Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| ||||||||||
De God van Simone de Beauvoir
| ||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||
men een ‘ad hominem’ aan te wenden, schijnt juist de eerlijkheid van haar autobiografie dit werk zo aangrijpend te maken. Haar geloofsafval en daarna haar krampachtig najagen van een ersatz-geloof maken de latente eenheid uit van haar levensdrama. Haar autobiografie is helemaal niet de juichkreet van een enthousiast atheïsme, maar een tragische belijdenis van onzekerheid en onvoldaanheid. De tragiek hiervan ligt voor een groot deel in de ergelijke tegenstelling tussen de enorme belezenheid, de brede filosofische cultuur van deze intellectueel zo hoog begaafde vrouw enerzijds en haar erbarmelijk primaire voorstellingen van God en het religieuze aan de andere kant. Want wie is de God van wie zij zich zo gepassioneerd heeft willen bevrijden? De Memoires vertellen ons de geleidelijke genese van haar Godsidee, vaak openbaren zij méér dan de schrijfster zelf bewust beseft. Met name blijkt dit uit wat zij over haar kinderjaren vertelt. Scherp en gedetailleerd ontleedt zij haar eerste ervaringen. De Freudiaanse literatuur bergt voor haar geen geheimen. Zij is er zich terdege van bewust dat haar opvoeding welke hoofdzakelijk aan het kindermeisje was toevertrouwd, en de grillige, verwennende genegenheid van haar ouders haar als vanzelf naar een vroegtijdige zelfontplooiing van ‘existentialiste-in-de-dop’ hebben gedreven. Zij beseft het belang van deze opvoedingsfaktoren voor de menselijke ontwikkeling van haar persoonlijkheidGa naar voetnoot1). Dat deze situatie echter een even diepgaande invloed op haar geloofsvisie en haar Godsvoorstellingen heeft uitgeoefend, daar schijnt zij zich niet van bewust te zijn. Aan mogelijke religieuze ervaringen vóór haar schoolleeftijd hecht zij blijkbaar niet veel belang. Zij herinnert zich nog wel dat moeder haar van jongsaf meenam naar de kerk en haar veel godsdienstige ‘sprookjes’ vertelde: ‘Dès que j'avais su marcher, maman m'avait conduite à l'église; elle m'avait montré en cire, en plâtre, peints sur les murs, des portraits du petit Jésus, du bon Dieu, de la Vierge, des anges, dont l'un était, comme Louise (d.i. het kindermeisje), specialement affecté à mon service’. Maar verder is het voor haar duidelijk dat ‘les grands mystères de la religion étaient trop lointains et trop difficiles pour me surprendre’. Het belang van een gezonde verhouding tot vader en moeder voor het beginnend geloof van het kind ontgaat haar volkomen. Nogmaals, zij wéét dat haar relatie tot haar ouders op vele punten verkeerd was, doch nergens trekt zij er conclusies uit voor het ontstaan van haar | ||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||
verkeerde Godsvoorstellingen. De eerste levensveiligheid heeft zij moeten ervaren bij iemand die ‘in haar dienst staat’, het kindermeisje: ‘C'est à Louise que j'ai dû ma sécurité quotidienne’. Moeder wordt beschreven als ‘plus lointaine et plus capricieuse’. ‘Quant à papa, je le voyais peu’. Daarnaast staan echter een hele rij aanbidders klaar om dit eigenzinnig en vroegrijp kind te verafgoden en te verwennen: ‘Grands-parents, oncles, tantes, cousins, une abondante famille me garantissait mon importance’. Uit de eerste vijftig bladzijden van de Mémoires treedt Simone op ons toe als het troetelkind, het prinsesje waar iedereen voor buigt en in bewondering staat. Al haar grillen worden opgevolgd. Koppig en triomfant zet zij haar willetje door: ‘Je faisais des caprices; je désobéissais pour le seul plaisir de ne pas obéir’. Wordt zij tegengewerkt, dan gooit zij zich in ‘des crises furieuses’, tot men toegeeft. Zij kent geen gezag dat eisen durft stellen uit liefde. Elk bevel is een beknotting, een bedreiging. Er is slechts één uitweg: zichzelf affirmeren, halstarrig, tegen alles in. Haar possessief egocentrisme ziet