Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
De orthodoxe christenen en het Concilie
| |
[pagina 314]
| |
ferentie van Kard. Tardini, op 30 oktober 1959, liet er niet de minste twijfel meer over bestaan: het Tweede Vaticaans Concilie wordt geen Herenigingsconcilie zoals de Concilies van Lyon en Firenze. Alles bij elkaar geloof ik dat men moet zeggen: het is maar goed zo. Daarmee bedoel ik niet: het is maar goed dat men de hoop op de hereniging van alle christenen eens en voor goed als een utopie begraaft. Nooit mogen we deze hoop opgeven. Zelfs indien het Concilie nog geen Herenigingsconcilie kan zijn, dan mag het toch niet onverschillig blijven voor het brandende probleem van de noodlottige scheiding. Er kan en mag geen sprake van zijn dat wij, katholieken, ons in onszelf zouden opsluiten en de anderen aan hun lot overlaten. Een van de redenen waarom de Paus van het Concilie een Hervormingsconcilie wil maken, is ongetwijfeld dat hij de Katholieke Kerk zodanig inwendig wil vernieuwen, dat de anderen in haar opnieuw het Vaderhuis zouden erkennen, waar zij zich geestelijk werkelijk thuis kunnen voelen. Meteen wordt hiermee gesuggereerd: als onze afgescheiden broeders van het Oosten voorlopig zo weinig verlangen hebben getoond, in de schoot van de Katholieke Kerk terug te keren, dan zou dat ook wel eens aan ons, katholieken, kunnen liggen. | |
Geen HerenigingsconcilieVijfhonderd jaar geleden, toen het Concilie van Firenze werd samengeroepen, was in de Orthodoxe Kerk, wellicht onder invloed van de politieke situatie, de wil tot hereniging aanwezig. De keizer en de Patriarch van Byzantium, die toen nog uit naam van de gehele Orthodoxie kon spreken, hadden beloofd zich onvoorwaardelijk aan de beslissingen van het Oecumenisch Concilie te onderwerpen. In Ferrara, waar de eerste vergaderingen plaats hadden in 1438, legden de Grieken de plechtige verklaring af, dat zij gekomen waren ‘gedreven door het verlangen naar de heilige eenheid’ en zij erkenden het Concilie als oecumenisch. In deze omstandigheden had het zin, met hen over de modaliteiten van de hereniging te onderhandelen. Zij werden als volkomen gelijke gesprekspartners behandeld. Als eigenlijke leden van het Concilie, d.w.z. als rechters over het katholiek geloof, traden zij echter pas op in de eindstemming, waardoor zij katholieken werden. Ruim honderd jaar later, op 22 mei 1542, riep Paus Paulus III opnieuw een Oecumenisch Concilie, dat van Trente, samen. De oproepingsbul werd, zoals later ook die van Julius III en van Pius IV, uitsluitend aan de katholieke prelaten en de christelijke vorsten gericht. De Griekse Orthodoxen, die onder het juk der Turken leefden, waren op dat ogenblik noch genegen, noch in staat om een unie met de Paus | |
[pagina 315]
| |
aan te gaan, die als de gezworen vijand van het Ottomaanse Rijk gold. Pius IV verzocht alleen enkele niet-katholieke patriarchen en vorsten, onder wie Iwan de Verschrikkelijke, naar het Concilie te komen om daar de unie te sluiten, maar hij ging van de verkeerde veronderstelling uit, dat deze hiërarchen en vorsten de hereniging wel genegen waren. Voor het Eerste Vaticaans Concilie zond Paus Pius IX in september 1868 aan de Oosterse Patriarchen een verzoek, naar het Concilie te komen om daar, zoals vroeger in Lyon en Firenze, aan de betreurenswaardige scheiding een einde te maken. Deze uitnodiging was echter helemaal niet psychologisch voorbereid en zij leidde dan ook tot een volledige mislukking. Uit de akten van het Vaticanum blijkt dat men zich in Rome volstrekt geen illusie maakte over de moeilijkheden die de hereniging in de weg stonden, maar men wilde niets onbeproefd laten. Indien de Oosterse