gezindheid van de Noord-Amerikanen ten opzichte van Latijns-Amerika en deze wijziging zal radicaal moeten zijn, indien zij in Latijns-Amerika de herinnering willen uitwissen aan de ‘big stick’ van Theodoor Roosevelt, de ‘Manifest Destiny’-gedachte en de Monroe-doctrine als dekmantel voor het Amerikaanse ‘kolonialisme’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Alliantie voor de Vooruitgang’ en de Conferentie te Punta del EsteWanneer de sociaal-economische toestand in Latijns-Amerika voor een groot deel het gevolg is van het economisch en financieel beleid van de V.S., dan betekent dit echter niet dat de V.S. in het geheel geen hulp zouden verleend hebben. Inderdaad. Technische hulp van de meest diverse aard werd aangeboden, hetzij als een uitwerking van het zogenaamde ‘Point Four Programma’ van president Truman, hetzij door tussenkomst van de Organisatie voor de Amerikaanse Staten. Verschillende wetenschappelijke instellingen van de V.S. hebben - doorgaans in samenwerking met analoge instellingen in de betrokken Latijns-Amerikaanse landen - een aantal plannen klaar gemaakt voor een betere maatschappelijke ontwikkeling. De V.S. werden echter niet bereid gevonden om een rechtstreekse financiële hulp te verlenen bij het verwezenlijken van deze plannen. Tevergeefs bepleitten de voormalige president van Brazilië, Kubitschek, en andere invloedrijke staatslieden een soort ‘Marshall-hulp’. De V.S. waren van oordeel, dat de Latijns-Amerikaanse landen maar leningen moesten zien te plaatsen op de internationale kapitaalmarkt, directe investeringen konden aantrekken door een daartoe geschikt klimaat te scheppen en verder ook nog leningen konden vragen aan de Amerikaanse Export-Import Bank en de Internationale Bank. De kansen om belangrijke leningen op de internationale kapitaalmarkt te plaatsen waren voor de meeste van deze landen echter een onmogelijkheid, omdat zij in het verleden de aangegane verbintenissen vaak niet hadden kunnen nakomen. Daarentegen werden er wel vele investeringen gedaan door internationale en vooral Noord-Amerikaanse maatschappijen, met het gevolg dat de eenzijdige economische structuur en exportmogelijkheden nog meer werden geaccentueerd. Ook de sociale hervormingen werden hierdoor afgeremd, aangezien deze privé beleggingen doorgaans een alliantie aangingen met de sociaal-conservatieve Latijnse politici. Ook psychologisch hadden vele van deze privé investeringen een negatief resultaat: niet alle ondernemingsleiders muntten uit door takt in de omgang met de plaatselijke autoriteiten en het hun ter beschikking staande personeel.
Indien noch internationale leningen, noch privé investeringen van Noord-Amerikaanse kapitalen een oplossing konden bieden, dan hadden de kredieten van de Export-Import Bank en de Wereldbank misschien wel iets vermocht, indien dit niet onmogelijk was gemaakt door de weinig soepele statuten van deze instellingen (alleen produktieve plannen komen hiervoor namelijk in aanmerking). Op dit ogenblik bestaat als een filiaal van de Wereldbank, de ‘International Development Association’ (IDA), wier statuten heel wat soepeler | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werden opgevat met het oog op de behoeften van de ontwikelingslandenGa naar voetnoot12). In mei 1961 kende de IDA een eerste lening van 9 miljoen dollar toe aan Honduras voor de aanleg van wegen. De rampzalige breuk tussen Cuba en de V.S. heeft zeker mede tot gevolg gehad, dat de Noord-Amerikaanse dollarsteun sindsdien gemakkelijker naar het Zuiden vloeit. De V.S. zijn zich meer bewust geworden welke gevaarlijke voedingsbodem voor experimenten in de zin van Castro's volksrepubliek in de overige staten van Latijns-Amerika voorhanden is. Nelson Rockefeller, kandidaat bij de jongste presidentsverkiezingen en een goed kenner van Latijns-Amerika, heeft een plan voor hulpverlening ontworpen dat vooral de sociale ontwikkeling wil stimuleren. De Eisenhower-administratie nam het in een tamelijk gereduceerde vorm over (het ‘Dillon-plan’) en legde het voor op de ministers-conferentie van de Organisatie van de Amerikaanse Staten te Bogota, in september 1960. De V.S. verklaarden zich in beginsel bereid om 500 miljoen dollar bij te dragen tot het constitueren van een fonds voor de sociale ontwikeling van Latijns-Amerika. Vele afgevaardigden lieten verstaan dat het voorziene bedrag, te verdelen over een tijdspanne van twintig jaren, onvoldoende was, maar aanvaardden het Amerikaanse voorstel uiteindelijk toch eenparigGa naar voetnoot13). Het voortbestaan van het Castro-regime bracht de V.S. ertoe de hulp aan