het leven vooral als de verovering van een volstrekte autonomie. Is het dan te verwonderen dat dit verwend en eigenzinnig wezentje later zo moeilijk zal aanvaarden dat de mens in wezen ‘afhankelijk’ is, dat hij ‘zich buigen’ moet voor God, dat hij ‘zondigen’ kan tegen Gods Liefde, en dat alle goddelijk gezag voor haar ook willekeurig, liefdeloos en wispelturig zal zijn? ‘Es ist in der Tiefenpsychologie eine bekannte Tatsache, dass der Mensch aus den subjektiv erlebten Eltern-Imagines sich die für das spätere Leben, für Glaube und Unglaube revelante Imago Gottes bildet’.Ga naar voetnoot2) Zodra Simone naar school gaat, nemen de godsdienstige herinneringen in de Mémoires toe. Haar moeder, die zelf als ‘demi-pensionnaire au couvent’ een puriteins-vroom geloofsonderricht had gekregen, stuurt Simone natuurlijk niet naar het gewone meisjeslyceum, maar naar de bekende ‘cours Désir’, een privé instituut waar negentiende-eeuws-godvruchtige juffrouwen zich de opvoeding van de kinderen der ‘katolieke elite’ ter harte nemen. ‘Je suivais le cathéchisme dans la chapelle du cours, sans me mêler au troupeau des enfants de la paroisse. J'appartenais à une élite’. Hier zet zij haar prinsesjes-leven voort. ‘J'étais la vedette du cours Zéro’. De godsdienstige praktijken van dit besloten milieu bieden Simone zelfs een welkome hulp om lofbetuigingen te verzamelen en zichzelf te affirmeren. ‘Quand l'aumônier du cours Désir m'eut pris en main je devins une petite fille modèle.... Devant ma soeur qui me le répéta il félicita maman de ma belle âme.... J'amassai | ||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||
des mérites’. Iedere versterving wordt in de klas genoteerd. Met Kerstmis heeft de eergierige Simone er het meest. ‘Aux environs de Noël, on m'habilla d'une robe blanche bordée d'un galon doré et je figurai l'enfant Jésus: les autres petites filles s'agenouillaient devant moi’. Zij voelt zich ‘hors série’ en weldra klinken in haar roepingsdromen nog slechts weinig godsdienstige motieven door: ‘Tel était le sens de ma vocation: adulte, je reprendrais en main mon enfance et j'en ferai un chef-d'oeuvre sans faille. Je me rêvais l'absolu fondement de moi-même et ma propre apothéose. Ainsi au présent et à l'avenir, je me flattais de régner, seule, sur ma propre vie’. De pieuze schoolpraktijken hebben haar intussen dichter bij haar moeder gebracht. ‘Ces pieuses complicités resserrèrent mon intimité avec maman’. De crisis die nu volgt, wordt daardoor verscherpt. Simone is ongeveer acht jaar als zij plotseling ontdekt dat haar vader een ongelovige is: ‘Papa n'allait pas à la messe, il souriait quand tante Marguérite commentait les miracles de Lourdes; il ne croyait pas’. Ineens gaapt er een afgrond tussen het vrome schoolmilieu en het sceptisch libertinisme van vader. ‘Pourtant mon père ne se trompait jamais’. Het voorbeeld van haar moeder helpt haar een praktische oplossing te vinden, die voor het verdere verloop van haar geloofsleven uitermate nefast zal blijken te zijn: ‘Néanmoins, puisque ma mère, qui était si pieuse, semblait la trouver naturelle, j'acceptai tranquillement l'attitude de papa’. Met feilloze intuïtie onderlijnt Simone de Beauvoir de diepgaande betekenis van dit compromis; haar diagnose is ongewoon lucied: ‘La conséquence c'est que je m'habituai à considerér que ma vie intellectuelle - incarnée par mon père - et ma vie spirituelle - dirigée par ma mère - étaient deux domaines radicalement hétérogènes, entre lesquels ne pouvait se produire aucune interférence. La sainteté était d'un autre ordre que l'intelligence; et les choses humaines - culture, politique, affaires, usages et coutumes - ne relevaient pas de la religion. Ainsi reléguai-je Dieu hors du monde, ce qui devait influencer profondément la suite de mon évolution’ (p. 44). Naarmate zij zich bij het opgroeien meer en meer aan haar vader gaat hechten (‘Vers cette