bisschoppen de uitnodiging hadden aanvaard, dan zou men vóór het Concilie van hen een katholieke geloofsbelijdenis geeist hebben. Slechts indien zij daartoe bereid waren, zouden zij als gelijkberechtigde leden op het Concilie worden toegelaten. Anders wilde men toch nog met hen onderhandelen in commissies. Men kan er zich slechts over verheugen dat de bevoegde Romeinse instanties zich thans niet opnieuw aan een dergelijke mislukking bloot willen stellen. De reactie van de afgescheiden Oosterse christenen op de aankondiging van het Concilie heeft aangetoond dat de tijd nog niet rijp is voor een herenigingsconcilie. De voorwaarden welke algemeen door de Orthodoxe kerken gesteld worden voor het beginnen van onderhandelingen, zijn voor Rome ronduit onaanvaardbaar. Dit belet echter niet dat niet-officiële contacten toch wel vruchtbaar kunnen zijn. Vele Oosterse Patriarchen hebben reeds min of meer publiek stelling genomen. Bisschop Nikodim, die in het Patriarchaat van Moskou aan het hoofd staat van het bureau voor de betrekkingen met het buitenland, verklaarde in december 1960 aan vertegenwoordigers van de pers: ‘De Russische Kerk heeft volstrekt niet de bedoeling aan het Concilie deel te nemen. Een unie tussen de Orthodoxie en het Katholicisme is slechts mogelijk wanneer het Vaticaan van het begin af aan sommige van zijn grondbeginselen, o.a. de onfeilbaarheid van de Paus, verzaakt en de dogma's van de Orthodoxe Kerk aanvaardt. Alle nieuwe dogma's van de Katholieke Kerk wijzen wij af’Ga naar voetnoot2). In februari 1959 had ik zelf in Damascus een onderhoud met Patriarch Theodosius van Antiochië. Hij zei me dat de onvermijdelijke voorwaarde voor de eenheid was, dat de Paus er genoegen mee zou nemen ‘primus inter pares’, de eerste | |
[pagina 316]
| |
onder gelijken te zijn. Het opgeven van alle zogenaamde nieuwe dogma's, met name het Primaat en de Onfeilbaarheid, worden door de Orthodoxen algemeen als een voorafgaande conditie beschouwd voor ernstige onderhandelingen. Na de oecumenische bijeenkomst van Rhodos in augustus 1959 verklaarde de Exarch van het Oecumenisch Patriarchaat van Constantinopel voor Amerika, Aartsbisschop Jakovos, in een persintervieuw in Genève onder meer: ‘Gesprekken die een terugkeer in de schoot van de Roomse Kerk zouden voorbereiden zijn voor de Orthodoxen onaanvaardbaar’Ga naar voetnoot3). Deze verklaring is hierom vooral belangrijk, omdat Aartsbisschop Jakovos als de woordvoerder van Patriarch Athenagoras kan beschouwd worden. De Patriarch zelf wenst wel oprecht een toenadering tot Rome, doch ziet voorlopig nog geen mogelijkheid voor een eigenlijke hereniging. De formule welke hij steeds en overal weer gebruikt, luidt: ‘unity, not union’ (ἑνότης, οῦχ ἕνωσις) eenheid en samenwerking, ja, maar geen volledige vereniging. De verschillen in de geloofsleer vormen een hinderpaal voor de volledige vereniging en men ziet voorlopig niet, hoe deze uit de weg kan geruimd worden. Aan enkele studenten van het Duits College in Rome, die hem in de zomer van 1960 in Chalki bezochten, verklaarde de Patriarch evenwel: ‘Gij komt uit Rome. Wij verheugen ons. Twaalf eeuwen lang zijn wij samen geweest en eens zullen wij weer samen zijn’. In een interview aan de Romeinse katholieke illustratie Orizzonti zei hij in februari 1961: ‘Wij verwachten allemaal veel van Paus Johannes, die ik “door God gezonden” heb genoemd. Wij verwachten van hem dat hij iets doet...., dat hij de Oostersen roept, dat hij hen op een Concilie uitnodigt en dat hij zich aan de leiding stelt van de eenheidsbeweging’. Intussen heeft een eerste, minstens officieus, contact plaatsgevonden en men kan er zich slechts over verheugen dat het