Latijns-Amerika forser aan te pakken. In januari 1961 lanceerde Kennedy zijn ‘Alliantie voor de Vooruitgang’, die in maart een meer concreet karakter kreeg, om uiteindelijk op 17 augustus 1961 door 21 Latijns-Amerikaanse staten als het Handvest van Punta del Este te worden goedgekeurdGa naar voetnoot14). Dit Handvest voorziet een bedrag van 20 miljard dollar voor de Latijns-Amerikaanse ontwikkelingsprojecten, over een periode van 10 jaren. Dit bedrag zou worden samengesteld, deels uit staatsgelden, deels onder de vorm van privé investeringen; een jaarlijkse verhoging van het nationaal inkomen zou aldus 2,5% bedragen. Anderzijds erkenden de betrokken Latijns-Amerikaanse staten de noodzaak, fiscale en agrarische hervormingen door te voeren, zodat de beoogde produktieverhoging de gehele bevolking en niet een klein deel ervan ten goede zou komen. Naast de drie hoofdstukken van het verdrag, waarin dit alles nader bepaald werd, heeft men er ook nog een ‘Verklaring’ aan toegevoegd, waarin wordt gezegd, dat de ‘Alliantie voor de Vooruitgang’ gegrondvest is op de overtuiging, dat het representatief democratisch regime het best geschikt is om in eerbied voor de vrijheid het algemeen welzijn op het Amerikaanse continent te bevorderen. Het is ongetwijfeld aanmoedigend te constateren dat te Punta del Este zowel de noodzaak van een rechtstreekse hulpverlening als ook het principe van een zekere planning, van een nauwere coördinatie tussen de verschillende staten van het continent en van een agrarische hervorming werden erkend. Maar anderzijds blijft het verdrag op essentiële punten in gebreke. De financiering wordt b.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltelijk voorzien met behulp van privé kapitalen, maar boven hebben we reeds gewezen op de weinig gunstige gevolgen van zulke investeringen. Overigens is het zeer de vraag of het privé kapitaal bereid zal zijn het investeringsritme verder op te drijven, wanneer het blijkt dat er niet langer even hoge winsten te halen zijn als vroeger. Tenslotte ziet men moeilijk in, hoe de privé kapitalen naar alle Latijns-Amerikaanse landen zullen kunnen worden aangetrokken, aangezien zij zich juist uit die landen schijnen terug te trekken die de in de ‘Alliantie’ aanbevolen sociale hervormingen in toepassing willen brengen. Een andere belangrijke kwestie die te Punta del Este niet werd opgelost, ondanks het zeer dringende verzoek van de verschillende delegaties, is het stabiliseren van de prijs der grondstoffen. Politiek gesproken was de Conferentie te Punta del Este een voor de V.S. interessante test inzake de houding van de Latijns-Amerikaanse Staten tegenover Cuba. De Latijnse vertegenwoordigers bleken niet bereid - ook niet voor de prijs van 20 miljard dollar - een gemeenschappelijke veroordeling van het Castro-regime uit te spreken. De New York TimesGa naar voetnoot15) merkte in dit verband overigens op, dat er ‘geen enkele kans bestaat de voornaamste Latijns-Amerikaanse Staten te verenigen tegen Cuba, zoals de V.S. het lange tijd hadden gehoopt’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitEvenzeer als het daadwerkelijk realiseren van de besluiten van Punta del Este, is het met het oog op betere betrekkingen tussen de V.S. en Latijns-Amerika van het grootste belang, dat de onnodige spanningen tussen Havana en Washington tot hun redelijke verhoudingen worden teruggebracht. Het hele probleem is hierbij tenslotte dit: zullen de V.S. ertoe komen een politiek, economisch en maatschappelijk stelsel te erkennen dat afbreuk doet aan de principes van het Amerikaanse regime? Een té absoluut negatief antwoord op deze vraag zou tot gevolg kunnen hebben, dat de Latijns-Amerikaanse Staten, op grond van hun onuitgesproken sympathie voor Cuba en hun afkeer voor hen die hun steeds de wet hebben gedicteerd, voortaan in hun buitenlandse politiek een meer neutrale koers zouden gaan volgen. Op economisch en sociaal gebied betekenen de resoluties van Punta del Este ongetwijfeld een stap in de goede richting, ofschoon lacunes, o.m. inzake het stabiliseren van de prijzen der grondstoffen, de kern van de zaak onaangetast hebben gelaten. Tenslotte moet men ook bedenken, dat de moeilijkheden in de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Latijns-Amerikaanse staten niet alleen op economisch of sociaal vlak te situeren zijn, maar dat er tevens een psychische kloof moet overbrugd worden. Ongetwijfeld zal dit zijn tijd moeten hebben, ofschoon de wil tot deze overbrugging meer dan noodzakelijk is, wil men de Latijns-Amerikaanse staten voor meer ‘neutrale’ tendensen behoeden. |
|