époque mes sentiments pour mon père s'exaltèrent.... Je l'aimai avec romantisme.), verbreedt ook de kloof tussen haar vrome, eigenlijk slechts door fatsoen ingegeven, schoolgedragingen en haar innerlijk moreel leven: ‘Ma conduite laissait si peu à désirer que je ne pouvais guère l'améliorer; d'ailleurs je me demandais dans quelle mesure elle concernait Dieu’. - Haar voorstelling van God wordt wazig en irreëel. Behalve vele vervelende verboden en enkele nietszeggende verplichtingen heeft God niet veel vat meer op de realiteit: ‘Ce qu'il y avait d'embarrassant c'est que Dieu interdisait beaucoup de choses, mais ne réclamait rien de positif, sinon quelques prières, | ||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||
quelques pratiques qui ne modifiaient pas le cours des journées’. Veel in deze scheve voorstellingen is natuurlijk te wijten aan het godsdienstonderricht dat de meisjes uit de bourgeoisie toentertijd in hun ‘elite-scholen’ kregen. Het ‘uitgesproken christelijk’ milieu was geestelijk nagenoeg volkomen uitgehold en teerde nog alleen op wat uiterlijke fatsoenspraktijken van een rationalistisch denkende kaste. Bijbels-liturgisch renouveau, katholieke actie en vernieuwing van een lekenspiritualiteit zouden eerst veel later komen. De Franse theoloog A.M. Henry O.P. gaf aan zijn recente studie over het fenomeen van Simone de Beauvoir's geloofsafval dan ook de veelzeggende titel: Simone de Beauvoir ou l'échec d'une chrétientéGa naar voetnoot3). Wat hij hierin ‘le défaut d'évangélisation’ noemt, heeft tot gevolg dat het ontwakend verstand van de vroegrijpe Simone in de christenheid van haar tijd geen oplossing vindt voor enkele belangrijke spanningen van het geloof. Haar infantiel extremisme kan niet dulden dat God ook de Incarnatie heeft gewild. Nergens geeft zij blijk van een authentiek inzicht in het wezen van de Kerk. De fundamentele dualiteit tussen het profane en het sacrale weet zij niet te harmoniëren: ‘je me persuadai de plus en plus qu'il n'y avait pas place dans le monde profane pour la vie surnaturelle’. Hemel en aarde zijn totaal gescheiden. Slechts gevoed door de nogal eenzijdig pessimistische monniken-visie van de Navolging Christi (‘Je lisais chaque matin un chapitre de l'Imitation’), slaagt zij er niet in enige positieve waarde toe te kennen aan de aardse taak van de christen in de wereld. Haar kinderlijke logica ziet aanvankelijk dan ook maar één oplossing: ‘J'eus brusquement l'évidence, un matin, qu'un chrétien convaincu de la béatitude future, n'aurait pas du accorder le moindre prix aux choses ephémères.... Entre l'infini et la finitude, mon choix était fait. “J'entrerai au couvent” décidai-je’. En in deze keuze denkt zij dan zelfs tot het uiterste te moeten gaan: ‘Les activités des soeurs de charité me semblaient encore trop futiles.... Je me ferais carmélite’. Daar staat echter tegenover dat heel haar opvoeding er haar toe geleid heeft. God slechts als een soort ‘gebruiksvoorwerp’ te beschouwen. Zoals vroeger het kindermeisje staat God in haar dienst, ‘affecté à son service’. Zoals de ooms en tantes is Hij tenslotte slechts iemand ‘die steeds alles goedvindt’. God en godsdienst dienen om van haar ‘iemand’ te maken: ‘On m'avait dit que Dieu chérissait chacune de ses créatures comme si elle avait été unique.... Il n'y avait au monde que Lui et moi, et je me sentais nécessaire à sa gloire: mon existence avait | ||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||
