Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Mater et Magistra
| |
Het moderne sociale levenWat reeds bij een eerste lezing van de nieuwe encycliek opvalt is de opene, waarderende onbevangenheid waarmee Johannes XXIII onze moderne maatschappij tegemoet treedt. Nergens voelt men die voor katholieken en voor oudere mensen zo karakteristieke nostalgie naar vergane structuren van het verleden. Nadat hij de voornaamste punten uit de sociale leer van zijn voorgangers heeft samengevat en in hun tijdsverband gesitueerd, schetst de Paus in een zeer breed beeld de grondige wijzigingen van de laatste twintig jaar op nationaal en internationaal plan. Hij gebruikt de trefwoorden: atoomenergie, synthetische stoffen, automatisering, moderne communicatiemiddelen en ruimtevaart (24). Op sociaal gebied wijst hij op de zich ontwikkelende systemen van maatschappelijke zekerheid, de groeiende verantwoordelijkheidszin van de arbeiderssyndicaten, het stijgend welvaartspeil en de daaraan verbonden sociale mobiliteit (25). Tenslotte het politieke terrein overschouwend, noteert hij op nationaal gebied een grotere activiteit van de burgers zowel als een diepere invloed van de overheid op 's lands bestel en op internationaal gebied het afsterven van het kolonialisme en de haast onontwarbare vervlechting tussen de staten (26). | |
De socialiseringEén aspect van onze maatschappij trekt speciaal de aandacht van de Paus: de groeiende onderlinge afhankelijkheid der burgers, de steeds toenemende behoefte van de mensen om hun leven en handelen te organiseren in talrijke vormen van samenwerking, dikwijls met privaat- of publiekrechtelijke erkenning (29). Deze ‘socialisering’ van het leven blijft niet beperkt binnen de nationale grenzen, maar overspant geheel de wereld: de grote beslissingen worden genomen door regeerders en instellingen die werkzaam zijn op nationaal en internationaal vlak (38); ieder menselijk probleem van enige betekenis heeft supranationale, vaak zelfs mondiale, afmetingen gekregen (72). Dit sociale proces is een uitdrukking van de menselijke natuur, maar ook tegelijk gevolg en oorzaak van een steeds toenemende overheidsbemoeiing. Herhaaldelijk komt de Paus terug ‘op de natuurlijke neiging van de mensen zich met elkaar te verenigen om doeleinden te bereiken die hun afzonderlijke | |
[pagina 217]
| |
krachten en middelen te boven gaan’ (29); ze zijn immers van nature ‘congregabiles’ en op elkaar aangewezen (78), en de enkeling heeft geen stem meer in het kapittel (56). Vakverbonden en arbeidersorganisaties worden tot voorbeeld gesteld en zowel de ambachtelijke bedrijven (36) als de landbouwondernemingen (54) worden aangespoord tot het vormen van beroepsorganisaties en coöperaties. Aldus zullen zij delen in de wetenschappelijke en technische vooruitgang, zullen zij op gelijke rang kunnen komen met de werkers van andere produktiesectoren en hun stem kunnen verheffen in politiek en administratie (56). De socialisering is tegelijk oorzaak en gevolg van de groeiende staatsinterventie (29): oorzaak, omdat de groei en de uitbreiding van steeds weer nieuwe groeperingen aangemoedigd, geordend, juridisch gereglementeerd moet worden (30); gevolg, omdat het algemeen welzijn aan de overheid steeds zwaardere taken oplegt (42) tot bevordering en beveiliging van de wezenlijke rechten van de menselijke persoon (28), zoals medische verzorging, onderwijs, beroepskeuze, hulp aan lichamelijk of geestelijk gebrekkigen (29). De Paus ziet niet alleen wat er gebeurt, hij heeft ook een open oog voor de betekenis ervan. Hij waardeert de moderne veroveringen van de mens zeer positief. Dit geldt niet alleen voor de wetenschappelijke en technische vooruitgang, de economische groei en de toenemende welvaart (65, 68, 86), maar ook voor het boven beschreven socialiseringsverschijnsel (30). Uit deze steeds groeiende sociale vervlechting volgt niet noodzakelijk een verlies aan zelfstandigheid; het is mogelijk, de socialisering zo te leiden dat men er zo veel mogelijk voordelen uit trekt voor talrijke rechten van de menselijke persoonlijkheid en de nadelen geheel voorkomen of althans verzacht kunnen worden (30). | |