initiatief daarvoor van Rome is uitgegaan. Op 20 juni 1961 werd een door de Commissie voor de Oosterse Kerken gezonden delegatie plechtig door de Oecumenische Patriarch in Constantinopel ontvangen. Zij bestond uit Mgr. Giacomo Testa, de vroegere Apostolische Delegaat in Constantinopel, die persoonlijk in nauw contact staat met de H. Vader, en de Rector van het Oosters Instituut, de Vlaamse Jezuïet Alfons Raes. Hun opdracht was niet, de Patriarch tot het Concilie uit te nodigen, maar alleen hem te danken voor zijn vriendelijke houding tegenover de Paus en hem officieel het concilieplan van de Paus mee te delen. De Patriarch heeft bij deze gelegenheid niet de wens geuit, waarnemers naar het Concilie te sturen. Wel informeerden leden van de Heilige | |
[pagina 317]
| |
Synode naar de mogelijkheden van eventuele verdere contactnamen. Men mag hierbij echter niet vergeten dat de Oecumenische Patriarch van Constantinopel niet meer, zoals ten tijde van het Concilie van Firenze, kan spreken en handelen uit naam van de gehele Orthodoxie. In december 1960 verklaarde de Russische bisschop Nikodim in Athene ondubbelzinnig, dat in geval van onderhandelingen met Rome de Russische Kerk zelfstandig zou optreden en niet door bemiddeling van Constantinopel. Hij ontzegde de Oecumenische Patriarch alle recht, uit naam van de Orthodoxie in het algemeen op te tredenGa naar voetnoot4). Uit wat voorafgaat is het duidelijk, dat een uitnodiging tot officiële onderhandelingen in het raam van een Concilie thans nog voorbarig zou zijn. Dit wil echter niet zeggen dat elke vorm van participatie van de Oosterse Kerken aan het Concilie a priori uitgesloten is. Zowel Kard. Tardini als Mgr. Felici, de secretaris van de Centrale Commissie, hebben in hun persconferenties de mogelijkheid van een aanwezigheid van niet-katholieke waarnemers opengelaten. De Paus zelf heeft op een massa-audiëntie in Castel Gandolfo in augustus 1959 gezegd: ‘Als de anderen naar het Concilie willen komen, dan zullen wij hen behoorlijk ontvangen’. Vele Oostersen houden nog steeds rekening met de mogelijkheid van een uitnodiging. Aldus b.v. Aartsbisschop Jakovos, zoals blijkt uit een artikel dat hij begin maart 1961 in Apostolos Andreas, het officiële blad van het Patriarchaat van Constantinopel, liet verschijnen. De Exarch van het Patriarchaat van Antiochië in Amerika, Metropoliet Antonius Basir, die de toenadering tot Rome zeer genegen is, verklaarde zich in maart 1960 bereid, een eventuele uitnodiging aan te nemenGa naar voetnoot5). Aartsbisschop Theoklitos van Athene noemde in mei 1961 een deelname van orthodoxen ‘onder bepaalde omstandigheden mogelijk’. | |
Een HervormingsconcilieTen slotte is de vraag of Orthodoxen op het Concilie aanwezig zullen zijn of niet, slechts bijkomstig. Het belangrijkste is dat het Concilie, naar de wil van de Paus, een echt hervormingsconcilie wordt, een concilie dat de Katholieke Kerk inwendig vernieuwt en aan de eisen van de tijd aanpast. In een toespraak tot de studenten van het Grieks College op 14 juni 1959 zei de Paus: ‘Als de Kerk dit bereikt heeft, dan zal zij zich tot onze afgescheiden broeders kunnen wenden en hun zeggen: “Ziet, zo is de Kerk, dit heeft zij gedaan, zo treedt zij te voorschijn”. Als de Kerk aldus op de juiste wijze gemoderniseerd en verjongd zal | |
[pagina 318]
| |