un prix infini’. Op slot van rekening herleidt zij God tot een majestatische Echo, waarin zij alleen maar zichzelf herkent, of tot een veredelend spiegelbeeld van haar egocentrische dromerijen: ‘Je ne me lassais pas de m'admirer dans ce pur miroir sans commencement ni fin. Mon image, toute rayonnante de joie qu'elle suscitait dans le coeur de Dieu, me consolait de tous les déboires terrestres; elle me sauvait de l'indifférence, de l'injustice, et des malentendus humains. Car Dieu prenait toujours mon parti.... Il était le lieu suprême où j'avais toujours raison’. Wat zal er echter gebeuren als zij weldra stelling zal moeten nemen tegenover het meegekregen traditiegeloof? Wat zal er gebeuren als God zich aan dit meisje gaat openbaren zoals Hij werkelijk is, de levende God, die eisen stelt en offers vraagt, de Heer, die moet aanbeden worden en gediend en benaderd in geloof? De puberteitscrisis overrompelt haar. Simone raakt uit zichzelf niet meer wijs. Haar verbeelding wordt voortdurend seksueel vertroebeld. En deze nieuwe sensaties overvallen haar des te onverhoedser daar haar preutse moeder haar nooit enige levensvoorlichting heeft gegeven. Op school wordt zij onhandelbaar en opstandig. Met wreedaardige gestrengheid veroordeelt zij haar leraressen. ‘Ces demoiselles ne détenaient plus les clés du bien et du mal du moment où j'avais découvert qu'elles étaient bêtes’. Zij is dertien jaar en voelt zich thuis onbegrepen. Zij zoekt clandestien een uitweg in ‘grote-mensen-praat’ met oudere vriendinnen en in lectuur van ‘verboden boeken’: ‘.... je lus Rolla, la Confession d'un enfant du siècle, .... Je passais des heures merveilleuses, au creux du fauteuil de cuir, à dévorer la collection de romans à 90 centimes qui avaient enchanté la jeunesse de papa: Bourget, Alphonse Daudet, Marcel Prévost, Maupassant, les Goncourt. Ils complétèrent mon éducation sexuelle, mais sans beaucoup de cohérence’. Geen ogenblik denkt zij eraan, haar veranderd gedrag in verband te brengen met haar geweten of met God. God vindt zij nog slechts terug in romantische dromerijen: een vaag Opperwezen, dat zij hoofdzakelijk tijdens de vakantie ontmoet, in de natuur, niet meer in de concrete realiteit: ‘La nature me parlait de Dieu. Mais décidément, il me semblait tout à fait étranger au monde où s'agitent les hommes.... Depuis longtemps j'avais appris à distinguer sa Loi de l'autorité profane. Mes insolences en classe, mes lectures clandestines ne le concernaient pas. D'année en année, ma piété en se fortifiant s'épurait et je dédaignais les fadeurs de la morale au profit de la mystique’. Simone is veertien jaar als haar etherisch ‘mysticisme’ hevig wordt geschud. Tijdens een biecht dringt het plotseling tot haar door dat de reeds verre God ernstig en reëel in haar dagelijks leven in wil grijpen. Haar biechtvader (die door Marcelle Auclair hier geheel ten onrechte van een ‘indiscrétion naïve’ wordt beschuldigd!) tikt haar op de vingers: ‘Il m'est revenu aux oreilles que ma petite Simone a changé.... | ||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||
qu'elle est désobéissante, turbulente, qu'elle répond quand on la gronde.... Désormais il faudra faire attention à ces choses’. En ontsteld stuift zij op: God kiest dus partij voor de conventionele burgerpraktijkjes van haar leraressen, die zij zo diep misprijst! ‘Mes joues s'embrasèrent; je regardais avec horreur l'imposteur que pendant des années j'avais pris pour le représentant de Dieu.... Je quittai le confessionnal, la tête en feu, décidée à ne jamais y remettre les pieds’. Voorlopig is echter alleen de biechtvader fout, God zelf nog niet: ‘Dieu sortit indemne de cette aventure; mais de justesse. Si je me hâtai de désavouer mon directeur, ce fut pour conjurer l'atroce soupçon qui pendant un instant enténébra le ciel: peut-être Dieu était-il mesquin et tracassier comme une vieille dévote, peut-être que Dieu était bête....! (hetzelfde brutale woord waarmee zij haar schoolmilieu veroordeelde!). Je concentrai mon horreur sur le traître qui avait usurpé le rôle de médium divin. Quand je sortis de la chapelle, Dieu était rétabli dans son omnisciente majesté, j'avais rafistolé le ciel’. Haar geloof in de Kerk is echter ondermijnd. Zij gaat nog wel op zoek naar een andere biechtvader, ‘qui n'alterât pas, par d'impures paroles humaines, les