Belang van de economieIn een sociale encycliek krijgen de economische wetenschap en de economische politiek vanzelfsprekend een bijzondere behandeling en waardering. Op verschillende plaatsen beklemtoont de Paus de noodzakelijkheid van de produktiviteitsstijging als eerste voorwaarde tot sociale vooruitgang (28); vooral in ontwikkelingslanden, waar de industrialisatie nog in haar beginstadium verkeert (31) en het primitief economisch systeem een blijvende oorzaak is van ellende en honger (61). Hogere produktiviteit is ook nodig om noodlijdende sectoren zoals de landbouw op te voeren tot het niveau van de industrie en de dienstenverlening (45), en om achtergebleven streken (57), vooral wanneer het economisch rendement niet evenredig stijgt met de natuurlijke bevolkingsaangroei (67), harmonisch in de gehele economie in te bouwen. De Paus hecht in dit verband veel belang aan de opvoeding en het onderwijs als onmisbare grondslagen van een hogere economische produktiviteit. De redding van de ambachtelijke onderneming en het familiale landbouwbedrijf vergt een goede technische en algemene vorming (36), zodat zij die daar werken op de hoogte kunnen blijven van de nieuwste methodes (54). Wil de industriële sector nog efficiënter worden, dan moeten ook de industriële arbeiders een hogere bekwaamheid en vakkennis bezitten (37). Alle middelen tenslotte moeten aangewend worden om de bevolking van de ontwikkelingslanden beroepskennis en vaardigheid bij te brengen (61) en hun jeugd moet aan de universiteiten van de ontwikkelde landen die wetenschappelijke en technische opleiding krijgen die beantwoordt aan de eisen van deze tijd (61, 62). | |
[pagina 218]
| |
De Paus geeft blijk van een groot optimisme ten overstaan van de nieuwe economische middelen en technieken (52, 41), die de overheid meer dan vroeger in staat stellen, een structurele politiek te voeren om storingen op regionaal of sectoriaal terrein te voorkomen (57), de schommelingen in de economische activiteit enigszins in te perken en massale werkloosheid te voorkomen (28). Op talrijke plaatsen wordt de nadruk gelegd op de verbetering van de infrastructuur: waar transport- en communicatiemiddelen, drinkwatervoorziening enz. ontbreken, daar wordt elke economische ontwikkeling en sociale vooruitgang bijna onmogelijk gemaakt of in ieder geval zeer geremd (48, 57). Een ander structureel element dat meer direct het consumptie-aspect van de economische activiteit raakt, is de voor een pauselijk document bijna revolutionaire opmerking, dat de systemen van maatschappelijke zekerheid wezenlijk kunnen bijdragen tot een rechtvaardige en billijke verdeling van het nationale inkomen en aldus de al te grote verschillen tussen de diverse klassen van de bevolking kunnen verminderen (51). | |
Nieuwe en ernstige problemenHoe positief Johannes XXIII ook staat tegenover de pogingen om de uiterlijke wereld te beheersen en te transformeren (85) en om de sociale condities te scheppen die het de mensen mogelijk maakt hun persoonlijke volmaaktheid vollediger en gemakkelijker te bereiken (30), toch is hij niet blind voor de vele economische onevenwichtigheden die er in onze dagen nog bestaan (37). Met een zekere bitterheid merkt hij op dat in de economisch ontwikkelde landen het juiste begrip van de hiërarchie der waarden verloren dreigt te gaan (65). De encycliek behandelt drie grote soorten van evenwichtsstoringen in het maatschappelijk leven: de discrepantie tussen de werknemers en de directie van de ondernemingen; die tussen diverse sectoren en streken in één land; tenslotte de nog schreeuwender onevenwichtigheid tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. | |
Werkgevers en werknemersBij de beschrijving van de toestand van de werknemers maakt de Paus een duidelijk onderscheid tussen de ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. In de eerste groep leeft de massa vaak in omstandigheden die niet meer menselijk zijn, terwijl enkelen er in overvloed en weelde leven. Deze beschamende toestand vindt gedeeltelijk zijn oorzaak in de onvoldoende industrialisatie van deze landen, maar ook in de onmenselijke belasting van de tegenwoordige generatie die het slachtoffer wordt van een te snelle opvoering van de produktie of van buitensporige prestige- of bewapeningsuitgaven (31). In de ontwikkelde landen ontvangen hele categorieën van werkzame burgers een al te gering loon, dat niet in overeenstemming is met hun prestatie (31): niet zelden wordt een overdreven hoge vergoeding toegekend voor prestaties van middelmatige of twijfelachtige waarde (31) en anderzijds houden de ondernemingen liever geld in uit de winst, om hun produktie-apparaat te vernieuwen en te verbeteren (33). | |