zijn, dan kan zij aan de afgescheiden broeders zeggen: “komt tot ons”’. Hoe de Paus zich deze hervorming voorstelt, heeft hij in zijn toespraken meermalen uiteengezet, maar wellicht nooit zo duidelijk en radicaal als in zijn preek ter gelegenheid van de Oosterse liturgieviering in Sint-Pieter op 13 november 1960. Daar heeft hij dingen gezegd die velen gewoonweg met verstomming hebben geslagen: ‘De zorg van het nieuw Oecumenisch Concilie is werkelijk geheel daarop gericht, op het gelaat van Jesus' Kerk weer de eenvoudige en zuivere trekken van haar oertijd te doen oplichten, opdat zij opnieuw zo te voorschijn zou treden zoals haar goddelijke Stichter haar geschapen heeft. Zo zal zij een nieuwe aantrekkingskracht verwerven op de moderne geesten’Ga naar voetnoot6). En zonder twijfel zal de Kerk aldus ook een heel andere aantrekking gaan uitoefenen op de afgescheiden Kerken. De Kerk van de oertijd moet het ideaal zijn, een Kerk wier poorten wijd open stonden voor alle volkeren, een waarachtig katholieke Kerk, die in staat is om zich aan alle volkeren van de wereld aan te passen en zich niet beperkt tot de cultuur en de historische verworvenheden van één enkele volksgroep, een Kerk ook die nog niet dat sterk gecentraliseerd administratief apparaat kende waar onze afgescheiden broeders nu eenmaal een echte afschuw van hebben. Zulk een Kerk, ja, zou weer het vaderhuis van alle christenen kunnen zijn. Maar wil de Paus dan werkelijk de geschiedenis gewoonweg negentien eeuwen terugzetten en de onvermijdelijke ontwikkeling die de Kerk doorgemaakt heeft, ongedaan maken? Dit is gewoon onmogelijk. Maar één ding zal het Concilie volgens de wens van de Paus toch duidelijk moeten maken: wát is er in het concreet verschijningsbeeld van de Kerk van vandaag - dat vaak toch wel heel andere trekken vertoont dan ‘de eenvoudige en zuivere trekken van haar oertijd’ - wezenlijk katholiek en wat is daarin slechts toevallig en bijkomstig? Wát moet de Kerk eisen van ieder die zich katholiek wil noemen en in welke dingen kán zij en zál zij vrijheid laten? Dit is wel heel belangrijk. Het komt er vooral op aan, dat eenheid niet verward wordt met uniformiteit. Aartsbisschop Lorenz Jäger van Paderborn stelt dit bijzonder goed in het licht in zijn boek over het Oecumenisch Concilie: ‘De H. Vader verbindt de katholiciteit van de Kerk steeds met haar eenheid en juist in deze samenhang legt hij er de nadruk op, dat de eenheid geen eenvormigheid betekent. De eenheid van cultus laat de hele rijkdom van de Westerse en Oosterse liturgie toe; de eenheid van leer is verenigbaar met de verschillende beschouwingswijzen van de Westerse en Oosterse theologische scholen; de | |
[pagina 319]
| |
eenheid in de kerkleiding doet geen afbreuk aan de particulariteiten van de afzonderlijke bisschopskerken met hun aloude tradities’Ga naar voetnoot7). | |
Geen eenheidskerk, maar eenheid van kerkenHet Concilie zou vooral duidelijk moeten maken, hoe de afgescheiden Oosterse Kerken een organisch deel van de universele Kerk van Christus kunnen worden zonder ook maar iets van hun gerechtigde bijzonderheden in liturgie, theologie en bestuursvormen prijs te geven. Het gaat hier helemaal niet alleen om de kwestie van de verschillende riten, maar vooral om het fundamenteel probleem: hoe kan de leer van het pauselijk primaat, een dogma waaraan niet getornd kan worden, zo geformuleerd en zo in het geheel van de kerkelijke leer ingepast worden, dat zij met de verregaande autonomie die in de Oosterse Kerken van oudsher traditioneel is, te verenigen? Hun beslist onoverwinnelijke afkeer van het Primaat van Rome berust minstens voor een deel op valse voorstellingen. In hun ogen betekent onderwerping aan de Paus en aan het Vaticaans bestuursapparaat de verslaving aan een tiranniek en willekeurig bewind, dat principieel alle oude en eerbiedwaardige tradities met de voeten treedt. Aldus b.v. de Oecumenische Patriarch Athenagoras in november 1960 tot vertegenwoordigers van het Griekse blad Elefteria: ‘De Katholieke Kerk heeft van de