messages venus d'en haut’ (die haar dus geen al te concrete verplichtingen in de weg zou leggen), doch haar vertrouwen is geschokt. Zij houdt er mee op. Conclusie: ‘Personne sur terre n'incarnait exactement Dieu: j'étais seule en face de Lui’. Weldra begint zij dan ook te twijfelen aan het bestaan van God zelf. Typisch voor de rationalistisch-positivistische tijdsgeest zoekt zij angstvallig naar intellectueel onweerlegbare ‘bewijzen’. Natuurlijk vindt zij er geen. Al wat men haar in de godsdienstlessen heeft geleerd, schiet te kort: ‘L'allégorie de l'horloge et de l'horloger ne me convainquait pas.... Les faits religieux n'étaient convaincants que pour les convaincus.... Les croyants admettaient l'existence de ce cercle vicieux puisqu'ils professaient que croire exige une grâce’. De totale liquidatie laat nu niet lang meer op zich wachten. Tegenover de verhoogde aantrekkingskracht van het ‘aardse’ vormt de hemel geen tegenwicht meer. Haar karmelitessen-extremisme slaat plotseling radicaal om. Zodra het voor het eerst tot haar doordringt dat sommige daden toch ‘zonden’ kunnen zijn (‘Ce sont des péchés, me dis-je. Impossible de tricher plus longtemps: la désobéissance soutenue et systématique, le mensonge, les rêveries impures n'étaient pas des conduites innocentes’), kiest zij onstuimig positie voor de ultieme zelfrealisatie: ‘Dès que la lumière se fit en moi, je tranchai net’. ‘.... je compris que rien au monde ne me ferait renoncer aux joies terrestres. “Je ne crois plus en Dieu” me dis-je sans grand étonnement. C'était une évidence: si j'avais cru en lui, je n'aurais pas consenti de gaité de coeur à l'offenser. J'avais toujours pensé qu'au prix de l'éternité ce monde comptait pour rien; il comptait, puisque je l'aimais, et c'était Dieu soudain qui ne faisait pas le poids: il fallait que son nom ne recouvrît plus qu'un mirage. Depuis longtemps l'idée que je me faisais de lui s'était épurée, sublimée au point qu'il avait perdu tout visage, tout lien concret avec la terre et de fil en aiguille l'être | ||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||
même. Sa perfection excluait sa réalité. C'est pourquoi j'éprouvai si peu de surprise quand je constatai son absence dans mon coeur et au ciel. Je ne le niai pas afin de me débarrasser d'un gêneur: au contraire, je m'aperçus qu'il n'intervenait plus dans ma vie et j'en conclus qu'il avait cessé d'exister pour moi’. De eerste dagen na haar ‘bekering tot het atheïsme’ wordt Simone de Beauvoir nog heftig beroerd door ‘des fulgurations métaphysiques’. Voor het eerst kwelt haar de gedachte aan de dood en de totale vernietiging: ‘Je ressentis dans l'angoisse le vide du ciel’. Doch een paar maanden later heeft zij een voorlopig evenwicht gevonden. ‘J'avais cessé de croire en découvrant que Dieu n'exerçait aucune influence sur mes conduites: elles ne changeaient donc pas lorsque je renonçai à lui’. Als zij later de naam van God nog gebruikt is het slechts ‘pour désigner un vide qui avait à mes yeux l'éclat de la plénitude’. Haar ongeloof is ‘plus ferme que le roc’.
Geen mens is in staat, binnen te dringen in de mysterieuze diepte van een geweten, waar de persoonlijke vrijheid het waagstuk aangaat van overgave of weigering. Er kan meer geloof schuilen in de oprechte verwensing waarmee een onkerkelijk ‘atheïst’ het hem voorgestelde Godsbeeld verloochent, dan in de gewoontepraktijken van een ‘beminde gelovige’. Het ‘traditie’-geloof waarin Simone de Beauvoir is opgevoed, heeft zij nooit in een ‘persoonlijk’ geloof kunnen verwerken. Met dezelfde onstuimigheid waarmee zij zich losrukte uit haar vermold opvoedingsmilieu, neemt zij afscheid van God. Men kan zich echter afvragen, of zij op dat ogenblik wel van iets anders afscheid nam dan van wat kinderachtige voorstellingen.
Behalve de boeken die in de tekst zijn geciteerd, hebben wij ook de volgende artikelen geraadpleegd:
|
|