Achtergebleven sectoren en strekenEen grote bezorgdheid toont de Paus voor economische sectoren die ten opzichte van de industriële produktie en de dienstenverlening een grote achter- | |
[pagina 219]
| |
stand vertonen: de vlucht van de landbouwbevolking noemt hij een fundamenteel probleem dat zich bijna in alle landen voordoet (45). Gedeeltelijk is deze verschuiving normaal en ligt ze in de lijn van de voortschrijdende modernisering van de landbouw zelf, waardoor landbouwarbeiders worden uitgestoten naar de secundaire en tertiaire sector van de economie (47). Gedeeltelijk is ze echter te wijten aan het gebrek aan modernisering zowel van de landbouwsector als van de landbouwgebieden: verwaarlozing van de infrastrctuur (46) en van het onderwijs (54); gebrek aan vernieuwingen in de produktietechniek (47); gemis aan solidariteit en samenwerking (56); het primitieve karakter van de bebouwing (58); gemis aan evenwicht tussen de landbouwgrond en de landbouwbevolking (58). De moeilijkheden van de landbouwersstand spruiten ook voort uit het eigen karakter van de landbouweconomie: de inkomsten worden er trager gevormd (49) en met grotere risico's, zodat de kapitaalkrachtigen niet bijzonder geneigd zijn in de landbouw te investeren (50); de natuur van de landbouwprodukten vergt enerzijds een doelmatige prijsbescherming ten voordele van de producenten en anderzijds een prijspeil dat voor alle verbruikers toegankelijk is (52). Tenslotte is het niet te verwonderen, dat in een dergelijk zwak economisch kader psychologische oorzaken zich scherper zullen laten gevoelen: de zucht naar sensatie en avontuur, de dorst naar een vrijer leven (45), het gebrek aan fierheid over eigen werk (55, 56) lokken de landbouwbevolking naar de stad (45). | |
Ontwikkelde landen en ontwikkelingslandenDe derde grote evenwichtsverstoring, tussen de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden, is wellicht het belangrijkste vraagstuk van onze tijd (59). De discrepantie is hier nog schreeuwender dan in de andere sectoren van de maatschappij (26) omdat de inwoners er bijna omkomen van gebrek en honger en niet eens de elementaire menselijke rechten genieten (59). Deze onmenselijke toestand is te verklaren door het primitief economisch systeem (61), de onbillijke verdeling van de goederen over alle leden van de maatschappij (31, 62), het tekort aan onderwijs en opvoeding (61, 66) en tenslotte door de wanverhouding die bestaat tussen de snelle aangroei van de bevolking, de trage economische ontwikkeling en de beschikbare bestaansmiddelen, zodat een verbetering van de levensstandaard hier bijna onmogelijk wordt (67). Deze al te grote tegenstelling tussen de economische en sociale toestanden in de wereld maakt een duurzame vrede onmogelijk (59). | |
Miskenning van hogere waardenDeze evenwichtsstoringen kunnen gedeeltelijk opgelost worden door een uitgebreider en beter geordende economische activiteit (28). Het op gang brengen van de economische ontwikkeling volgens de moderne regels en methodes (61) is echter niet de hoogste waarde, doch slechts een middel (65). Zolang de essentiële waarden worden miskend en verkracht, zolang de mens de vooruitgang van de wetenschap en de techniek en de stoffelijke welvaart zoekt als zijn hoogste goed, zal er in de wereld geen rechtvaardigheid en geen vrede heersen (77). Nooit zullen de mensen er in slagen hun onderlinge betrekking tot evenwicht te brengen, indien ze niet opnieuw doordrongen worden van de zin van hun waardigheid, die de eerste en laatste bestaansgrond is van alle sociale instellingen (78). | |
[pagina 220]
| |