Paus een absolute heerser gemaakt’Ga naar voetnoot8). De conservatieve Russen uit de emigratie steunden hun afwijzing van het Concilie op de verkeerde veronderstelling dat de bisschoppen op een katholiek Concilie slechts een raadgevende stem hebben en dit is tegen de traditieGa naar voetnoot9). Om hun verwerping van het Primaat begrijpelijk te maken, wijzigen sommige Orthodoxen soms op de feitelijke gevolgen van de onderwerping aan Rome zoals in het geval van de Geünieerden. De Griekse lekencanonist Hamilkar Alivisatos b.v. nam stelling tegen het nieuwe Oosterse Kerkelijk Recht in de volgende bewoordingen: ‘De tendens naar uniformiteit en nivellering wordt op dit ogenblik al te duidelijk.... De integratie van de Geünieerde Kerken leidt naar een volledige assimilatie en naar een totaal verdwijnen van de eigenheid der Orthodoxie, voor zo ver men hier nog van de Orthodoxie kan spreken’Ga naar voetnoot10). De Griekse Metropoliet en theoloog Chrysostomos Konstantinidis schreef: ‘De Geünieerden leiden in de Katholieke Kerk een leven van totale onderwerping. Slechts enkele uitwendige elementen van hun eigen | |
[pagina 320]
| |
Oosterse aard hebben zij overgehouden’Ga naar voetnoot11). Dergelijke uitspraken zijn niet vrij van overdrijving. Maar het is een feit dat de Orthodoxen het zo zien en hun vrees is toch ook weer niet helemaal ongegrond. Aan het voorbeeld van de Geünieerde Kerken zou men de afgescheiden Orthodoxen zonneklaar moeten aantonen, dat de erkenning van het Primaat in de praktijk volkomen overeen te brengen is met het behoud van een goed begrepen autonomie: ‘Op deze grondslag, hoe zwak ook, zou men een gesprek kunnen aangaan en proberen een brug te bouwen over de afgrond die ons scheidt’Ga naar voetnoot12). Vele vertegenwoordigers van de Orthodoxe Kerken sluiten de mogelijkheid niet uit dat de leer van het Primaat zo geïnterpreteerd wordt, dat zij ook voor hen aanvaardbaar wordt. Aan een van mijn collega's van het Oosters Instituut, die in mei 1961 het Patriarchaat van Constantinopel bezocht, verklaarde Metropoliet Chrysostomos: ‘Op het Concilie zou men het dogma van het Primaat kunnen verzachten en de plaats van de bisschoppen meer beklemtonen. Dit zou de eenheid zeer bevorderen en dat is ook de wens van de Patriarch’. Het Concilie kan het dogma natuurlijk niet veranderen. Maar een nieuwe formulering en een betere verklaring ervan in het raam van de hele leer over de Kerk zijn beslist mogelijk. De Russische patroloog Georg Florovskij heeft precies deze wens uitgedrukt: dat het Concilie een authentieke verklaring van het Vaticaans dogma zou uitwerken en de samenhang ervan met de algemene leer over de Kerk in het licht zou stellenGa naar voetnoot13). Basilios Mustakis, de secretaris van de vereniging der Grieks-Orthodoxe lekentheologen, schreef, dat het Primaat van Rome een historisch feit is, dat ook door de Orthodoxen niet kan geloochend worden; de Orthodoxen verlangen alleen dat het in de praktijk geen afbreuk zal doen aan de tradities van de eerste eeuw der christenheidGa naar voetnoot14). Indien het Concilie de weg wil bereiden voor een hereniging van de Orthodoxe Kerken kan het dit probleem niet ontwijken. Menselijkerwijze is het een hopeloze onderneming deze Kerken een centraal bestuurssysteem te willen opdringen. De wens naar een versterking van het gezag der bisschoppen, wordt overigens ook in het Westen van alle zijden uitgedrukt. De traditie van het Christelijke Oosten is niet in tegenspraak met het Pauselijk Primaat. Zonder eerbied voor deze traditie schijnt een hereniging wel onmogelijk te zijn. Het Concilie zal die nog niet bewerken, maar het kan ze voorbereiden. En dat is onze hoop. |
|