De natuurlijke behoefte aan religie mag niet beschouwd worden als een uiting van het gevoel of een produkt van de verbeelding, strijdig met de vooruitgang van de beschaving. Het produktieritme mag de mens niet beroven van de zondagrust en de zondagsmis (87). De mens mag niet geofferd worden aan de wetten van vraag en aanbod noch aan de willekeur van de machtigen (31) of aan de tirannieke macht van de staat (28), zelfs niet aan het economisch welzijn van de toekomstige generaties (31). Om het probleem waarvoor sommige streken en ontwikkelingslanden staan ten gevolge van hun enorme bevolkingsaangroei, in de kern op te lossen, moet men het niet zoeken in methoden waardoor behalve de door God gevestigde zedelijke orde ook de voortplanting van het menselijk leven zelf wordt aangetast. Integendeel, de mens moet zich inspannen om met het gebruik van alle technische en wetenschappelijke hulpmiddelen een diepere kennis en een grotere beheersing van de natuur te verkrijgen (68). Hulp aan de ontwikkelingslanden mag de tradities en de eigen levensstijl van deze landen niet schenden (63), noch hun eigen zedelijk besef, dat de grondslag is van de ware beschaving, aan het wankelen brengen (65). Deze hulp mag ook geen nieuw kolonialisme beogen: zij moet de ontwikkelingslanden in staat stellen door eigen kracht hun sociale en economische opgang te bewerken (64). Dat de vorming van een wereldgemeenschap in de echte zin van het woord zo moeilijk is, vindt zijn reden niet in het in gebreke blijven van de wetenschap, de techniek of de economie, maar in de afwezigheid van wederzijds vertrouwen (74). De oorzaak van dit wantrouwen ligt hierin, dat de staatsleiders de orde van de waarheid en gerechtigheid die op God gefundeerd is niet erkennen en eerbiedigen (75). Dit leidt tot de overtuiging dat men alleen recht kan verkrijgen met geweld (74). De rijkdommen van de natuur (73), de wetenschappelijke ontdekkingen, de technische uitvindingen en de economische overvloed worden misbruikt tot vernietiging van het menselijk geslacht (71). | |
Ordening volgens de christelijke leerSprekend over de gevaren van de socialisering zegt de Paus zeer lapidair, dat de juiste oplossing des te gemakkelijker zal bereikt worden, naar mate twee factoren beter met elkaar in evenwicht zijn: aan de ene kant reële autonomie voor de enkelingen en groepen en wederzijdse samenwerking; van de andere kant overheidsleiding, die de initiatieven van de burgers op de juiste manier ordent en ondersteunt (30). De eerste drager van ordening volgens het christelijke levensbeeld is en blijft de afzonderlijke mens: het is zijn recht en plicht de eerste verantwoordelijke te zijn voor zijn onderhoud en dat van zijn gezin (28); ieder economisch bestel moet hem vrijheid van arbeid toestaan en vergemakkelijken (28); zijn natuur eist dat hij verantwoordelijkheid draagt voor de hem toevertrouwde taak en zich door zijn arbeid kan volmaken (34). | |
Rechtvaardige en billijke vergoeding van het werkDe vergoeding van de arbeid van de loontrekkers (32), van de ambachtelijke ondernemers (36), van de landbouwers (45), van de directie van de ondernemingen en van de kapitaalverschaffers (33), ja, de graad van financiering van de ondernemingen uit de winst (33) moet bepaald worden door de rechtvaar- | |
[pagina 221]
| |
digheid en de billijkheid. Rekening houdend met de beschikbare rijkdommen, die van land tot land en van periode tot periode kunnen verschillen (32), moet het loon van de arbeider in overeenstemming zijn met zijn bijdrage tot het algemeen welzijn, tot het welslagen van de onderneming en tot het nationale inkomen (31). Aldus onttrekt de Paus, zoals zijn Voorgangers, het hele verdelingsprobleem aan de alleenheerschappij van vraag en aanbod op de markt en aan de willekeur van de machtigen (32): onscrupuleuze machtigen, die de ellende der anderen schaamteloos uitbuiten (28); machtigen die bevoorrechte categorieën scheppen in land en arbeidersstand (33) en die in het staatsbeheer een economische overmacht in handen krijgen tot nadeel van het algemeen welzijn (42); machtigen tenslotte die omwille van een overdreven nationaal prestige en ten nadele van de tegenwoordige generatie al te vlug de economische achterstand van hun land willen ophalen (31) of, op het ondernemingsplan, door autofinanciering een snel en belangrijk toenemende produktiecapaciteit willen veroveren (33). Zoals we boven reeds hebben gezegd, worden de stelsels van maatschappelijke zekerheid uitdrukkelijk in verband gebracht met het verdelingsprobleem en wordt hun de taak opgedragen de globale inkomsten van de nationale gemeenschap rechtvaardig te verdelen over de verschillende klassen van de bevolking (51). | |
Recht op privaateigendomDe verdeling van de goederen wordt in de encycliek niet alleen functioneel maar ook structureel gezien: ze moet niet alleen een menswaardig bestaan mogelijk maken, maar ook een grotere vrijheid (40) en speciaal een grotere produktievrijheid waarborgen (28). Het eigendomsrecht, ook van produktiegoederen, geldt voor alle tijden: het behoort tot het natuurrecht. Het is zowel een waarborg van de wezenlijke vrijheid van de menselijke persoon - waar politieke stelsels dit recht niet erkennen, worden de fundamentele uitdrukkingsvormen der vrijheid onderdrukt of geheel verstikt - als een onmisbaar element van de sociale orde: het bevordert de uitoefening van de verantwoordelijkheid op alle gebieden, heel speciaal op economisch gebied (28), en vormt een element van rust en stabiliteit in het gezin, van vrede en voorspoed in de maatschappij (40). Daarom stelt de Paus uitdrukkelijk dat de staat en andere publieke rechtspersonen hun eigendom slechts dan mogen vergroten wanneer het algemeen welzijn dit duidelijk eist, zonder dat er gevaar bestaat dat het particulier bezit overmatig beperkt of, wat erger is, volledig afgeschaft wordt (42). Ook moet ‘men’ - de Paus specificeert niet verder - zich daadwerkelijk inspannen om het privaateigendom over alle maatschappelijke klassen te spreiden (41): het is tegenwoordig helemaal niet moeilijk, een ruimere vorm van bezitsspreiding in het leven te roepen in de vorm van woningen, grond, uitrustingsgoederen of aandelen in middelgrote en grote ondernemingen (41). Spreiding van het bezit onder de arbeiders in de vorm van mede-eigendom aan de onderneming beschouwt de Paus als een van de meest wenselijke oplossingen om tot een rechtvaardige verdeling te komen (33). | |
Recht op actieve deelname in de produktieEen economisch systeem waarin het produktiepeil zeer hoog zou zijn en waarin | |
[pagina 222]
| |
de goederen billijk verdeeld zouden zijn, is nog in strijd met de rechtvaardigheid, wanneer daarin de waardigheid van de mens in verdrukking komt, zijn verantwoordelijkheidszin wordt afgestompt of zijn initiatief wordt uitgeschakeld (34). Uitvoerig, maar steeds voorzichtig en zonder vaste regels te willen voorschrijven, bespreekt de Paus het gewettigd verlangen van de arbeiders, actief deel te nemen aan het leven van de particuliere of publieke ondernemingen waarin ze werken (37): ze moeten hun stem kunnen laten horen, hun bijdrage kunnen leveren tot de ontwikkeling van het bedrijf; ze mogen niet gedwongen worden, zich passief te houden tegenover beslissingen over hun arbeidscontract of hun prestaties; de eenheid van leiding moet gehandhaafd blijven, maar dit sluit niet uit dat de werknemers in staat moeten gesteld worden een grotere verantwoordelijkheid op zich te nemen (37). | |
De organisatieNaast de menselijke persoon stelt de encycliek de ordenende taak in het licht van de verschillende organisaties. Boven hebben wij reeds gewezen op de noodzakelijkheid en het nut van deze groeperingen en bewegingen in de toenemende socialisering van onze maatschappij. De vakbonden en de werkliedenorganisaties die steunen op de christelijke leer worden aangemoedigd verder de belangen van de arbeidende klassen te verdedigen en voor hun stoffelijke en geestelijke verheffing, zowel op nationaal als internationaal vlak, te blijven opkomen. Een vaderlijke goedkeuring ontvangen zelfs de katholieken die, zo zegt de Paus, uitstekend werk verrichten in andere beroeps- en vakorganisaties die zich laten leiden door de beginselen van de natuurwet en ieders religieuze en zedelijke vrijheid eerbiedigen (38). Zo overtuigd is de Paus van de noodzakelijkheid van de arbeidersverenigingen, dat hij het noodzakelijk of minstens opportuun acht dat naast de kapitaalverschaffers ook zij hun stem kunnen doen horen bij de machten en instellingen die werkzaam zijn op het wereldvlak (38). Op grond van het subsidiariteitsbeginsel (28) eist de Paus voor deze organisaties een echte autonomie tegenover de staat en hij bevestigt met klem dat ze daadwerkelijk door eigen wetten moeten geleid worden en hun eigen belangen moeten kunnen nastreven (30). Twee beperkingen echter schrijft hij voor. Eerst en vooral moeten ze een werkelijke gemeenschap zijn en bijgevolg hun leden waarderen als personen en hen opwekken om actief aan het groepsleven deel te nemen (30); ze mogen hen niet hinderen in hun religieuze en zedelijke vrijheid (38). Bovendien moeten de verschillende organisaties hun belangen nastreven in oprechte samenwerking onder elkaar en ten bate van het algemeen welzijn. Even sterk als de Paus de gewettigdheid aanvaardt van wat we in moderne taal zouden noemen de ‘pressure groups’, even sterk beklemtoont hij dat het streven van deze groepen niet mag gericht zijn op strijd maar op onderlinge samenwerking (38); waar ze de macht en het belang van hun organisatie willen tonen, moeten ze binnen de grenzen van de moraal en de wettelijkheid blijven en hun rechten en belangen in overeenstemming brengen met die van andere groepen; ze moeten zich gevoelig tonen voor de eisen van het algemeen welzijn en het hunne daartoe bijdragen (56). | |
De staatAls derde, onmisbare, ordenende factor in het moderne leven noemt de Paus | |
[pagina 223]
| |
de staat. Waarschijnlijk is er geen enkel pauselijk document waarin de rol van de staat zo realistisch en tevens zo positief gewaardeerd wordt als in Mater et Magistra. De staat moet eerst en vooral het geheel van sociale condities scheppen die het de mensen mogelijk maakt hun persoonlijke volmaaktheid vollediger en gemakkelijker te bereiken (30): hij moet de economische en sociale infrastructuur verbeteren ten voordele van achtergebleven sectoren (46) of noodlijdende streken (57); hij moet het particulier initiatief steunen door een aangepaste fiscale politiek en kredietorganisatie (36, 50); in sommige omstandigheden moet hij zorgen voor een doelmatige prijsbescherming (52). Krachtens het subsidiariteitsprinciep moet de staat echter met vertrouwen de economische ontwikkeling in de handen geven van het particulier initiatief, overal waar dit mogelijk is (57). Zijn taak bestaat er dan in, het particulier initiatief en de daaruit ontstane machtsituatie te ordenen en te richten naar het algemeen welzijn. Anders dreigt het gevaar dat gewetenloze machtigen de ellende der mensen uitbuiten (28) of dat sommige objectieven van grote ondernemingen in strijd komen met het algemeen belang (39). De georganiseerde beroepen moeten door de overheid telkens weer op elkaar afgestemd en naar het algemeen welzijn georiënteerd worden, zodat de drie grote sectoren van het economisch leven: de landbouw, de industrie en de dienstenverlening, onder haar leiding gelijktijdig en evenwichtig tot ontwikkeling komen (57). Vooral op economisch gebied wordt de staat een ordenende taak toegewezen. Meer dan in andere documenten worden in Mater et Magistra economische technieken, diensten en methodes aangeduid waarmee de staat zijn economische functie kan en moet vervullen (28). Weer spreekt de Paus zich niet definitief uit over concrete toepassingen, maar duidelijk vraagt hij van de bewindvoerders een grotere en beter geordende activiteit op economisch gebied. Al kunnen de objectieven verschillen van land tot land en van periode tot periode (32) en al moeten de technieken telkens in die vorm en in die mate aangewend worden die het meest passend zijn (33), de staat krijgt een rol toegewezen waar het gaat om mede-eigendom (33) en bezitsspreiding (41), om de actieve deelname van de arbeiders in het bedrijf (37), om het opvangen van de landbouwemigratie (47) en het economisch leefbaar maken van achtergebleven streken (57). Zonder aarzelen erkent de Paus ook het recht van de staat en van andere publieke rechtspersonen eigenaar te zijn, ook van produktiegoederen, wanneer het algemeen welzijn dit nodig maakt, zonder dat het privaateigendom aangetast wordt en op voorwaarde dat de leiders ervan vakkennis paren aan eerlijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel (42).
* * *
Men heeft Mater et Magistra een pastorale encycliek genoemd, die meer een beroep doet op het hart dan op de geest, een homilie die meer aanspoort tot sociale daad dan klaarheid brengt in het sociaal denken. Ontegenzeggelijk mist de encycliek in haar opbouw die uitgebalanceerde verhoudingen en in haar terminologie die wetenschappelijke scherpte die vroegere pauselijke documenten kenmerken. Men kan het jammer vinden dat de vertalers - de oorspronkelijke tekst schijnt in het Italiaans te zijn - het misschien minder esthetisch maar beter verstaanbaar kanselarijlatijn hebben geofferd aan het zeer klassieke maar de realiteit minder benaderende ciceroniaanse Latijn. En verder kan men niet | |
[pagina 224]
| |
ontkennen dat de arbeidersorganisaties en de landbouwgroeperingen meer dan de ondernemers hun werking met citaten uit Mater et Magistra zullen kunnen staven! Bepaalde begrippen, die tot de verworvenheden van de katholieke sociale leer schenen te behoren, zoals ‘de corporatieve beroepsstanden’ en ‘de sociale rechtvaardigheid’ worden in Mater et Magistra niet of zeer weinig aangewend en dan nog in een vage betekenis. Nieuwe begrippen zoals ‘de actieve aanwezigheid van de arbeiders in het produktieproces’ en begrippencombinaties zoals ‘rechtvaardigheid en billijkheid’ of ‘rechtvaardigheid en menselijkheid’ zullen nog veel studie vragen van specialisten in de katholieke sociale leer en in de moraaltheologie, terwijl de dogmatici de bindende kracht zullen moeten bepalen van de principes én de technieken welke in de encycliek zo veelvuldig voorkomen. Het eigene van Mater et Magistra ligt vooral in de ruimere toepassing van de algemene principes op de ernstige problemen van de moderne wereld. Niet alleen in de verdeling van de goederen maar ook in de produktie en in de structuur van de produktie-organen moet de rechtvaardigheid in acht genomen worden (34). Niet alleen de zorg voor het algemeen welzijn en het behoud van de sociale vrede maar ‘rechtvaardigheid en billijkheid’ gelden ten opzichte van achtergebleven sectoren en streken en landen. Het is jammer dat Mater et Magistra niet woordelijk een andere schreeuwende ongelijkheid heeft vermeld, nl. die tussen de kinderrijke en de kinderarme of kinderloze families, en dat tussen de vele aangeprezen technieken om de landbouwsector op te voeren tot het peil van andere sectoren niet nominatim over de noodzakelijke bodemreorganisatie wordt gesproken. Men heeft beweerd dat Mater et Magistra teveel op Italiaanse toestanden is afgestemd. Ontegenzeggelijk heeft Johannes XXIII bij de beschrijving van sommige sectoriale problemen en regionale evenwichtsverstoringen Italiaanse toestanden op het oog gehad. Men mag echter niet vergeten dat de Italiaanse situatie wellicht meer ‘katholiek’, meer typerend voor de gehele wereld is, dan de situatie in België of Nederland. De overgrote meerderheid van de katholieke gelovigen, en aan hen is toch hoofdzakelijk de boodschap van de Paus gericht, leven niet in hooggeïndustrialiseerde landen maar in ontwikkelingslanden, waar zowel in de produktie als in de verdeling van de goederen de meest elementaire rechten van de mens met de voeten worden getreden. |
|